Initiatiefvoorstel van de leden Agema en Pouw-Verweij inzake wijziging van de Wet langdurige zorg in verband met de terugkeer van de verzorgingshuizen.


Volledige tekst

Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 6 december 2023 heeft de Tweede kamer, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet van de leden Agema en Pouw-Verweij tot wijziging van de Wet langdurige zorg in verband met de terugkeer van de verzorgingshuizen, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel is erop gericht om ouderen die geen indicatie hebben voor opname in een verpleeghuis, maar die het thuiswonen met de huidige vormen van maatschappelijke ondersteuning en thuiszorg niet meer goed aankunnen, het recht te geven op een beschermde en veilige woonomgeving in een verzorgingshuis.

De Afdeling advisering van de Raad van State begrijpt de wens van initiatiefnemers om voor ouderen te voorzien in geschikte woonplekken, waar ook ondersteuning en zorg wordt verleend die is afgestemd op hun behoeften. De Afdeling zet echter vraagtekens bij de wijze waarop de initiatiefnemers dit willen realiseren, namelijk door een verzekerd recht op een verblijf in een instelling (een verzorgingshuis) op te nemen in de Wet langdurige zorg (Wlz).

De Afdeling merkt in dit verband op dat het wetsvoorstel geen oplossing biedt voor de wachtlijsten van verpleeghuizen, maar wel het risico met zich brengt dat de daaraan ten grondslag liggende personeelstekorten toenemen. Daarnaast wordt de veronderstelling van de initiatiefnemers dat onder ouderen met een lichtere zorgvraag een (grote) behoefte bestaat aan verblijf in een instelling, niet voldoende gemotiveerd.

De Afdeling wijst ook op de mogelijkheid van alternatieven om binnen het bestaande stelsel te komen tot een beschermde en veilige woonomgeving voor ouderen. Ten slotte wijst de Afdeling erop dat het voorstel een stelselwijziging met ingrijpende gevolgen met zich brengt, terwijl op die gevolgen in het voorstel niet of nauwelijks wordt ingegaan.

In verband met deze opmerkingen kan over het initiatiefwetsvoorstel niet positief worden geadviseerd.

1. Doelstelling en inhoud van het initiatiefwetsvoorstel

De initiatiefnemers willen met dit voorstel verzorgingshuizen, zoals die bestonden ten tijde van de Wet op de bejaardenoorden, de Overgangswet verzorgingshuizen en de Algemene wet bijzondere ziektekosten, herintroduceren. (zie noot 1) Volgens de initiatiefnemers is dit nodig om wat zij noemen het gat ‘tussen-thuis-en-het-verpleeghuis’ op te vullen.

De initiatiefnemers noemen in de toelichting twee groepen ouderen op wie het voorstel zich richt, waarbij wordt teruggegrepen op de zogenoemde zorgzwaartepakketten zoals die voorheen golden voor de sector verpleging en verzorging. (zie noot 2) Het gaat om ouderen met een zorgzwaartepakket VV2 en VV3. (zie noot 3) Dit betreft ouderen met vooral somatische problematiek, al dan niet omvangrijk, bij wie sprake is of kan zijn van een beginnend verlies van regie over het eigen leven en wier zorgbehoefte, zeker bij de cliëntgroep met een zorgzwaartepakket VV2, relatief licht is. Deze twee groepen ouderen zouden volgens het initiatiefwetsvoorstel aanspraak moeten kunnen maken op verblijf in een verzorgingstehuis.

Tegen deze achtergrond stellen initiatiefnemers voor om in de Wlz te regelen dat een verzekerde recht heeft op dagelijkse begeleiding en verzorging in een beschutte woonomgeving, afgestemd op diens behoeften vanwege somatische, cognitieve of psychosociale problematiek. Het begrip ‘beschutte woonomgeving’ wordt daarbij gedefinieerd als ‘een instelling met duurzaam verblijf en zorgverlening die zowel op afspraak als direct oproepbaar en voortdurend in de nabijheid aanwezig is, ook in de nacht, in zelfstandige woonruimtes waarbij sprake is van een gedeelde voordeur en nutsvoorzieningen’. (zie noot 4)

2. (Historische) context

Om de implicaties van het voorstel te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk te bezien hoe het bestaande stelsel tot stand is gekomen en welke gedachten daaraan ten grondslag hebben gelegen. Daarop gaat de Afdeling hieronder eerst in.

a. Van de Wet op de bejaardenoorden naar Wet langdurige zorg
Op 1 mei 1963 trad de Wet op de bejaardenoorden in werking. Een bejaardenoord werd daarin gedefinieerd als een inrichting waarin aan ten minste vijf bejaarden (personen van 65 jaar of ouder) duurzame huisvesting, gepaard met gehele of gedeeltelijke verzorging, wordt verschaft. (zie noot 5) In 1996 werd met de Overgangswet verzorgingshuizen de Wet op de bejaardenoorden ingetrokken en werd het duurzaam verblijf en de verzorging in een bejaardenoord ondergebracht in de aanspraken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Deze volksverzekering gaf, na goedkeuring van een aanvraag door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), recht op zorg thuis (extramuraal) of in een instelling (intramuraal).

De financiële houdbaarheid van de langdurige zorg werd echter in toenemende mate een punt van aandacht. Daarbij werd in aanmerking genomen dat in Nederland, in vergelijking met andere landen, een relatief groot deel van de langdurige zorg publiek gefinancierd werd. De uitgaven voor langdurige zorg waren in Nederland ruim 2,5 keer zo hoog als het gemiddelde van alle OECD landen. (zie noot 6)

Om die redenen koos de regering in 2013 voor een stelselherziening voor de langdurige zorg. Uitgangspunten bij die herziening waren:

- Kwaliteit van leven (welbevinden) staat voorop. Uitgegaan wordt van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen;
- Meer voor elkaar zorgen. Als ondersteuning nodig is, wordt allereerst gekeken naar het eigen, sociale netwerk en de financiële mogelijkheden van betrokkenen en wordt de hulp dichtbij georganiseerd;
- Voor wie - ook met steun van de omgeving - niet (meer) zelfredzaam kan zijn, is er altijd (op participatie gerichte) ondersteuning of passende zorg;
- De meest zorgbehoevenden krijgen recht op passende zorg en verblijf in een beschermde, intramurale omgeving. (zie noot 7)

Als gevolg van deze stelselherziening werd de AWBZ per 1 januari 2015 opgeheven.

De onderdelen van de AWBZ die vooral op ondersteuning en participatie waren gericht, zijn overgeheveld naar de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Daarmee werden gemeenten voor die onderdelen verantwoordelijk. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om hulp aan ouderen bij het structureren van de dag en hulp bij het wassen en aankleden (extramurale begeleiding en persoonlijke verzorging). (zie noot 8)

De onderdelen van de AWBZ die gericht waren op genezing of behoud van lichamelijke en geestelijke functies, zijn overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). (zie noot 9) Daarmee werden zorgverzekeraars voor die onderdelen verantwoordelijk. Het gaat daarbij, naast huisartsenzorg, onder meer om verpleging (zoals hulp bij het toedienen van medicatie) en persoonlijke verzorging (zoals het overnemen van het wassen en aankleden) van thuiswonende ouderen.

Ten slotte biedt de op 1 januari 2015 in werking getreden Wlz, als opvolger van de AWBZ, een vangnet voor mensen die - ook met steun van de omgeving of de gemeente - niet (meer) zelfredzaam kunnen zijn. Het gaat om mensen met een zware, langdurige, zorgbehoefte. Om aanspraak te kunnen maken op Wlz-zorg, (zie noot 10) is een Wlz-indicatie van het CIZ nodig. (zie noot 11) Ouderen die een indicatie hebben voor langdurige zorg, hebben aanspraak op verblijf in een instelling, met onder meer persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf en behandeling van aandoening, beperking of stoornis, alsmede geneeskundige behandeling. (zie noot 12) Bij verblijf gaat het om de woonruimte, eten, drinken en het schoonhouden van de woonruimte. De Wlz maakt het overigens ook mogelijk om zorg af te nemen zonder verblijf in een instelling, via bijvoorbeeld een volledig pakket thuis (vpt) of een persoonsgebonden budget (pgb). (zie noot 13)

Ouderen die onder de Wet op de bejaardenoorden en de Overgangswet verzorgingshuizen aanspraak konden maken op verblijf in een bejaardenoord/verzorgingshuis (zorgzwaartepakketten VV2 en VV3), wonen binnen dit huidige stelsel zelfstandig thuis, met ondersteuning via algemene en maatwerkvoorzieningen uit de Wmo 2015 en wijkverpleging vanuit de Zvw, of Wlz.

b. Programma Wonen en zorg
Naast het beleid dat is gericht op ondersteuning en zorg voor ouderen, wordt ook beleid gevoerd op het gebied van huisvesting van ouderen. Het programma Wonen en zorg, dat onderdeel uitmaakt van de Nationale Woon- en Bouwagenda van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, is gericht op het bouwen van woningen die aansluiten bij de wensen en behoeften van ouderen. In de buurt van voorzieningen, met voldoende mogelijkheden om anderen te ontmoeten en te bewegen. Om ervoor te zorgen dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en meedoen aan de samenleving wordt het belangrijk geacht dat er voldoende geschikte woningen zijn en dat de leefomgeving passend is voor ouderen. Doelstelling van het programma is om tot en met 2030 ten minste 290.000 woningen voor ouderen te bouwen. (zie noot 14) Woningbouwcorporaties en gemeenten hebben hierin een centrale rol.

c. Resumé
Uit het voorgaande volgt dat het beleid inzake huisvesting ten tijde van de Wet op de bejaardenoorden, de Overgangswet verzorgingshuizen en de AWBZ gericht was op een combinatie van zorg en wonen. Dit beleid is verlaten, onder druk van de oplopende kosten in een tijd van vergrijzing van de bevolking, maar ook door de toegenomen wens van ouderen om zo lang mogelijk in de eigen zelfstandige woning te blijven wonen.

In het huidige stelsel wordt maatschappelijke ondersteuning en zorg zo lang mogelijk bij de mensen thuis aangeboden. Ouderen wonen zo lang mogelijk zelfstandig in een voor hen geschikte eigen of huurwoning. Daarmee betalen zij ook zelf de kosten voor wonen. De gemeente biedt voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning op maat, terwijl ouderen voorts aanspraak kunnen maken op verzekerde zorg op grond van de Zvw en Wlz. Alleen voor de meest kwetsbare mensen wordt de zorg verleend in combinatie met verblijf in het verpleeghuis. Ook het woningbouwprogramma is hierop aangepast.

3. Gat tussen thuis en het verpleeghuis (probleemanalyse)

Volgens de initiatiefnemers is met het verdwijnen van verzorgingshuizen en de hiervoor geschetste scheiding tussen wonen en zorg een groot gat tussen thuis en het verpleeghuis ontstaan. (zie noot 15) Zij wijzen in dit verband onder meer op de wachtlijsten voor mensen die wachten op een plek in het verpleeghuis. Door dit gat tussen-thuis-en-het-verpleeghuis ontstaan volgens initiatiefnemers schrijnende situaties.

Als voorbeeld noemt de toelichting dementerende ouderen die op straat ronddolen, verwaarloosde ouderen die worden binnengebracht op de spoedeisende hulppost. Ook houden kwetsbare ouderen soms bedden in ziekenhuizen bezet, terwijl zij niet zijn aangewezen op die zorg. Verder komen ouderen steeds vaker ongelukkig ten val, soms met dodelijke afloop, en soms worden zij slachtoffer van mishandeling, uitbuiting, babbeltrucs en financieel misbruik door een familielid, bekende of zorgverlener. Volgens initiatiefnemers raken ouderen door het verdwijnen van de beschermde en veilige woonplekken in de verzorgingshuizen eerder de grip op het leven kwijt.

De Afdeling erkent dat voor sommige ouderen het huidige stelsel, waarin zij thuiswonen omdat hun zorgbehoefte niet groot genoeg is om in aanmerking te komen voor een plek in een verpleeghuis, niet meer volstaat. Zij hebben een grotere behoefte aan zorg, ondersteuning en bescherming dan nu gegeven wordt. De Afdeling onderschrijft dat in die gevallen het gat tussen thuiswonen en het verpleeghuis te groot is, en dat hiervoor oplossingen gezocht moeten worden.

De Afdeling constateert echter dat de probleemanalyse van het voorstel niet voldoende is uitgewerkt. Het voorgestelde recht op verblijf in een verzorgingshuis berust volgens de toelichting op twee pijlers. Als eerste wijzen initiatiefnemers op de wachtlijsten bij verpleeghuizen. Ten tweede gaan initiatiefnemers ervan uit dat bij ouderen met een lichtere zorgvraag behoefte aan verblijf in een verzorgingshuis bestaat. De Afdeling gaat hieronder eerst op deze beide pijlers in.

a. Wachtlijsten verpleeghuiszorg
Ter motivering van hun voorstel wijzen de initiatiefnemers in de toelichting op de grote wachtlijsten voor verpleeghuiszorg. (zie noot 16) Zij gaan echter niet in op de vraag wat de oorzaak van die wachtlijsten is en of het voorgestelde recht op verblijf in een verzorgingshuis die wachtlijsten aan de verkleining daarvan bijdraagt.

De Afdeling wijst erop dat het bij wachtlijsten voor verpleeghuiszorg gaat om ouderen die vanwege een grotere zorgbehoefte zijn aangewezen op verblijf in een verpleeghuis, maar voor wie geen plaats beschikbaar is. Een belangrijke reden voor het bestaan van wachtlijsten is het tekort aan personeel. Door de krappe arbeidsmarkt ontstaat soms de situatie dat een verpleeghuis wel plaatsen beschikbaar heeft, maar onvoldoende personeel om die plaatsen adequaat te kunnen verzorgen. Instellingen kunnen zich daardoor genoodzaakt zien om accommodatie onbenut te laten om te kunnen blijven voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen.

De Afdeling concludeert dat het voorgestelde recht op verzekerd verblijf in een instelling voor ouderen met een lichtere zorgvraag geen oplossing biedt voor deze personeelstekorten in de verpleeghuizen. Integendeel. Het voorstel geeft een grotere groep recht op verzorging en verblijf in een instelling waar intramurale zorg wordt verleend. Het risico bestaat dat hierdoor de personeelstekorten in de verpleeghuizen alleen maar groter zullen worden.

b. Behoefte
Initiatiefnemers gaan er vanuit dat onder ouderen met een lichtere zorgvraag (grote) behoefte bestaat aan verblijf in een instelling. De Afdeling merkt op dat dat uitgangspunt niet wordt gemotiveerd. Zo wordt bijvoorbeeld geen melding gemaakt van onderzoek waaruit die behoefte onder ouderen naar voren is gekomen. Bovendien blijkt uit de toelichting dat voorafgaand aan de opstelling van het initiatiefwetsvoorstel geen overleg met of consultatie van belanghebbenden of belanghebbendenorganisaties heeft plaatsgevonden, noch met de zorgaanbieders. De (omvang van de) behoefte aan plaatsen in verzorgingshuizen is dan ook niet inzichtelijk gemaakt.

De Afdeling merkt op dat, waar er onder ouderen behoefte bestaat aan een woonvoorziening tussen thuiswonen en het verpleeghuis, dit niet betekent dat al deze ouderen een woonplek in een verzorgingshuis wensen. Er kan ook een meer gedifferentieerde behoefte bestaan aan verschillende typen van woningen voor ouderen met meer of minder ondersteuning en zorg in de nabijheid.

