Wijziging van het Besluit inburgering 2021 in verband met aanpassing van het overgangsrecht en enige andere wijzigingen.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 10 oktober 2022, no.2022002203, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit inburgering 2021 in verband met aanpassing van het overgangsrecht en enige andere wijzigingen, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

De vice-president van de Raad van State

Nader rapport (reactie op het advies) van 29 november 2022

Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om enige kleine inhoudelijke wijzigingen in het ontwerpbesluit en de nota van toelichting aan te brengen.

Allereerst is aan artikel 3.14, zevende lid, van het Besluit inburgering 2021 kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM) toegevoegd als examenonderdeel dat een inburgeringsplichtige in de Z-route mag afleggen indien de gemeente diegene daartoe in staat acht.

Daarnaast is in artikel 6.6 van dit besluit, met het vervangen van “oktober” door “september”, de vaststelling van de rente op terugbetaling van de lening opnieuw gelijkgesteld aan de wijze van vaststelling van het rentepercentage zoals dit is geregeld in artikel 6.3, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000. Een corresponderende wijziging is opgenomen in het overgangsrecht, dat betrekking heeft op het Besluit inburgering.

In artikel 8.2, derde lid is de geldigheid van de verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor aanvang van werkzaamheden bij een cursusinstelling verlengd van drie maanden naar zes maanden. Hiermee is aangesloten bij de termijn die meer gebruikelijk is ten aanzien van personen die werkzaam zijn in het onderwijs.

Tot slot is in artikel 10.4, onderdeel c, van het besluit de huisvestingstaakstelling die relevant is voor de berekening van het inburgeringsbudget voor gemeenten op 17.028 bepaald in plaats van 15.528. Het oorspronkelijke getal was (abusievelijk) gebaseerd op een eerdere (lagere) huisvestingstaakstelling.

Ik bied U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid