Voorstel van wet houdende tegemoetkomingen in de loonkosten van specifieke groepen (Wet tegemoetkomingen loondomein), met memorie van toelichting.
- Kenmerk
- W06.15.0278/III
- Datum advies
- 7 september 2015
- Vindplaats
- Kamerstukken II 2015/2016, 34 304, nr. 4
- Financiën
- Wet
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft adviezen uitgebracht over vijf wetsvoorstellen die samen het pakket Belastingplan 2016 vormen.
Het belastingplanpakket 2016 is vooral gericht op maatregelen met betrekking tot belastingtarieven/-kortingen voor alle inkomstenbelastingplichtigen (zowel actieven als – deels – inactieven) en met betrekking tot loonkostenvoordelen voor werkgevers. Hiermee is een bedrag van € 5 miljard gemoeid. Ook worden een prejudiciële procedure in belastingzaken en een experiment in de sfeer van de invordering van belasting geïntroduceerd. Verder worden de zogenoemde Artikel 2-Fondsuitkeringen die door de Duitse overheid worden betaald aan Joodse vervolgingsslachtoffers vrijgesteld van inkomstenbelasting. Ten slotte worden wijzigingen doorgevoerd in de Nederlandse wetgeving die in de Europese moeder-dochterrichtlijn 2015 zijn aangebracht.
Het pakket bestaat uit de volgende vijf voorstellen:
1. Wetsvoorstel Belastingplan 2016
2. Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2016
3. Wetsvoorstel tegemoetkoming loondomein
4. Wetsvoorstel vrijstelling uitkering Artikel 2-Fonds
5. Wetsvoorstel implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015.
Algemene opmerking
De Afdeling advisering merkt op dat het fiscale pakket voor het jaar 2016 niet kan worden gezien als een brede en structurele belastingherziening die recht doet aan de knelpunten in het belastingstelsel. Daarentegen is sprake van een regulier belastingplanpakket waarin, net als in eerdere jaren, vereenvoudiging een belangrijke doelstelling vormt. Als er al van uitgegaan zou mogen worden dat er € 5 miljard beschikbaar is, merkt de Afdeling advisering op dat deze niet als "smeerolie" wordt gebruikt voor een fundamentele belastingherziening. De Afdeling advisering acht dit een gemiste kans. Verder meent de Afdeling advisering dat een aantal onderwerpen beter in een apart wetsvoorstel had kunnen worden opgenomen.
1. Wetsvoorstel Belastingplan 2016
Het wetsvoorstel bevat, zoals gebruikelijk, maatregelen die betrekking hebben op het budgettaire en koopkrachtbeeld van het komende jaar.
Met betrekking tot de herziening van box 3 (een wijziging van het huidige 4% forfaitair rendement) merkt de Afdeling advisering op dat in de toelichting niet wordt gemotiveerd wat de doorslaggevende argumenten zijn om de hogere rendementen die samenhangen met extra risico's in de heffing te gaan betrekken. Daarnaast werkt het wetsvoorstel in het nadeel van de voorzichtige belegger. Verder ontbreekt in de toelichting een afweging van de alternatieven binnen het bestaande systeem. Ten slotte draagt het wetsvoorstel niet bij aan complexiteitsreductie.
Het wetsvoorstel bevat een maatregel met betrekking tot aanmerkelijkbelanghouders die emigreren. Door gebruik van bepaalde constructies wordt nu nog vaak belastingheffing ontlopen. Het wetsvoorstel voorkomt dit en verleent terugwerkende kracht aan de maatregel. De Afdeling advisering wijst erop dat dit een belastende maatregel betreft waaraan – met het oog op de rechtszekerheid – geen terugwerkende kracht mag worden verleend. Zij adviseert deze dan ook te schrappen.
De Afdeling advisering maakt ook opmerkingen over de mogelijkheid om eenmalig € 100.000 te schenken en daarover geen schenkbelasting te betalen als de schenking verband houdt met de verwerving of verbetering/onderhoud van de eigen woning of aflossing van de hypotheek. De Afdeling advisering vraagt onder andere te onderbouwen of deze maatregelen daadwerkelijk een positief effect zullen hebben op de woningmarkt.
Ten slotte bepaalt het wetsvoorstel dat kolencentrales geen belasting meer hoeven te betalen. Dit is een gevolg van de afspraak uit het Energieakkoord om de kolencentrales in Nederland te sluiten en houdt verband met het introduceren van rendementseisen voor kolencentrales. De Afdeling advisering merkt hierover op dat deze maatregel niet zelfstandig wordt gemotiveerd en adviseert die alsnog in het wetsvoorstel op te nemen. Ook wijst zij op enkele Europeesrechtelijke aspecten die van belang zijn voor deze maatregel en waaraan het wetsvoorstel geen aandacht besteedt.
De Afdeling advisering adviseert om dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te zenden nadat met de gemaakte opmerkingen rekening is gehouden.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel Belastingplan 2016.
2. Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2016
Het wetsvoorstel bevat meerdere wijzigingen waaronder de introductie van de mogelijkheid om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad in belastingzaken. Volgens de Afdeling advisering zijn de noodzaak en opportuniteit hiervan echter onvoldoende aangetoond. Bovendien meent zij dat zo'n majeure wijziging van het fiscale procesrecht niet in een verzamelwet thuishoort.
Verder implementeert het wetsvoorstel de Europese gestandaardiseerde documentatieverplichtingen voor multinationale ondernemingen. De Afdeling advisering adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan de uitvoerbaarheid van deze verplichtingen in de praktijk.
Ook introduceert het wetsvoorstel de mogelijkheid om in het kader van een experiment af te wijken van de Invorderingswet 1990. De Afdeling advisering wijst erop dat zo'n experiment – met het oog op de rechtszekerheid – duidelijk en voldoende begrensd moet zijn. Zij is van oordeel dat het wetsvoorstel daar op dit punt niet aan voldoet. Daardoor kan zij niet beoordelen of het experiment nodig en zinvol is.
De Afdeling advisering adviseert om dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te zenden nadat met de gemaakte opmerkingen rekening is gehouden.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2016.
3. Wetsvoorstel tegemoetkoming loondomein
Het wetsvoorstel introduceert in de eerste plaats het zogenoemde lageinkomensvoordeel (LIV). Het LIV is een generieke fiscale subsidie op het in dienst nemen en houden van mensen met een salaris tot maximaal 120% van het wettelijk minimumloon. In de tweede plaats worden de bestaande premiekortingen voor oudere uitkeringsgerechtigden en mensen met een arbeidsbeperking omgevormd tot loonkostenvoordelen (LKV).
De Afdeling advisering betwijfelt de effectiviteit van loonmaatregelen die niet zijn ingebed in meer fundamentele herzieningen van het arbeidsmarktbeleid. Daarnaast blijkt uit de toelichting niet of bij de beleidsvoorbereiding van het LIV en het LKV gebruik is gemaakt van het Toetsingskader Belastinguitgaven voor maatregelen in de vorm van een belastinguitgave. De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen en waar nodig het wetsvoorstel aan te passen. Ten slotte is het niet duidelijk hoe het budgettaire beslag van het onderhavige wetsvoorstel in de Rijksbegroting wordt verantwoord.
De Afdeling adviseert om dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te zenden nadat met de gemaakte opmerkingen rekening is gehouden.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel tegemoetkoming loondomein.