De Afdeling adviseert in de toelichting de veronderstelde behoefte van ouderen met een lichtere zorgvraag aan verblijf in een verzorgingshuis te motiveren en daartoe ook belanghebbenden en betrokken zorgaanbieders te consulteren.

4. Vormgeving van het voorstel en alternatieven (probleemaanpak)

De initiatiefnemers willen een beschermde en veilige woonomgeving voor ouderen realiseren door middel van een uitbreiding van de groep die in aanmerking komt voor een verzekerd recht op verblijf in een instelling. Dit brengt, zoals hiervoor is uiteengezet, een wijziging mee van het in 2013 ingevoerde stelsel. De Afdeling mist in de toelichting een beschouwing over de noodzaak om dit stelsel principieel te wijzigen. Zo zou de doelstelling van het voorstel, om het gat tussen thuiswonen en het verpleeghuis te verkleinen, mogelijk ook met de bestaande instrumenten, al dan niet met aanpassing daarvan, kunnen worden bereikt.

In dit verband wijst de Afdeling erop dat het overheidsbeleid al veel aandacht heeft voor afstemming van zorg- en woonbehoefte. Zo richt het programma ‘Wonen en zorg voor ouderen’ (Wzo) van de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zich op de bouw van voldoende woningen voor ouderen. Het programma ‘Wonen, ondersteuning en zorg voor ouderen’ (Wozo) van de minister voor Langdurige zorg en sport, dat tot stand is gekomen met bijdragen van tal van organisaties op het gebied van zorg, is er voorts op gericht dat zorg en ondersteuning zich aanpassen aan de voorkeur van ouderen om zo lang mogelijk regie op het eigen leven te houden en dat het verlenen van complexe zorg zo lang mogelijk wordt uitgesteld.

Daarbij doen zich twee uitdagingen voor. De eerste uitdaging bestaat in het voorzien in voldoende voor ouderen geschikte woningen. De tweede uitdaging bestaat erin de bewoners van dergelijke beschutte woonplekken de ondersteuning en zorg te verlenen die aansluit bij hun behoeften. Personeelsgebrek is daarbij een belangrijke factor. Dat zal niet veranderen als deze problematiek, zoals het voorstel beoogt, wordt ondergebracht in de Wlz.

De Afdeling merkt op dat op beide punten binnen de bestaande wettelijke kaders verschillende initiatieven in het land bestaan. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op Stichting Ouderennetwerk Friesland die zich inzet om nieuwe woonvormen voor ouderen in West-Friesland van de grond te krijgen.

In Ede, Dongen en Hollandscheveld wordt gewerkt met een zogenoemde zorgarrangeur die snel en op maat zorg en ondersteuning over de verschillende domeinen heen kan inzetten. Om dat mogelijk te maken worden de budgetten van de Wlz, Zvw en Wmo bij elkaar gebracht.

Als laatste voorbeeld noemt de Afdeling de samenwerking van zorgorganisaties, woningcorporaties en gemeente Rotterdam in de zogenoemde Thuisplusflats voor 55+ers met een lichte tot matige zorgvraag. Thuisplusflats beschikken over een gemeenschappelijke ruimte waar activiteiten, ontmoetingen en gezamenlijke maaltijden worden georganiseerd. Ook beschikt iedere thuisplusflat over een vast team van zorgmedewerkers die ondersteuning bieden vanuit de Wmo, Zvw of Wlz.

Uit het voorgaande volgt dat het bestaande wettelijk kader wel degelijk ruimte biedt voor de verwezenlijking van beschermde en veilige woonplekken waarbinnen ouderen de ondersteuning en zorg krijgen die op hun behoeften zijn afgestemd.

De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de vraag waarom beschermd wonen in voor ouderen geschikte woningen in combinatie met maatschappelijke ondersteuning en zorg op basis van de huidige mogelijkheden ontoereikend is om het gat tussen thuis en het verpleeghuis te dichten.

