Wet toekomstbestendige huurcommissie.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 24 februari 2025, no.2025000415, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het optimaliseren van procedures bij de huurcommissie (Wet toekomstbestendige huurcommissie), met memorie van toelichting.

Met het wetsvoorstel worden wijzigingen doorgevoerd in de organisatie en de procedures van de Huurcommissie. Deze wijzigingen zijn een uitvloeisel van enkele evaluaties en van knelpunten die de Huurcommissie zelf heeft aangedragen.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderkent dat de voorgestelde maatregelen de praktische werkwijze van de Huurcommissie verbeteren. Over de zogenoemde voorzittersuitspraak maakt de Afdeling een opmerking. Deze veelgebruikte procedure voorziet weliswaar in een behoefte, maar is geheel schriftelijk en daardoor minder toegankelijk voor belanghebbenden met beperkte taalvaardigheid en digitale vaardigheden. Het voorstel om de termijnen te verlengen komt hier niet aan tegemoet. Daarom adviseert de Afdeling toe te lichten hoe de risico’s voor de toegankelijkheid van deze procedure op dit punt worden ondervangen.

Daarnaast wijst de Afdeling erop dat in de evaluaties die aan dit wetsvoorstel ten grondslag liggen vraagstukken opkomen die de toekomstige inrichting en positionering van de Huurcommissie meer in algemene zin raken. Het gaat vooral om de hybride organisatie van de Huurcommissie (zelfstandig bestuursorgaan en agentschap) en de inbreng van vertegenwoordigers van huurders- en verhuurdersorganisaties in de organisatie (‘pariteit’). Verder speelt het vraagstuk hoe de Huurcommissie in de toekomst laagdrempelig kan zijn voor de meest kwetsbare groepen. Tot slot rijst de vraag hoe de rechtseenheid kan worden bewaard nu ook gemeenten een grotere rol hebben in het huurdomein.

De Afdeling adviseert in de toelichting op de toekomstige inrichting en positionering van de Huurcommissie nader in te gaan en aan te geven wanneer de regering deze vraagstukken beoogt te adresseren.

In verband hiermee adviseert de Afdeling de toelichting aan te vullen.

1. Achtergrond en inhoud wetsvoorstel.

a. Huurcommissie
De buitengerechtelijke beslechting van huurgeschillen gaat terug tot 1917, toen gemeentelijke huurcommissies werden ingesteld in reactie op de sterke huurprijsstijgingen die het gevolg waren van de woningnood door de Eerste Wereldoorlog. (zie noot 1) In de jaren vijftig kwamen er regionale huuradviescommissies, één per rechtsgebied van de kantongerechten. Vanaf 2001 werden de regionale huurcommissies ondersteund door een centraal secretariaat, dat een dienstonderdeel was van het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM).

In 2010 zijn de 59 regionale commissies ondergebracht in één landelijke Huurcommissie. Deze werd ingesteld als zelfstandig bestuursorgaan (zbo), terwijl het centrale secretariaat werd vormgegeven als een agentschap (Dienst van de Huurcommissie).  (zie noot 2)  Redenen voor deze centralisatie waren vooral gelegen in een streven naar doelmatigheid en uniformiteit in de toepassing van de regels. Daarnaast zorgde de constructie van 59 regionale commissies als zelfstandige bestuursorganen met een centraal secretariaat vanuit het ministerie van VROM voor een complexe en onduidelijke aansturing, ook in relatie tot de ministeriële verantwoordelijkheid.  (zie noot 3)

De Huurcommissie doet tegenwoordig uitspraak in geschillen tussen huurders en verhuurders over de hoogte van de huur (woningwaardering), huurverhoging, gebreken aan de huurwoning en de servicekosten die in rekening zijn gebracht. In 2023 deed de Huurcommissie uitspraak in 10.775 van dergelijke geschillen.  (zie noot 4)  De uitspraken zijn een vorm van alternatieve geschilbeslechting. Huurders en verhuurders kunnen als alternatief kiezen voor de gang naar de (kanton)rechter en kunnen ook na de uitspraak van de Huurcommissie  (zie noot 5)  een geschil voorleggen aan de kantonrechter.