4. Wetsvoorstel vrijstelling uitkering Artikel 2-Fonds
Het wetsvoorstel stelt zogenoemde Artikel 2-Fondsuitkeringen vrij van inkomstenbelasting. Vanwege de gevoeligheid van het invoeren van een vrijstelling van uitkeringen uitsluitend voor een beperkte groep (Joodse vervolgingsslachtoffers) en een mogelijke precedentwerking, heeft het kabinet de Afdeling advisering verzocht om in haar advisering bijzondere aandacht te schenken aan de rechtvaardigingsgronden die in de toelichting op het wetsvoorstel zijn opgenomen. Deze vraag komt er in feite op neer hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling advisering is van oordeel dat het – gelet op de hier aan de orde zijnde bijzondere omstandigheden – en gegeven de ruime marge die de nationale en internationale rechters aan de fiscale wetgever gunnen, plausibel is dat deze omstandigheden het voorgestelde onderscheid tussen Artikel 2-Fondsuitkeringen (vrijgesteld) en andere Nederlandse uitkeringen (belast) kunnen rechtvaardigen.
De Afdeling advisering adviseert om dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te zenden nadat met de gemaakte opmerkingen rekening is gehouden.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel vrijstelling uitkering Artikel 2-Fonds.
5. Wetsvoorstel implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015
Het wetsvoorstel strekt ertoe twee wijzigingen van de bestaande Europese Moeder-dochterrichtlijn (MDR) te implementeren in de nationale wetgeving. Enerzijds gaat het daarbij om regelgeving die is gericht op het bestrijden van misbruik van de MDR (de invoering van een algemene antimisbruikbepaling). Anderzijds gaat het om het tegengaan van mismatches, zoals bij zogenoemde hybride leningen.
De Afdeling advisering meent dat de reikwijdte van de antimisbruikbepaling niet toereikend is toegelicht. De formulering van die bepaling in het wetsvoorstel verschilt daarnaast van de formulering in de richtlijn, terwijl een toelichting op de reden voor die verschillen ontbreekt. Zij adviseert het wetsvoorstel op deze punten aan te passen.
De Afdeling adviseert om dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te zenden nadat met de gemaakte opmerkingen rekening is gehouden.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015.
Voorstel van wet houdende tegemoetkomingen in de loonkosten van specifieke groepen (Wet tegemoetkomingen loondomein), met memorie van toelichting.
Van dit advies is een samenvatting gemaakt.
Bij Kabinetsmissive van 31 augustus 2015, no.2015001435, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende tegemoetkomingen in de loonkosten van specifieke groepen (Wet tegemoetkomingen loondomein), met memorie van toelichting.
Het voorstel vormt een onderdeel van het fiscale pakket voor het jaar 2016, samen met de wetsvoorstellen Belastingplan 2016, Overige fiscale maatregelen 2016 (OFM 2016), Wet vrijstelling uitkeringen Artikel 2-Fonds en Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015. Het voorstel introduceert in de eerste plaats het zogenoemde lage-inkomensvoordeel (LIV). (zie noot 1) Het LIV is een generieke fiscale subsidie op het in dienst nemen en houden van mensen met een salaris tot maximaal 120% van het wettelijk minimumloon. In de tweede plaats worden de bestaande premiekortingen voor oudere uitkeringsgerechtigden en mensen met een arbeidsbeperking omgevormd tot loonkostenvoordelen (LKV). (zie noot 2)
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht een nadere motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. Zo twijfelt de Afdeling aan de effectiviteit van loonmaatregelen die niet zijn ingebed in meer fundamentele herzieningen van het arbeidsmarktbeleid. Daarnaast blijkt uit de toelichting niet of bij de beleidsvoorbereiding van het LIV en het LKV gebruik is gemaakt van het Toetsingskader Belastinguitgaven voor maatregelen in de vorm van een belastinguitgave. Daarbij acht de Afdeling het aangewezen om het voorstel aan te passen. Tot slot is het niet duidelijk hoe het budgettaire beslag van het onderhavige wetsvoorstel in de Rijksbegroting wordt verantwoord.
1. Effectiviteit voorgestelde maatregelen
Omdat het huidige systeem van premiekortingen niet toereikend is (verzilveringsproblematiek) en bovendien complex is, niet alleen voor de werkgever maar ook voor de Belastingdienst (de regeling is moeilijk controleerbaar, niet fraudebestendig en weinig robuust), beoogt het onderhavige wetsvoorstel aan deze bezwaren tegemoet te komen door het introduceren van twee maatregelen die daarbij als doel hebben het bevorderen van kansen op een baan en werkzekerheid voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, en voor mensen met een arbeidsbeperking en voor oudere werklozen. De Afdeling onderkent de problemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en de langdurige werkloosheid onder ouderen, maar wijst op het volgende.