5. Uitwerking en uitvoering van het voorstel

Het voorgestelde recht op verblijf in een instelling heeft ingrijpende gevolgen, waaraan in het voorstel nauwelijks aandacht wordt besteed. De Afdeling wijst op het volgende.

Het wetsvoorstel regelt een verzekerd verblijf in een instelling. In het stelsel van de Wlz voorziet de overheid niet zelf in deze zorg, maar koopt deze via de zorgkantoren in bij geschikte Wlz instellingen. Voor de met het voorstel beoogde verzorgingshuizen zijn die instellingen er nu niet. De toelichting gaat niet in op de vraag wie de benodigde verzorgingshuizen gaan oprichten. Gaat het om uitbreiding van bestaande instellingen met afdelingen voor ouderen met een relatief lichte zorgbehoefte? Of is het de bedoeling dat nieuwe instellingen worden opgericht die zich specifiek richten op het oprichten van verzorgingshuizen? Ook als de bereidheid bij bestaande of nieuw op te richten instellingen er zou zijn, is de vraag waarop de verwachting berust dat zij in staat zullen zijn verzorgingshuizen op te richten.

Hierbij moet ook worden bedacht dat in het bestaande stelsel de verantwoordelijkheid voor het creëren van geschikte woningen voor ouderen en ondersteuning berust bij gemeenten en woningcorporaties. Met het voorstel waarbij een recht op verblijf wordt geïntroduceerd voor lichtere zorgvormen, maakt dit aspect van het wonen weer onderdeel uit van die vormen van zorg en zijn de instellingen verantwoordelijk voor de bouw en het onderhoud van die gebouwen. Bestaande woningen zijn veelal in handen van corporaties, terwijl de benodigde ondersteuning wordt verleend door (private) Wmo instellingen. Het voorstel zou meebrengen dat Wlz instellingen nieuwe taken krijgen toegewezen en deze zich zullen moeten gaan verhouden tot de verantwoordelijkheden van gemeenten en woningbouwcorporaties. De toelichting gaat niet in op de vraag hoe dit kan worden bereikt.

Het wetsvoorstel brengt bovendien mee dat maatschappelijke ondersteuning en zorg die nu door gemeenten en zorgverzekeraars worden verleend en worden gefinancierd vanuit de Wmo en Zvw, voortaan door de instellingen wordt verleend. Dit betekent dat zorg die nu wordt verleend door ondersteuners en zorgwerkers die werkzaam zijn bij bijvoorbeeld gemeenten, sociaal werk organisaties en thuiszorginstellingen, voortaan verleend moet worden door medewerkers van de instellingen. Dit brengt mee dat materieel, mensen en middelen vanuit de Wmo en Zvw naar de Wlz moeten worden overgeheveld.

Ten slotte merkt de Afdeling in dit verband op dat de groep ouderen waarop het voorstel ziet in de bestaande situatie zelf hun woonsituatie regelen in een huur- of koopwoning. Daarmee voorzien zij ook zelf in de financiering van hun woning. In het voorstel verzorgen de instellingen niet alleen de zorg, maar ook de wooncomponent. Het voorstel geeft geen inzicht in de financiële middelen die de instellingen daarvoor nodig hebben. Evenmin maakt het inzichtelijk of en in hoeverre woonkosten aan bewoners van de instelling zullen (moeten) worden doorberekend.

De Afdeling merkt op dat in de toelichting niet wordt ingegaan op de instellingen die nodig zijn om de verzorgingshuizen op te richten en wat ervoor nodig is om die instellingen daartoe in staat te stellen. Ook wordt niet ingegaan op de personele invulling van de verzorgingshuizen in een tijd van grote personeelsschaarste in de zorg. Deze vraagstukken raken direct aan de uitvoerbaarheid van het voorstel. Zonder duidelijkheid daarover kan de uitvoerbaarheid van het voorstel niet worden beoordeeld. Het ontbreken van voorafgaande advisering door de betrokken partijen maakt ook dat het wetsvoorstel onvoldoende rijp is voor besluitvorming.

