Wijziging van het Omgevingsbesluit vanwege het aanwijzen van categorieën ontwikkelingen waarvoor financiële bijdragen kunnen worden verhaald.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 25 mei 2022, no.2022001136, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Omgevingsbesluit vanwege het aanwijzen van categorieën ontwikkelingen waarvoor financiële bijdragen kunnen worden verhaald, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit voorziet in een uitwerking van het instrument van afdwingbare financiële bijdragen, dat bij amendement in de Omgevingswet is geïntroduceerd. (zie noot 1) Hiermee krijgen gemeenten de bevoegdheid om in het omgevingsplan te bepalen dat een financiële bijdrage wordt verlangd voor ontwikkelingen ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het besluit wijst de categorieën ontwikkelingen aan waarvoor een financiële bijdrage kan worden verlangd en voorziet in regels voor de eindafrekening van die bijdragen.

De Afdeling stelt vast dat het amendement lastig is in te passen in de systematiek van de Omgevingswet. Dat blijkt ook uit de uitwerking van de relevante delegatiegrondslag. Hoewel de aanwijzing van categorieën ontwikkelingen daarin centraal staat, ziet de toelichting in het bijzonder op de verhouding van het instrument tot verplicht kostenverhaal en de reikwijdte van het criterium ‘functionele samenhang’, die bepalend is voor de reikwijdte van het instrument.

De regering heeft met het besluit, de toelichting daarop en de tijdens de voorhangprocedure uitgewisselde stukken getracht om duidelijkheid te scheppen in deze reikwijdte. De Afdeling maakt niettemin enkele opmerkingen over de invulling van het criterium ‘functionele samenhang’. Die komen erop neer dat het begrip ofwel eng kan worden uitgelegd (en dan rijst de vraag naar de toegevoegde waarde van het instrument ten opzichte van verplicht kostenverhaal), ofwel ruim kan worden uitgelegd (en dan rijst de vraag of de regeling - in tegenstelling tot wat de indieners van het amendement beoogden - niet oeverloos wordt). In verband daarmee is aanpassing van de toelichting bij het ontwerpbesluit wenselijk.

1. Verhouding kostenverhaal en afdwingbare financiële bijdrage

a. Kostenverhaal onder de Omgevingswet
Voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving worden door de overheid (vaak een gemeente) kosten gemaakt, bijvoorbeeld voor de aanleg van publieke voorzieningen. De initiatiefnemer van een bouwactiviteit profiteert meer van de aanleg van die voorzieningen dan andere partijen. Kostenverhaal is daarom verplicht als een bestuursorgaan bepaalde bouw- of gebruiksactiviteiten toelaat en kosten maakt ter realisering van die activiteiten. Kostenverhaal kan alleen betrekking hebben op uitgaven ten behoeve van werken, werkzaamheden en maatregelen die opgenomen zijn op kostensoortenlijst. (zie noot 2) Zij worden aan de hand van de criteria profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid (de PPT-criteria) op de initiatiefnemers verhaald. (zie noot 3) Er mogen niet meer kosten worden verhaald dan er opbrengsten zijn. (zie noot 4)

Dit verplichte kostenverhaal kan in de eerste plaats privaatrechtelijk geregeld worden. Gemeenten en initiatiefnemers sluiten dan een ‘anterieure’ overeenkomst over kostenverhaal, voorafgaand aan het besluit dat de bouw- of gebruiksactiviteit mogelijk maakt. (zie noot 5) Als geen overeenkomst tot stand komt, wordt het kostenverhaal doorgaans door aanwijzing van kostenverhaalsgebieden in het omgevingsplan geregeld, via de beschikking bestuursrechtelijke geldschuld. (zie noot 6) De grondslag voor deze beide vormen van verplicht kostenverhaal bevindt zich in afdeling 13.6 van de Omgevingswet. Daarnaast is in afdeling 13.7 van die wet een grondslag opgenomen voor het maken van afspraken over vrijwillige financiële bijdragen aan gebiedsontwikkeling. (zie noot 7) Door middel van het amendement-Ronnes is afdeling 13.7 van de Omgevingswet uitgebreid met twee artikelen op grond waarvan financiële bijdragen aan gebiedsontwikkeling ook door gemeenten kunnen worden afgedwongen.

Al met al voorziet de Omgevingswet nu dus in grondslagen voor vier verschillende manieren om initiatiefnemers te laten meebetalen aan de ontwikkeling van een gebied: door middel van verplicht kostenverhaal op grond van een overeenkomst of het omgevingsplan, door middel van een door partijen overeen te komen vrijwillige financiële bijdrage en door middel van een afdwingbare financiële bijdrage.

Het instrument van afdwingbare financiële bijdragen wordt in dit ontwerpbesluit uitgewerkt.

b. Afdwingbare financiële bijdragen
Het nieuwe instrument van afdwingbare financiële bijdragen geldt voor bepaalde aangewezen categorieën ontwikkelingen ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dit ontwerpbesluit wijst die categorieën ontwikkelingen aan.

Voor de aangewezen categorieën kunnen gemeenten in een omgevingsplan bepalen dat een financiële bijdrage wordt verlangd van degene die bouw- of gebruiksactiviteiten verricht; (zie noot 8) gemeenten zijn hiertoe dus niet verplicht. Het gaat hierbij niet om volledige bekostiging. (zie noot 9) De bijdrage mag niet hoger zijn dan de opbrengsten, verminderd met de inbrengwaarde van de gronden, of de waardevermeerdering van de locatie die ontstaat als gevolg van de nieuwe functie die de activiteiten mogelijk maakt. (zie noot 10) De financiële bijdragen worden geïnd via de kostenverhaalsbeschikking. Dit houdt in dat het instrument van afdwingbare financiële bijdragen alléén kan worden gebruikt als het verplichte kostenverhaal ook publiekrechtelijk (en dus niet op grond van een overeenkomst) is geregeld. (zie noot 11)

De Omgevingswet bepaalt voorts dat afdwingbare financiële bijdragen slechts kunnen worden verlangd voor zover sprake is van functionele samenhang tussen de activiteit en de beoogde ontwikkelingen én de bekostiging van de ontwikkelingen niet anderszins is verzekerd. (zie noot 12) Dat bekostiging niet anderszins verzekerd mag zijn als een financiële bijdrage wordt afgedwongen, draagt eraan bij dat gemeenten niet méér kosten in rekening mogen brengen dan nodig, zo staat in de toelichting bij het amendement. (zie noot 13) Over het criterium van de functionele samenhang vermeldt die toelichting slechts dat zij in het omgevingsplan kan worden gemotiveerd aan de hand van een onderbouwing in een omgevingsvisie of programma. Voorts staat in de toelichting bij het amendement dat het afdwingen

van financiële bijdragen slechts kan plaatsvinden in specifieke en uitzonderlijke situaties. (zie noot 14)

2. Functionele samenhang

Het instrument van afdwingbare financiële bijdragen kan alleen worden toegepast als sprake is van ‘functionele samenhang’. In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit kadert de regering dit criterium nader in. (zie noot 15)

De Afdeling betwijfelt of het criterium van functionele samenhang - en daarmee de reikwijdte van het instrument van afdwingbare financiële bijdragen - op deze wijze voldoende is afgebakend, mede in het licht van de toelichting bij het amendement. Zij merkt in dat verband het volgende op.

a. Profijt
De toelichting bij het ontwerpbesluit vermeldt dat sprake is van functionele samenhang als de (woning)bouwlocatie objectief gezien profijt heeft van de ontwikkeling. Dat is het geval als ontwikkelingen op (boven)gemeentelijke schaal voorzien in of bijdragen aan een aantrekkelijk woon- en leefklimaat of vestigings- en ondernemingsklimaat.

De vraag is hoe streng de eisen zijn die in het kader van het criterium van functionele samenhang aan de objectivering van ‘profijt’ moeten worden gesteld. Uit de toelichting bij het ontwerpbesluit wordt niet duidelijk hoe de objectivering van ‘profijt’ daadwerkelijk moet plaatsvinden. Daaruit volgt slechts dat functionele samenhang in het omgevingsplan moet worden gemotiveerd en dat daarvoor een omgevingsvisie of programma kan worden gebruikt. (zie noot 16) Daarnaast wordt aangegeven dat ontwikkelingen op bovengemeentelijke schaal relevant kunnen zijn, terwijl ook wordt vermeld dat de geografische nabijheid ten opzichte van de activiteit een rol speelt bij de vraag of sprake is van profijt. (zie noot 17)

Niet inzichtelijk is hoe dit alles in concrete gevallen zal uitpakken. In de toelichting wordt de herinrichting van een stadspark genoemd als voorbeeld: een nieuwe (inbreidings)locatie kan daar profijt van hebben als de locatie daarmee aantrekkelijker wordt om te wonen. (zie noot 18) Dit voorbeeld biedt echter weinig helderheid; het is in algemene zin lastig voorstelbaar dat de herinrichting van een stadspark níet bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van een locatie als woonplaats. De vragen die in dit verband relevant zijn - wanneer is dit wél en wanneer níet het geval, en hoe moet een gemeente dat motiveren? - komen echter niet aan de orde.

Beantwoording daarvan is echter essentieel voor de reikwijdte van het instrument. Als weinig eisen worden gesteld aan (de motivering van) de objectivering van profijt, kunnen initiatiefnemers eerder met afdwingbare financiële bijdragen worden geconfronteerd dan als die eisen strikter zijn. Dat geldt temeer omdat er - blijkens de toelichting bij het ontwerpbesluit - geen tijdsgrens lijkt te gelden ten aanzien van het profijtcriterium. Hierdoor wordt de mogelijkheid opengelaten dat financiële bijdragen worden afgedwongen voor ver in de toekomstig beoogde ontwikkelingen.

Daarnaast is de vraag naar de reikwijdte van ‘profijt’ - en daarmee naar het criterium van functionele samenhang - van belang voor de verhouding van het nieuwe instrument tot het verplichte kostenverhaal.

Uit het ontwerpbesluit en de toelichting daarbij volgt dat verplicht kostenverhaal vóórgaat op de regeling voor afdwingbare financiële bijdragen. (zie noot 19) Met de regeling voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen kunnen daarom géén bijdragen worden verlangd die geheel of gedeeltelijk op grond van verplicht kostenverhaal worden verhaald. Bekostiging is dan immers ‘anderszins verzekerd’. (zie noot 20) In dit verband valt op dat overlap bestaat tussen de kostensoortenlijst (A7 tot en met A9 (zie noot 21)) en de categorieën ontwikkelingen waarvoor financiële bijdragen kunnen worden verhaald (met name voorgesteld artikel 8.21, eerste lid, onder c en d).

In de stukken die tijdens de voorhangprocedure zijn gewisseld is aan deze overlap - en ook aan het onderscheid tussen beide instrumenten - aandacht besteed. (zie noot 22) De regering erkende enige overlap, maar stelde ook dat de kostensoortenlijst vooral betrekking heeft op voorzieningen bínnen het kostenverhaalsgebied, terwijl de categorieën ontwikkelingen alleen zien op voorzieningen buíten het kostenverhaalsgebied. Daarnaast gaf zij aan dat "bij kostenverhaal moet zijn voldaan aan de eis van toerekenbaarheid, terwijl het bij verplichte financiële bijdrage voldoende is als wordt voldaan aan de eis van functionele samenhang". (zie noot 23) Uit de toelichting bij het ontwerpbesluit volgt - meer impliciet - hetzelfde.

Dit doet de vraag rijzen naar de meerwaarde van het kunnen afdwingen van financiële bijdragen als de betreffende kosten ook op de kostensoortenlijst staan, en, in het verlengde daarvan, naar de reikwijdte van het instrument. Ter illustratie kan weer worden aangesloten bij het voorbeeld van de herinrichting van een stadspark.

Herinrichting van een stadspark kan zowel onder onderdeel A7 van de kostensoortenlijst als onder de categorie als omschreven in artikel 8.21, eerste lid, onder d, van het ontwerpbesluit worden begrepen. Omdat verplicht kostenverhaal vóórgaat, zal eerst moeten worden bezien of de kosten van de herinrichting van het park op die grondslag kunnen worden verhaald. Pas als dat niet kan - en dat zal het geval zijn als niet aan de eis van toerekenbaarheid kan worden voldaan (zie noot 24) - komt een afdwingbare financiële bijdrage in beeld. Dan geldt de eis van functionele samenhang, in welk verband, zoals al werd beschreven, de (inbreidings)locatie ‘objectief gezien profijt’ moet hebben van de herinrichting.