Het zbo Huurcommissie bestaat uit een tweehoofdig bestuur, zittingsvoorzitters en zittingsleden. Het bestuur en de zittingsvoorzitters bepalen het beleid van de Huurcommissie. Gezamenlijk bewaken zij de kwaliteit en eenduidigheid van de uitspraken. Zittingsleden zijn afkomstig uit de kring van huurders respectievelijk verhuurders (zogenoemde pariteit). De inhoudelijke en bedrijfsmatige ondersteuning van het zbo wordt verzorgd door de Dienst van de Huurcommissie.

b. Aanleiding en inhoud wetsvoorstel
De aanleiding voor het wetsvoorstel is gelegen in de aanbevelingen in evaluatieonderzoeken naar de Huurcommissie. Daarnaast strekt het wetsvoorstel ertoe om knelpunten in wet- en regelgeving die door de Huurcommissie worden ervaren, weg te nemen.

Het wetsvoorstel regelt de volgende organisatorische wijzigingen:

  • Een ‘flexibele schil’ van zittingsvoorzitters om pieken in de werklast beter op te vangen.
  • Aanpassing van de rol en het profiel van de plaatsvervangend voorzitter zodat deze de voorzitter volwaardig kan vervangen.
  • Verkorting van de termijn voor leden van de Raad van Advies en beperking adviestaak.
  • Wettelijke explicitering dat zittingsleden (voorgedragen door koepels van huurders of verhuurders) ‘zonder last’ hun functie vervullen.
  • Ruimere mogelijkheid voor procespartijen om zittingsleden te wraken, te weten tot het moment van verzending van de uitspraak.

Daarnaast worden wijzigingen voorgesteld in de geschilprocedure. Daarbij gaat het onder meer om een verruiming van de wettelijke termijn voor het doen van een voorzittersuitspraak (zie hierna) en verzet, splitsing van all-in huurprijzen en afschaffing van de verplichting leges terug te betalen. Voorts wordt de klachtenprocedure over gedragingen van de verhuurder afgeschaft.

2. Verlenging termijn voorzittersuitspraak

De Afdeling onderkent dat de voorgestelde maatregelen de praktische werkwijze van de huurcommissie verbeteren. Deze volgen ook logisch uit de evaluaties. De Huurcommissie is zelf positief over het wetsvoorstel en was nauw betrokken bij de voorbereiding.  (zie noot 6)  Over de voorgestelde verlenging van de termijnen waarbinnen een voorzittersuitspraak moet worden gedaan en over die van verzetsmogelijkheid maakt de Afdeling een opmerking.

Sinds 2020 is de Huurcommissie intensiever gebruik gaan maken van de procedure waarbij de voorzitter van de Huurcommissie uitspraak doet in zogenoemde ‘kennelijke’ zaken.  (zie noot 7)  De voorzittersuitspraak is inmiddels uitgegroeid tot de meest gebruikte afdoeningswijze. Ongeveer twee derde van de inhoudelijke zaken wordt afgedaan met een voorzittersuitspraak.  (zie noot 8)  Andere zaken worden afgehandeld door een driehoofdige zittingscommissie. De procedure die uitmondt in een voorzittersuitspraak verloopt geheel schriftelijk: er vindt geen zitting plaats. Binnen vier weken nadat de leges zijn voldaan (of, in het geval eerst ter plaatse onderzoek is gedaan: nadat het onderzoek is afgerond) moet uitspraak worden gedaan. Partijen kunnen verzet aantekenen tegen een voorzittersuitspraak. In dat geval zal alsnog een driehoofdige zittingscommissie zich over de zaak buigen.  (zie noot 9)

Uit een evaluatie blijkt dat dit instrument resulteert in een snellere afhandeling van geschillen, met behoud van kwaliteit, rechtsbescherming, procedurele rechtvaardigheid en toegankelijkheid.  (zie noot 10)  Wel signaleert de evaluatie dat er risico’s zijn verbonden aan de grootschalige toepassing van voorzittersuitspraken, specifiek voor de toegankelijkheid voor burgers met een verminderd doenvermogen. Dit komt omdat het meer van burgers vraagt als de procedure enkel schriftelijk wordt gevoerd.

In reactie op de evaluatie regelt het wetsvoorstel een verlenging van de termijn voor het doen van een voorzittersuitspraak van vier naar zes weken. Zo is er meer tijd voor (schriftelijk) hoor en wederhoor, wat de kwaliteit en het draagvlak van de uitspraak moet verbeteren, aldus de toelichting.  (zie noot 11)  Ook de termijn voor het aantekenen van verzet wordt verlengd van drie naar zes weken, zodat partijen meer tijd hebben om de uitspraak te doorgronden en zich te bezinnen op eventuele vervolgstappen.

De Afdeling onderkent dat dit instrument heeft geleid tot een belangrijke doelmatigheidswinst: het instrument wordt op grote schaal ingezet en heeft gezorgd voor het verminderen van achterstanden. Met de voorgestelde verlenging van termijnen worden de aan een geheel schriftelijke procedure verbonden risico’s voor het doenvermogen en toegankelijkheid evenwel niet zonder meer geheel weggenomen.

Zo blijft een schriftelijke procedure problematisch voor huurders met een mindere taalvaardigheid of beperkte digitale vaardigheden.  (zie noot 12)  In de procedure ontbreekt de mogelijkheid om in gesprek te gaan en ‘al pratende’ tot een beter inzicht en een vergelijk te komen. Een gesprek kan ook de procedurele rechtvaardigheid vergroten, in de zin dat partijen zich gehoord voelen ook al krijgen ze geen gelijk. Hoewel wetgeving hier niet in alle gevallen aan tegemoet kan komen en de mogelijkheid tot verzet tegen een voorzittersuitspraak een belangrijke waarborg is, zou de toelichting uitgebreider in kunnen gaan op hoe de hier genoemde risico’s kunnen worden ondervangen.

De Afdeling adviseert de toelichting op de hiervoor genoemde vragen aan te vullen.

3. Toekomst

Het wetsvoorstel bevat vooral wijzigingen van operationele aard. In de evaluaties die aan dit wetsvoorstel ten grondslag liggen is daarnaast gewezen op diverse strategische en meer fundamentele vraagstukken. In de toelichting komen deze vraagstukken echter in beperkte mate aan de orde, terwijl de regering de toekomstbestendigheid van de huurcommissie centraal stelt.  (zie noot 13)  In dat verband is in ieder geval aandacht nodig voor de volgende thema’s.  (zie noot 14)

a. Organisatie

Hybride organisatie
De organisatie bestaat sinds 2010 uit een zelfstandig bestuursorgaan (Huurcommissie) met agentschap (Dienst van de Huurcommissie) dat ondersteuning biedt. Blijkens een evaluatie van de governance leidt deze constructie tot complexe beleids- en besluitvorming en een onduidelijke rolverdeling.  (zie noot 15)  De evaluatie bevat daarom de aanbeveling om op termijn beide te integreren in één zbo, waarbij wordt aangetekend dat de motieven voor een agentschap (efficiency) niet overtuigend zijn.  (zie noot 16)  In de praktijk voeren zbo en agentschap al samen een baten-lasten-administratie.  (zie noot 17)

De Afdeling merkt op dat het wetsvoorstel in reactie op het evaluatierapport op deelaspecten het beheer en de inrichting van de Huurcommissie aanpast (zo gaat de raad van advies bijvoorbeeld niet meer over begroting en verantwoording). Een meer fundamentele doordenking is echter achterwege gebleven. De toelichting geeft ook geen inzicht in de ambities op de wat langere termijn op dit punt.

De Afdeling wijst erop dat de regering bij de vorming van het zbo aanvankelijk (in de periode 2006-2008) nog het voornemen had om de 59 regionale huurcommissies inclusief het in 2001 gevormde centrale secretariaat samen te voegen tot één zbo.  (zie noot 18)  In 2009 werd gekozen voor de hydride vormgeving (zbo en agentschap) zoals die nu bestaat.  (zie noot 19)  De precieze reden hiervoor blijkt niet uit de parlementaire geschiedenis. Hoewel deze combinatie zeker niet onwerkbaar is, is deze wel ‘zeer uitzonderlijk’.  (zie noot 20)