Uit het voorgaande volgt dat het voorstel een stelselwijziging met ingrijpende gevolgen met zich brengt, waarop in (de toelichting bij) het voorstel niet of nauwelijks wordt ingegaan. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

6. Conclusie

De Afdeling begrijpt de wens van de initiatiefnemers om te komen tot voorzieningen die het gat tussen thuiswonen en het verpleeghuis verkleinen voor ouderen voor wie thuiswonen onder het huidige stelsel niet meer goed te doen is. Voor deze ouderen is een meer beschermde woonomgeving met zorg en ondersteuning die beter op hun behoeften is afgestemd, wenselijk. De Afdeling zet echter grote vraagtekens bij de wijze waarop de initiatiefnemers dit willen realiseren, namelijk door een verzekerd recht op een verblijf in een instelling (een verzorgingshuis) op te nemen in de Wlz.

De Afdeling merkt op dat het voorstel zonder voldoende motivering uitgaat van de veronderstelling dat onder ouderen met een lichtere zorgvraag een (grote) behoefte bestaat aan verblijf in een instelling. Daarbij zijn alternatieven die beter in het bestaande stelsel passen niet onderzocht. De Afdeling merkt ook op dat het voorstel geen oplossing zal bieden voor de wachtlijsten van verpleeghuizen. Gezien de daaraan ten grondslag liggende personeelstekorten, brengt dit zelfs het risico mee dat die wachtlijsten groter worden.

De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de vraag of dit de juiste prioriteitsstelling is.

Ten slotte wijst de Afdeling erop dat het voorstel een stelselwijziging met ingrijpende gevolgen met zich brengt, terwijl op die gevolgen in het voorstel niet of nauwelijks wordt ingegaan.

Tegen deze achtergrond komt de Afdeling tot het eindoordeel dat over het initiatief wetsvoorstel niet positief kan worden geadviseerd.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft ernstige bezwaren tegen het initiatiefvoorstel en adviseert om het voorstel niet in behandeling te nemen.

De vice-president van de Raad van State

Voetnoten

(1) Memorie van toelichting, onder het kopje: Verschil met kabinetsbeleid.
(2) Kamerstukken II, 2009/10, 30597, nr. 131.
(3) In zorgzwaartepakketten (thans zorgprofielen) staat beschreven waarbij mensen hulp nodig hebben en voor hoeveel uur. Voorheen werden de zorgzwaartepakketten aangeduid met een nummer. Thans zijn zorgprofielen aangeduid met een naam. De voormalige zorgzwaartepakketten VV2 en VV3 zijn met de Wlz komen te vervallen.
(4) Voorgesteld artikel 3.2.1, zevende en achtste lid van de Wlz.
(5) Artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet op de bejaardenoorden.
(6) Kamerstukken II, 2012/13, 30597, nr. 296.
(7) Kamerstukken II, 2013/14, 33891, nr. 3, blz. 6.
(8) Kamerstukken II, 2013/14, 30597, nr. 380, blz. 3 en 14.
(9) Kamerstukken II 2013/14, 33891, nr. 3, blz. 73 en Kamerstukken II, 2013/14, 30597, nr. 380, blz. 4.
(10) Artikel 3.1.1, eerste lid, van de Wlz.
(11) Het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) beoordeelt aanvragen voor voorzieningen uit de Wet langdurige zorg en geeft hier indicaties voor.
(12) Artikel 3.1.1, eerste lid, van de Wlz
(13) Artikel 3.3.1 van de Wlz.
(14) Programma wonen en zorg voor ouderen, ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Volksgezondheid , Welzijn en Sport, hoofdstuk 1.
(15) Memorie van toelichting, I. Algemeen, onder het kopje Noodzaak tot overheidsinterventie
(16) In Nederland wonen 122.445 mensen, voornamelijk ouderen, in een verpleeghuis. Er staan 22.218 mensen op de wachtlijst. Daarnaast wachten 10.820 uit voorzorg. Bron Actiz, Peildatum: 1 oktober 2023.