Volgens het Centraal Planbureau is de hoge langdurige werkloosheid onder ouderen geen conjunctureel probleem maar een structureel probleem. (zie noot 3) Voor de aanvang van de crisis was al sprake van een stijging. Volgens het CPB is het huidige pakket van beleidsmaatregelen - dat grotendeels is gericht op lagere loonkosten - onvoldoende effectief om oudere werklozen weer aan een baan te helpen en zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk. Mede op basis van deze bevindingen meent de Afdeling dat getwijfeld kan worden aan de effectiviteit van loonmaatregelen die niet zijn ingebed in meer fundamentele herzieningen van het arbeidsmarktbeleid. Dit geldt niet alleen voor het LKV maar ook voor het LIV. De Afdeling heeft in de toelichting een beschouwing hierover gemist.
Wat betreft de effectiviteit van het LIV wijst de Afdeling voorts nog op het volgende. Het LIV is een maatregel die is gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt maar die generiek van karakter is. Bij generieke maatregelen is de kans op "cadeau-effecten" groter dan bij meer gerichte maatregelen. Hierbij valt te denken aan de situatie waarbij geen mensen met een lage arbeidsproductiviteit worden aangenomen (zoals kennelijk de bedoeling van de onderhavige maatregel is), maar goedkope krachten uit het buitenland of scholieren en studenten. Ook is het gevaar van verdringingseffecten bij generieke maatregelen groter dan bij gerichte maatregelen. Ook hier besteedt de toelichting geen aandacht aan.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan en het voorstel dragend te motiveren.
2. Toetsingskader belastinguitgaven
Het LIV en het LKV zijn instrumenten die naar het oordeel van de Afdeling als "fiscale subsidiëring" (zie noot 4) en dus als een "belastinguitgave" zijn te kwalificeren. Ingevolge de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2015 (zie noot 5) dient voor fiscale maatregelen in de vorm van een belastinguitgave op het beleidsterrein van een departement, gebruik te worden gemaakt van het Toetsingskader Belastinguitgaven. (zie noot 6) Doel van deze voorschriften is vooral om te dwingen tot een heldere afweging over uitgaven. Het toetsingskader fungeert als een trechter voor de haalbaarheid en wenselijkheid van belastinguitgaven. Het toetsingskader bestaat uit de volgende zes vragen.
1. Is sprake van een heldere probleemstelling?
2. Is het te bereiken doel eenduidig geformuleerd?
3. Kan worden aangetoond waarom financiële interventie noodzakelijk is?
4. Kan worden aangetoond waarom een subsidie de voorkeur verdient boven een heffing?
5. Kan worden aangetoond waarom een fiscale subsidie de voorkeur verdient boven een directe subsidie?
6. Is evaluatie van de maatregel voldoende gewaarborgd?
De Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2015 schrijft voor dat als het antwoord op een van deze vragen "nee" luidt, de volgende stap niet meer behoeft te worden gezet.
Wat betreft de evaluatie dient volgens het Toetsingskader Belastinguitgaven vooraf in elk geval het volgende duidelijk gemaakt te worden.
1. Wat wil men gaan evalueren, dat wil zeggen wat zijn de kernelementen hierbij?
2. Hoe wordt evaluatie uitgevoerd, dat wil zeggen welke waarderingscriteria en waarderingsmethoden?
3. Hoe vaak gaat men evalueren (minimaal eens per vijf jaar?).
De evaluatie zelf moet alle hiervoor genoemde stappen omvatten. Indien bij de evaluatie blijkt dat de regeling niet meer aan een of meer van de gestelde toetsingselementen voldoet, is aanpassing of afschaffing van de maatregel geboden.
