Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen (implementatie biocidenrichtlijn).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen (implementatie biocidenrichtlijn).

Bij Kabinetsmissive van 26 september 2001, no.01.004537, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen (implementatie biocidenrichtlijn).

Het ontwerpbesluit strekt tot uitvoering van Bijlage VI van de richtlijn nr.98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (biocidenrichtlijn).
Het ontwerpbesluit behelst enige in het bijzonder technische aanpassingen, omdat de geldende regeling reeds voldoet aan de biocidenrichtlijn. Op dit moment ligt overigens ook een wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 ter behandeling voor in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.(zie noot 1)
De opmerkingen hebben betrekking op enige onvolkomenheden in de tekst van de regeling en in de toelichting. De Raad van State acht aanpassing aangewezen.

1. Artikel I, onderdeel B
In de toelichting op het vervallen van artikel 1.2 wordt opgemerkt dat, door het vervallen van de in dit artikel opgenomen uitzondering, het besluit nu ook biociden omvat, die als werkzame stof of stoffen uitsluitend micro-organismen of virussen bevatten.
Aangezien met deze volzin alleen het feit als zodanig wordt geconstateerd, zonder dat een goede motivering wordt gegeven voor de aangebrachte wijziging, dient naar het oordeel van de Raad de toelichting aangevuld te worden met een argumentatie terzake. Uit de toelichting bij de geldende regeling(zie noot 2) blijkt dat toentertijd een beperking is aangebracht, omdat voor biologische middelen onvoldoende uitgewerkte toelatingseisen en beoordelingsmethodieken voorhanden waren. Waarschijnlijk is hierin nu wel voorzien. De toelichting behoeft aanvulling.

2. Artikel 4.2, tweede en derde lid
In het ontwerpbesluit is nagelaten artikel 4.2, tweede en derde lid, aan te passen voorzover nog melding wordt gemaakt van een niet-landbouwbestrijdingsmiddel. In de overige artikelen is dit begrip gewijzigd in: biocide.
Mogelijk dat hiertoe niet is overgegaan, omdat sprake is van overgangsrecht.
Indien ervan wordt uitgegaan dat er inhoudelijk geen verschil bestaat tussen niet-landbouwbestrijdingsmiddel en biocide, zoals is opgemerkt in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962(zie noot 3) en waarvan ook de inleiding van de nota van toelichting bij dit ontwerpbesluit melding maakt, komt aanpassing aangewezen voor. Indien het begrip niet-landbouwbestrijdingsmiddel toch gehandhaafd moet blijven, zal tevens voorzien moeten worden in een definitie, aangezien met het wetsvoorstel tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 ook het begrip niet-landbouwbestrijdingsmiddel niet meer voorkomt (artikel 1, eerste lid, onderdeel h).
Het artikel dient derhalve gewijzigd te worden. In dat kader geeft de Raad tevens in overweging na te gaan of aan deze bepaling nog wel behoefte bestaat, omdat sinds de inwerkingtreding van dit artikel(zie noot 4) reeds meer dan twee jaar verlopen zijn en het overgangsrecht wellicht al uitgewerkt is.

3. Artikel II
In artikel II is een overgangsregeling opgenomen overeenkomend met artikel 4.2, eerste en tweede lid, van het geldende besluit (Stb.1998, 499, bladzijde 7).
In de toelichting wordt opgemerkt dat deze bepaling overeenkomstig artikel 16 van de biocidenrichtlijn de ruimte biedt gedurende een overgangsperiode het huidige systeem van of de praktijk met betrekking tot het op de markt brengen van biociden te blijven toepassen.
Nog daargelaten het feit dat niet, hetgeen overeenkomstig artikel 16 van de richtlijn zou behoren, een eindtermijn is opgenomen (13 mei 2010)(zie noot 5), is in de toelichting de noodzaak van deze overgangsbepaling niet aangetoond. In de inleiding van de toelichting is immers opgemerkt dat materieel gezien geen wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van de geldende regeling, maar dat sprake is van marginale wijzigingen. In dat licht bezien dient allereerst een eindtermijn te worden genoemd en voorts een uitvoeriger motivering te worden gegeven.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 21 december 2001, no.W08.01.0502/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In artikel 1.1, eerste lid, onderdeel o (Artikel I, onderdeel A, onder d), in de definitie van DT50 niet verwijzen naar het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen, maar omwille van de leesbaarheid deze voluit schrijven als volgt: tijd die nodig is voor de omzetting van 50% van een hoeveelheid van een stof.
- In artikel 3.4.3, tweede lid, "door" wijzigen in: door middel van.



Nader rapport (reactie op het advies) van 16 april 2002


De Raad van State geeft U in overweging in deze een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

1. De door de Raad gevraagde verduidelijking is niet in de nota van toelichting onder de artikelsgewijze toelichting op artikel 1.2 aangegeven, aangezien het voorstel tot het vervallen van artikel 1.2 van het Besluit milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen ingetrokken wordt. Bij nader inzien lijkt het beter de uitzondering te laten staan. Op Europees niveau zijn er op dit moment initiatieven tot aparte ontwikkeling van normen en criteria voor stoffen die slechts micro-organismen bevatten. Ook is het behouden van de uitzondering beter in lijn met de regeling voor gewasbescherming. De uitzondering voor micro-organismen en virussen blijft derhalve bestaan.

2. Het ontwerpbesluit is overeenkomstig de suggestie van de Raad aangepast. Er bestaat nog steeds behoefte aan de overgangsregeling. Zij is namelijk nog niet uitgewerkt. In dit verband blijft artikel 4.2 dan ook ongewijzigd.

3. Nu er slechts marginale wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van de reeds geldende regeling blijkt er bij nadere overweging geen noodzaak voor specifiek overgangsrecht. De aangebrachte wijzigingen hebben met name betrekking op het aanpassen van de terminologie, zodat deze gelijk is aan de terminologie van de biocidenrichtlijn. Artikel II is dan ook in de vorm waarin het voorkwam in het oorspronkelijke ontwerpbesluit vervallen.

4. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen.

5. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enkele kleine redactionele aanpassingen aan te brengen in het ontwerpbesluit.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de daarbij gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en u verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer



(1) Kamerstukken II 1999/2000, 27 085.
(2) Stb.1998, 499, bladzijde 15.
(3) Kamerstukken II 1999/2000, 27 085, nr.3, blz.5.
(4) Artikel 4.2 zoals dit nu luidt, is in werking getreden met ingang van 23 juli 1999 met terugwerkende kracht tot en met 14 augustus 1998.
(5) Artikel 25b, eerste lid, van het wetsvoorstel tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.