De hybride vormgeving moet ook worden bezien in het licht van de oorspronkelijke doelstelling voor de instelling het zbo, te weten het waarborgen van de onafhankelijkheid bij het doen van uitspraken in huurgeschillen, los van politieke besluitvorming.  (zie noot 21)  De geschilbeslechting is formeel belegd bij het zbo en daarmee formeel op afstand van de minister. In de genoemde evaluatie wordt geconstateerd dat de Huurcommissie (zbo) ‘zwaar leunt’ op de Dienst van de Huurcommissie (agentschap). Dit geldt zowel voor de bedrijfsvoering en algemene beleidsvorming als voor het primaire proces van de geschilbeslechting. De evaluatie vermeldt ook dat in de praktijk het onderscheid tussen zbo en agentschap vervaagt met een steeds belangrijkere rol voor het agentschap. Tegelijk is het onderscheid nog steeds ‘hinderlijk’ en werkt het complexiteit in de hand.  (zie noot 22)

Het voorgaande kan zo vragen oproepen over de feitelijke onafhankelijkheid van het zbo ten opzichte van de politieke besluitvorming. Anders dan het zbo staat het agentschap niet op afstand van de minister. Voor agentschappen geldt namelijk dat zij onderdeel zijn van het ministerie en volledig onder de ministeriële verantwoordelijkheid vallen. Zij zijn dus hiërarchisch ondergeschikt aan de minister. Nu een praktijk is gegroeid waarin het zbo steeds afhankelijker is geworden van het agentschap, is de facto de afstand tussen zbo en ministerie in betekenisvolle mate afgenomen. Deze ontwikkeling vraagt om een expliciete reflectie op de bestuurlijke inrichting van de Huurcommissie.

Pariteit
Van oudsher hebben de vertegenwoordigers van huurders en verhuurders een belangrijke stem in de Huurcommissie. Zij nemen deel aan de zittingscommissies en hebben verder (evenveel, vandaar pariteit) zetels in de raad van advies. Dit is historisch zo gegroeid. In de praktijk komt regelmatig de vraag op of pariteit nog van deze tijd is, in het bijzonder vanwege het belang van onpartijdigheid. Uit het wetsvoorstel blijkt ook dat hier een risico wordt gezien gegeven de voorgestelde explicitering dat zittingsleden ‘zonder last’ functioneren en de verruimde termijn voor wraking wegens (vermeende) partijdigheid.  (zie noot 23)

Uit de wetsevaluatie die aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt, blijkt dat het bestuur van de Huurcommissie een voorkeur heeft om de pariteit bij zittingscommissies af te schaffen.  (zie noot 24)  De uitvoeringstoets van de Huurcommissie is positiever over pariteit maar vermeldt wel dat de Huurcommissie in gesprek gaat met stakeholders over de invulling ervan.  (zie noot 25)  De regering gaat hier niet inhoudelijk op in. Zij vermeldt dat pariteit niet in dit wetsvoorstel wordt betrokken maar dat zij hierover wel ‘in overleg’ treedt met de Huurcommissie.  (zie noot 26)

Gegeven deze wetsevaluatie is een nadere doordenking van het principe van pariteit van belang, waarbij ook aandacht nodig is voor de complexiteit van de besturing die volgens een andere evaluatie door pariteit wordt veroorzaakt.  (zie noot 27)

De Afdeling wijst er in dit verband op dat veranderde interne werkwijzen van invloed zijn op de mate waarin pariteit doorwerkt in de geschilbeslechting. Zoals hiervoor uiteengezet wordt ongeveer twee derde van de zaken afgedaan door de voorzitter van de Huurcommissie. Dit betekent dat de zittingsleden vanuit huurders- en verhuurdersorganisaties veel minder worden ingezet dan voorheen. Dit kan nopen tot een meer fundamentele herbezinning op nut en noodzaak van dit principe.