De Afdeling merkt op dat uit de toelichting niet blijkt of het vorenstaande toetsingskader in acht is genomen bij de beleidsvoorbereiding van het LIV en het LKV. Zo is het doel van het LIV (het versterken van de arbeidsmarktpositie van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt (zie noot 7)) slechts in algemene bewoordingen omschreven. Dat geldt ook voor het doel van het LKV (het gericht stimuleren van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt (zie noot 8)). Ook in de tekst van en de toelichting op de evaluatiebepaling (zie noot 9) is sprake van algemene bewoordingen en ontbreken heldere evaluatiecriteria.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader uiteen te zetten of en zo ja, op welke wijze, het LIV en het LKV voldoen aan het Toetsingskader Belastinguitgaven, en het voorstel zo nodig aan te passen.
3. Verantwoording in de Rijksbegroting
Met het onderhavige wetsvoorstel is volgens de toelichting een bedrag gemoeid van € 786 miljoen structureel. (zie noot 10) Volgens de toelichting op het wetsvoorstel Belastingplan 2016 - dat samen met voorliggend voorstel het fiscale pakket voor het jaar 2016 vormt - is daarentegen sprake van een bedrag van € 500 miljoen. (zie noot 11)
Het is de Afdeling niet duidelijk waarom genoemde bedragen van elkaar verschillen. Voorts is het niet duidelijk hoe het bedrag in de Rijksbegroting wordt verantwoord: ten laste van de algemene middelen of ten laste van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit is vooral van belang voor een helder inzicht in de politieke verantwoordelijkheid.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan.
4. Overgangsrecht premievrijstelling marginale arbeid
Met het voorstel worden de bestaande premiekorting oudere werknemers en de bestaande premiekorting arbeidsgehandicapte werknemers omgezet in een LKV voor de resterende periode (van de premiekorting). (zie noot 12) Dergelijk overgangsrecht is echter niet geregeld voor de premievrijstelling marginale arbeid. Blijkens de toelichting kan deze bestaande regeling namelijk niet in het voorstel worden ingepast, is het gebruik van die regeling gering, lijkt de regeling daarom niet effectief, en worden in het kader van deze regeling vooral uitzendkrachten ingezet die veelal niet voldoen aan de voorwaarden van de regeling. (zie noot 13) Uit deze toelichting lijkt te volgen dat er een kleine groep personen is voor wie thans terecht de premievrijstelling marginale arbeid geldt. Voor deze groep betekent het voorstel een verslechtering. De toelichting gaat niet in op de vraag of deze groep zal worden tegemoetgekomen of gecompenseerd.
De Afdeling adviseert de toelichting naar aanleiding van het voorgaande aan te vullen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State
Nader rapport (reactie op het advies) van 11 september 2015
Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.
1.Effectiviteit voorgestelde maatregelen
Ten behoeve van de door de Afdeling gevraagde toelichting op de maatregelen in het wetsvoorstel Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) merk ik het volgende op. Beide onderdelen van de Wtl (het lage-inkomensvoordeel (LIV) en de loonkostenvoordelen (LKV’s)) passen nadrukkelijk binnen de brede hervormingsagenda van het kabinet ten aanzien van de arbeidsmarkt. Deze agenda omvat maatregelen gericht op het lonender maken van werk (zoals verhoging van de arbeidskorting en verlaging van de belastingtarieven), maatregelen gericht op een arbeidsmarkt waaraan iedereen kan deelnemen (zoals de Participatiewet en de Wet Banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten) en maatregelen gericht op het tegengaan van langdurige werkloosheid onder ouderen (zoals het Actieplan 50plus werkt). Op 3 september 2015 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op verzoek van vragen van de heer Krol (50Plus) een reactie gegeven op de CPB Policy Brief waar de Afdeling naar verwijst. (zie noot 14) Zoals ook in deze reactie is gemeld, is werkloosheid onder ouderen een serieus probleem, zowel voor de betrokkenen als voor de hele economie. Naast het LIV - dat ook van toepassing is ten aanzien van oudere werknemers - en de LKV’s neemt het kabinet een veelheid aan maatregelen, gericht op oudere werkzoekenden waaronder het ‘Actieplan 50plus werkt’ en de sectorplannen die voortvloeien uit het Sociaal Akkoord met sociale partners van 11 april 2013. Onder andere proefplaatsingen en scholingsvouchers zijn instrumenten die hierbij worden ingezet om oudere werkzoekenden extra kans op de arbeidsmarkt te geven. Daarnaast geeft het systeem van inkomstenverrekening betere mogelijkheden om vanuit een uitkering een baan met een lager loon te aanvaarden. Het Centraal Planbureau (CPB) doet in de eerder genoemde CPB Policy Brief de suggestie om de hoogte van de werkloosheidsuitkering (WW) stapsgewijs af te bouwen (zie noot 15). In voornoemde brief van 3 september heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat hij hier geen voorstander van is vanwege de eenzijdige focus op het actief zoeken naar werk en de vermindering van inkomensbescherming. De WW moet een balans bieden tussen inkomenszekerheid en het stimuleren van een actief zoekgedrag.
