Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels inzake het verhandelen van eieren (Landbouwkwaliteitsbesluit eieren).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels inzake het verhandelen van eieren (Landbouwkwaliteitsbesluit eieren).

Bij Kabinetsmissive van 7 mei 2002, no.02.002022, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, mede namens de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels inzake het verhandelen van eieren (Landbouwkwaliteitsbesluit eieren).

In het ontwerpbesluit wordt uitvoering gegeven aan twee Europese verordeningen inzake het verhandelen van eieren. In Verordening nr.1907/90/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen (PbEG L 173) is in artikel 18 onder meer bepaald dat het toezicht op de naleving van die verordening geschiedt door instanties die in iedere lidstaat worden aangewezen. Artikel 18ter van verordening nr.1274/91/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van de (PbEG L 121) (hierna: Commissieverordening) geeft de lidstaten de bevoegdheid de controle op vermeldingen op eieren en verpakkingen betreffende het houderijsysteem en de voedingwijze van leghennen over te dragen aan door de lidstaten aangewezen organen die blijk geven van voldoende onafhankelijkheid ten opzichte van de betrokken producenten en die beantwoorden aan de in Europese norm EN/45011 vastgestelde criteria. Aan deze bepalingen wordt uitvoering gegeven in artikel 6 van het ontwerpbesluit. In dat artikel is de Stichting CPE(zie noot 1) belast met het toezicht op de naleving van de bij haar aangeslotenen van het bij of krachtens het bepaalde in het ontwerpbesluit. Ingevolge artikel 7 zijn dat producenten en pakstations; niet dus ook handelaren, onder wie verzamelaars. In de toelichting op artikel 7 worden de EG-rechtelijke redenen daarvoor uiteengezet (aansluitplicht voor handelaren levert een handelsbelemmering op).
Over dit aspect van de uitvoering van beide verordeningen heeft de Raad van State de volgende opmerkingen:
a) In artikel 6 wordt verzuimd te verwijzen naar bepalingen van de verordeningen waarop het toezicht betrekking heeft, namelijk die welke de vermelding van kenmerken van het ei betreffen, waarop in artikel 18, eerste lid, en 18quater van de Commissieverordening wordt gedoeld. Zij hebben immers rechtstreekse werking. De formulering "toezicht op de naleving … van het bij of krachtens dit besluit bepaalde" is daarom te beperkt.
b) Het is niet duidelijk hoe het in de verordeningen voorgeschreven toezicht wordt uitgeoefend ten aanzien van handelaren in eieren, onder wie de verzamelaars, voor wie geen verplichte aansluiting bij de Stichting CPE geldt en in verband met EG-recht ook niet kan gelden. Voor deze categorie is een
c) aanvullende aanwijzing van de controlerende instantie noodzakelijk, ten minste wanneer daar nog niet in is voorzien.
d) Tenslotte moet duidelijk zijn dat de Stichting CPE voldoende onafhankelijk is, zoals vereist in artikel 18ter van de Commissieverordening.

De Raad adviseert artikel 6 alsmede de toelichting aan te vullen.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 24 juli 2002

De Raad van State maakt een aantal opmerkingen die in het navolgende worden besproken.

a) De reden dat niet verwezen wordt naar de artikelen 18, eerste lid, en artikel 18quater van verordening (EEG) nr. 1274/91 is dat de Stichting CPE niet alleen toeziet op de naleving van deze specifieke bepalingen, maar op de naleving van deze verordening en van verordening (EEG) nr. 1907/90 in het algemeen. Dit vloeit voort uit artikel 18, eerste lid, van verordening (EEG) nr. 1907/90. Op grond daarvan dienen de lidstaten instanties aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van genoemde verordeningen.
In het onderhavige besluit is dit artikel als volgt geïmplementeerd. In artikel 2 is een algemene bepaling opgenomen houdende het verbod om te handelen in strijd met verordening (EEG) nr. 1907/90 en verordening (EEG) nr. 1274/91. De Stichting CPE ziet op grond van artikel 6 van het onderhavige besluit toe op de naleving van het bij of krachtens het besluit bepaalde, met inbegrip van dit artikel. Dat betekent dat de Stichting CPE toeziet op de naleving van de beide verordeningen. De in artikel 6 opgenomen formulering: "de Stichting CPE is belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens het besluit bepaalde" is in die zin dus niet te beperkt.
Gezien het bovenstaande wordt de opmerking van de Raad niet overgenomen.

b) en c) De Stichting CPE is op grond van artikel 6 van het onderhavige besluit belast met het toezicht op de naleving van de bij haar aangeslotenen van het bij of krachtens het besluit bepaalde. Het toezicht op de niet bij de controle-instelling aangeslotenen vindt plaats door de Algemene Inspectiedienst op basis van artikel 1, onder 4e, van de Wet op de economische delicten juncto artikel 18 van de Landbouwkwaliteitswet. In de praktijk zijn echter alle verzamelaars in Nederland aangesloten bij de Stichting CPE. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is de artikelsgewijze toelichting, paragraaf 2, onder artikel 6, op dit punt verduidelijkt.

d) Op twee manieren is de onafhankelijkheid van de Stichting CPE gewaarborgd. In de eerste plaats moet de Stichting CPE voldoen aan artikel 10 van de Landbouwkwaliteitswet. Dit artikel bevat voorwaarden voor controle-instellingen onder meer ten aanzien van het doel van de controle-instelling, de samenstelling van het bestuur en de toelating van aangeslotenen. Daarnaast moet de Stichting CPE voldoen aan de Europese accreditatienormen voor certificerende en controlerende instellingen, de zogenaamde EN-normen 45011. De Stichting CPE is op grond daarvan geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie. Eén van de accreditatienormen is dat de controle-instelling onpartijdig moet zijn. De Raad van Accreditatie ziet daarop toe.
Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt een verschrijving in de eerste alinea van het algemeen deel van de nota van toelichting te herstellen. Het vermelden van het houderijssysteem en het registratienummer van de houder van legkippen op eieren van klasse A en verpakkingen is op grond van verordening (EEG) nr. 1907/90 voorgeschreven per 1 januari 2004, en niet per 1 januari 2002.

Ik moge U hierbij, mede namens de Minister van Economische Zaken, het ontwerpbesluit en de nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij



(1) Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten te Barneveld.