b. Geschilprocedures

Rechtseenheid
Van de gemeentelijke huurcommissies (1917) naar de regionale commissies (sinds de jaren vijftig) is de geschilbeslechting deze eeuw steeds meer gecentraliseerd. In 2010 gingen de regionale commissies op in een centraal bestuursorgaan. Deze centralisatie was mede ingegeven door het stroomlijnen van uitspraken (‘eenheid van uitleg’) en efficiency. De vraag voor de toekomst is hoe de eenheid van uitleg bewaakt wordt. Enerzijds zijn er binnen de Huurcommissie ontwikkelingen (steeds meer zelfstandige voorzittersuitspraken plus een nieuwe kring ‘flexibele schil’ commissievoorzitters). Anderzijds hebben gemeenten weer een grotere rol gekregen onder recent ingevoerde wetgeving, met taken en bevoegdheden die overlap vertonen met die van de Huurcommissie.  (zie noot 28)  Van belang is om samenloop te monitoren tussen privaatrechtelijke (Huurcommissie) en bestuursrechtelijke (gemeenten) behandeling van geschillen.

Toegankelijkheid
In 2023 kwam de helft van de aangebrachte geschillen uit vijf steden (de G4 + Groningen), en 22 procent uit Amsterdam.  (zie noot 29)  Dit is in ieder geval deels te verklaren door het feit dat in deze gemeenten veel huurders wonen, met grote druk op de lokale woningmarkt. Ook speelt mee dat in de bedoelde steden huurteams actief zijn die zaken aandragen voor de Huurcommissie.  (zie noot 30)  De vraag dient zich aan in hoeverre huurders en verhuurders uit andere delen van het land de Huurcommissie weten te vinden. In het bijzonder gaat het dan om huurders die de taal niet of minder goed beheersen (bijv. statushouders, arbeidsmigranten), digitaal minder vaardig  (zie noot 31)  zijn en de ‘weg in de bureaucratie’ niet kennen of om een andere reden niet in verweer komen tegen een verhuurder. Mede in het licht van de eerder benoemde risico’s voor het doenvermogen vergt toegankelijkheid (in de breedste zin van het woord) van de Huurcommissie voortdurende aandacht.

c. Conclusie
De Huurcommissie ziet zich gesteld voor diverse vraagstukken die medebepalend zijn voor de koers van de organisatie en die raken aan de oorspronkelijke motieven tot oprichting van de Huurcommissie. Motieven die doorklinken in de kernwaarden onafhankelijk, onpartijdig en laagdrempelig. (zie noot 32) Dit vraagt om een visie op de toekomst van de Huurcommissie en een meer fundamentele herbezinning dan nu is opgenomen in de toelichting.

Daarom adviseert de Afdeling om in de toelichting nader in te gaan op de thema’s die relevant zijn voor het toekomstig functioneren van de Huurcommissie en haar positionering ten opzichte van belanghebbenden en andere partijen in het veld, dan wel aan te geven of de regering dit in een nader wetsvoorstel of op andere wijze beoogt te adresseren.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De waarnemend vice-president van de Raad van State

Voetnoten

(1) Wet van 26 maart 1917, Stb. 1917, nr. 257.
(2) Wet van 23 december 2009 tot wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (instelling van een landelijke huurcommissie), Stb. 2010, nr. 38.
(3) Kamerstukken II 2008/09, 31903, nr. 3 (memorie van toelichting bij wetsvoorstel tot instelling van een landelijke huurcommissie).
(4) Huurcommissie, 2024, Jaarverslag 2023, p.10.
(5) De route naar de kantonrechter staat niet alleen open tegen een uitspraak van de Huurcommissie in meervoudige samenstelling maar ook tegen een voorzittersuitspraak.
(6) Huurcommissie, Uitvoeringstoets Wet toekomstbestendige Huurcommissie, 17 oktober 2024.
(7) Nader uitgewerkt in artikel 20 eerste lid onderdeel a Uhw. Een voorzittersuitspraak bevat het oordeel van de Huurcommissie.
(8) Huurcommissie, 2024, Jaarverslag 2023, p. 10. Per jaar (en per type geschil) fluctueert dit aandeel enigszins. Zie ook AEF, 2023, ‘Evaluatie inzet voorzittersuitspraak’, p. 10.
(9) De verzetsprocedure is een toetsing van de vraag of de voorzittersuitspraak correct was op basis van de informatie die voorhanden was op het moment van schrijven (ex tunc toetsing). Informatie die pas in verzet voor het eerst wordt aangedragen, wordt op basis van deze toetsing in beginsel buiten beschouwing gelaten. Volgens de evaluatie staat dit ‘op gespannen voet met de oplossingsgerichte, toegankelijke en laagdrempelige doelen van de Huurcommissie’. AEF, 2023, ‘Evaluatie inzet voorzittersuitspraak’, p. 50.
(10) AEF, 2023, ‘Evaluatie inzet voorzittersuitspraak’.
(11) Toelichting, paragraaf 3.2.1.1 ‘Wettelijke termijnen’.
(12) AEF, 2023, ‘Evaluatie inzet voorzittersuitspraak’, p. 34 en 47.
(13) Zie ook de considerans, de citeertitel en de toelichting, paragraaf 2 en 3.
(14) De Afdeling volgt het in het wetsvoorstel en de toelichting aangehouden onderscheid tussen organisatorische vraagstukken en vraagstukken over de geschilprocedure.
(15) AEF, 2022, ‘Samen wonen. Evaluatie van de governance van de Huurcommissie’.
(16) Daar komt bij dat de begroting ruim onder de grens van 50 miljoen ligt voor de instelling van een baten-lastendienst. Dit instellingscriterium geldt sinds 2013 (dus na instelling van de Dienst van de Huurcommissie in 2010) omdat ‘kleine agentschappen schaalvoordelen missen die de doelmatigheid van de uitvoering ten goede komen’. Zie Regeling agentschappen 2024, artikel 2, tweede lid onder a en Ministerie van BZK en Financiën, 2014, Doorlichting DHC, hoofdstuk 6.
(17) Huurcommissie, 2024, Jaarverslag 2023, paragraaf 5.1.
(18) Kamerstukken II 2006/07, 27926, nr. 110 (brief van de minister van VROM, 19 oktober 2006); Kamerstukken II 2007/08, 27926, nr. 123 (brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI)), 19 december 2007); en Kamerstukken II 2007/08, 25268, nr. 54 (brief van de minister voor WWI, 29 januari 2008).
(19) Kamerstukken II 2008/09 31988, nr. 1, (brief van de minister voor WWI, 24 juni 2009); zie ook Kamerstukken II 2008/09, 31903, nr. 3.
(20) AEF, 2022, ‘Samen wonen. Evaluatie van de governance van de Huurcommissie’, p. 8.
(21) Kamerstukken II 2008/09, 31903, nr. 3, paragraaf 1.2, waar ook verwezen wordt naar artikel 3 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
(22) Toelichting, paragraaf 2.1 en AEF, 2022, p. 29-30.
(23) Voorgesteld Artikel I, onderdeel C en O.
(24) Companen, 2022, Evaluatie Wet verdere modernisering Huurcommissie, p. 36: ‘De Huurcommissie geeft in het interview aan dat het beter zou zijn als de pariteit bij de benoeming van zittingsleden helemaal zou verdwijnen en de invloed van de belangenbehartigers van huurders en verhuurders op de benoeming van zittingsleden zou verdwijnen. Een betere insteek zou wat de Huurcommissie betreft zijn dat zittingsvoorzitters experts bij de zaak betrekken op basis van de inhoudelijke vraagstukken die voorliggen.’
(25) Huurcommissie, Uitvoeringstoets Wet toekomstbestendige Huurcommissie, 17 oktober 2024, p. 13.
(26) Toelichting, paragraaf 10.3.11 ‘pariteit’.
(27) AEF, 2022, ‘Samen wonen. Evaluatie van de governance van de Huurcommissie’, p. 28.
(28) In het bijzonder de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur.
(29) Huurcommissie, 2024, Jaarverslag 2023, paragraaf 2.7.
(30) Huurteams zijn soms onderdeel van de gemeente maar vaker private partijen die door gemeenten worden ingeschakeld. Op grond van de Wet goed verhuurderschap moeten gemeenten sinds 2024 ook beschikken over een meldpunt waar huurders terechtkunnen met klachten.
(31) Zittingen zijn digitaal of hybride. Daarom is het aantal fysieke zittingslocaties teruggebracht van 15 in 2020 tot 1 in Utrecht voor hybride zittingen. Huurcommissie, 2024, Jaarverslag 2023, p. 19.
(32) Zie: https://www.huurcommissie.nl/over-ons/missie-visie-strategie