In de tweede plaats wijst de Afdeling op de nadelen van het generieke karakter van het LIV. Dit zou volgens de Afdeling ‘cadeau-effecten’ en verdringing in de hand kunnen werken. In de Wtl is bewust gekozen voor een regeling die eenvoudig is, zowel voor werkgevers als voor uitvoeringsorganisaties. Dit betekent echter niet dat de regeling geen gerichte elementen bevat. Het LIV wordt toegekend op basis van het uurloon, niet op het maand- of jaarloon. Voor deeltijders met hoge lonen maar weinig uren komen werkgevers dus niet voor het LIV in aanmerking. Bovendien is er een ondergrens. Voor de werknemer die minder dan 100% van het minimumloon verdient, krijgt de werkgever geen LIV. Dat geldt in de praktijk voor veel scholieren en studenten vanwege het minimumjeugdloon. Ook AOW’ers zijn uitgezonderd van het LIV, omdat werkgevers voor AOW-gerechtigde werknemers niet langer werknemerspremies verschuldigd zijn. Tot slot is er een urencriterium. Voor werknemers die in het voorgaande fiscale jaar minder dan 1248 verloonde uren hebben, krijgt de werkgever geen LIV. Het LIV is daarmee vooral gericht op substantiële banen.
Een bewuste keuze is om het LIV niet alleen toe te kennen voor werknemers die nieuw in dienst zijn gekomen bij de werkgever, maar ook voor werknemers die in dienst blijven. De Afdeling schaart dit onder het begrip ‘cadeau-effecten’. Het kabinet kiest ervoor om met het LIV het in dienst nemen evenzeer te stimuleren als het in dienst houden. Voordeel is dat allerhande constructies waarbij werknemers worden ontslagen en weer worden aangenomen om steeds weer de tegemoetkoming te ontvangen, niet lucratief zijn.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is de memorie van toelichting op het punt van de beoogde effectiviteit aangevuld.
2.Toetsingskader belastinguitgaven
Hoewel ik mij de gedachte wel kan voorstellen, mede vanuit de wetenschap dat de huidige premiekortingen wel als belastinguitgave kwalificeren, is hier naar mijn mening sprake van een misverstand als het gaat om het oordeel van de Afdeling dat ook het nieuwe LIV en de LKV’s kwalificeren als belastinguitgave. Dat is namelijk niet het geval omdat deze tegemoetkomingen niet in mindering worden gebracht op enige vorm van belastingheffing en worden uitgekeerd ongeacht betaalde belasting en premies. De tegemoetkomingen worden verantwoord op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij het vormgeven van de regelingen is het integrale afwegingkader (IAK) als uitgangspunt genomen. Volgens dit kader dienen 7 hoofdvragen te worden beantwoord. In het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is nader ingegaan op (1) aanleiding, (2) betrokkenen, (3) geadresseerd probleem, (4) doel, (5) rechtvaardiging van overheidsinterventie, (6) beste instrument en (7) gevolgen. De Afdeling heeft gelijk dat dit niet systematisch en expliciet is weergegeven in de memorie van toelichting, maar het is wel gebeurd. In paragraaf 2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is de achtergrond en de ontstaansgrond van deze wet aangegeven. De verzilveringsproblematiek van het MKB en het achterblijven van werkenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt komt in de inleiding en in paragraaf 4 aan de orde. In deze paragraaf 4 wordt ook ingegaan op de redenen van overheidsinterventie en in paragraaf 4.1 is vermeld dat een gericht instrument aan de onderkant van de arbeidsmarkt gericht op werkgevers (LIV) het beste instrument is om het arbeidsmarktperspectief van betrokkenen te verbeteren. Tevens is in de memorie van toelichting uitgebreid ingegaan op geautomatiseerde uitvoerbaarheid door de Belastingdienst en het UWV en dat met de vormgeving van de LKV’s de verzilveringsproblematiek zoals die zich voordoet bij de huidige premiekortingen wordt opgelost en de regeling robuuster en fraudebestendiger wordt.
3.Verantwoording in de Rijksbegroting
Met het onderhavige wetsvoorstel is inderdaad in totaal een bedrag gemoeid van € 786 miljoen structureel. Vanwege het feit dat de LKV’s zien op een budgettair neutrale omzetting van premiekortingen, is hiervoor geen bedrag afgezonderd. De in de memorie van toelichting op het Belastingplan 2016 genoemde € 500 miljoen ziet op het in te voeren LIV, dat niet voortkomt uit de omzetting van een premiekorting. Voor het overige is de vraag van de Afdeling reeds onder punt 2 beantwoord.
4.Overgangsrecht premievrijstelling marginale arbeid
Bij een nieuwe regeling of wijziging van een regeling wordt steeds overwogen of overgangsbepalingen noodzakelijk zijn. Uitgangspunt is dat een maatregel onmiddellijke werking heeft. Dat wil zeggen dat een nieuwe regeling niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op hetgeen reeds bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken door het verlenen van eerbiedigende of uitgestelde werking. Het kabinet heeft ervoor gekozen om de premievrijstelling marginale arbeid te beëindigen op het moment dat de LKV’s in werking treden. Beoogd is dat dit op 1 januari 2018 plaatsvindt. Werkgevers kunnen zich derhalve twee jaar voorbereiden op de beëindiging van de regeling. Gedurende deze twee jaar kan de premievrijstelling marginale arbeid nog worden toegepast.
Ten slotte is van de gelegenheid gebruikgemaakt om een aantal redactionele en technische wijzigingen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aan te brengen.
Ik moge U, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Financiën
(1) Beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2017.
(2) Beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2018.
(3) CPB Policy Brief 2015/11, "Langdurige werkloosheid: Afwachten en hervormen".
(4) Zie bijvoorbeeld memorie van toelichting, paragraaf 4.1, eerste tekstblok, tweede volzin.
(5) Stcrt. 2014, 30591-n1 (rectificatie van Stcrt. 2014, 30591).
(6) www.rbv.minfin.nl.
(7) Memorie van toelichting, paragraaf 4, zesde tekstblok.
(8) Uitvoeringstoetsen Wet tegemoetkomingen loondomein, blz. 3 (Tegemoetkomingen loondomein: loonkostenvoordelen), onder Beschrijving regeling.
(9) Artikel 6.3 van het voorstel.
(10) Memorie van toelichting, paragraaf 6.1, Tabel 2.
(11) Belastingplan 2016, memorie van toelichting, paragraaf 10, Toelichting, tweede tekstblok, laatste volzin.
(12) Toelichting op het voorgestelde artikel 6.2, eerste volzin.
(13) Memorie van toelichting, paragraaf 5.3.
(14) Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 650.
(15) CPB (2015), Baanpolarisatie in Nederland, verschenen 9 juli 2015.