Twee scenario’s zijn denkbaar. In de eerste plaats is dat, dat de meerwaarde van de nieuwe regeling beperkt zal zijn. De kosten voor de herinrichting van een stadspark zullen - of hadden - in de meeste gevallen door middel van verplicht kostenverhaal kunnen worden verhaald, gelet op de uitleg die aan de PPT-criteria wordt gegeven en het feit dat de kosten van bovenwijkse voorzieningen ook bij verplicht kostenverhaal aan verschillende kostenverhaalsgebieden kunnen worden toegerekend. Ook is het echter mogelijk dat het criterium van functionele samenhang voor zover dat ‘profijt’ betreft, (zeer) ruim wordt uitgelegd. In dat geval zal de meerwaarde van de nieuwe regeling groter zijn, omdat de mogelijkheid voor gemeenten om afdwingbaar financiële bijdragen te vragen dat ook is. De vraag rijst dan wel hoe dit zich verhoudt tot de toelichting bij de artikelen 13.23 en 13.24 van de Omgevingswet, waarin staat dat het instrument alleen in specifieke en uitzonderlijke situaties kan worden toegepast.

b. Dezelfde functie
Volgens de toelichting bij het ontwerpbesluit is ook sprake van functionele samenhang als de bouwlocaties en beoogde ontwikkelingen grosso modo binnen een gemeente dezelfde functie hebben of zullen hebben. Hierbij wordt het voorbeeld genoemd van de relatie tussen een woningbouwlocatie en een financiële bijdrage voor sociale woningbouw.

Het is onduidelijk wanneer er "grosso modo" sprake is van "dezelfde functie". Gaat het hierbij om toegestane functies op de betrokken locaties op basis van het omgevingsplan of dient dit ruimer of juist enger te worden geïnterpreteerd?

Daarnaast is zonder nadere toelichting niet zonder meer inzichtelijk hoe het voorbeeld over de sociale woningbouw een illustratie is van "kosten die het bevoegd gezag moet maken omdat ze noodzakelijk zijn voor verbetering van de kwaliteit van de fysieke omgeving", zoals de toelichting bij de artikelen 13.23 en 13.24 van de Omgevingswet omschrijft. Toepassing van het instrument faciliteert de verplaatsing van sociale woningbouw. Dat zou eerder kunnen leiden tot een concentratie van sociale woningbouw dan een verspreiding ervan, hetgeen niet zonder meer zorgt voor een verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zij lijkt er tevens toe te kunnen leiden dat in totaal minder sociale woningbouw wordt gerealiseerd.

c. Compensatie
De toelichting bij het ontwerpbesluit vermeldt ook wanneer er in elk geval geen sprake is van een functionele samenhang. Functionele samenhang houdt niet in dat een beoogde ontwikkeling noodzakelijk moet zijn voor het kunnen functioneren van de bouwlocatie. Functionele samenhang ziet ook niet op compensatie. In deze gevallen moet via kostenverhaal voorzien worden in dekking van de uitgaven. (zie noot 25)

In het ontwerpbesluit is als ontwikkeling waarvoor een financiële bijdrage kan worden afgedwongen, aangewezen de aanleg of verandering van gebieden voor de bescherming van de natuur of het herstel van bepaalde dier- en plantensoorten, waaronder maatregelen ter vermindering van de stikstofdepositie. Tegelijkertijd is in de toelichting verduidelijkt dat functionele samenhang niet ziet op compensatie. Hierdoor rijst de vraag in welke gevallen wél functionele samenhang kan worden aangenomen tussen bouwactiviteiten en voornoemde ontwikkelingen ter bescherming of herstel van de natuur. Zijn maatregelen ter vermindering van de stikstofdepositie van bouwactiviteiten geen vorm van compensatie? Tot slot is zonder nadere toelichting niet helder hoe deze uitsluiting van compensatie binnen het functioneel verband zich verhoudt tot de toelichting op het amendement. Daar is juist aangegeven dat de bedoeling is dat "kosten die het bevoegd gezag moet maken omdat ze noodzakelijk zijn voor verbetering van de kwaliteit van de fysieke omgeving bij de initiatiefnemer van bouwactiviteiten in rekening gebracht zouden moeten kunnen worden." (zie noot 26)

d. Conclusie
Het criterium ‘functionele samenhang’ is van belang voor de reikwijdte en toepassing van de regeling van afdwingbare financiële bijdragen én voor de verhouding van die regeling met het verplichte kostenverhaal. Nu dit criterium niet op het niveau van de wet is ingevuld, wordt in de toelichting bij het ontwerpbesluit terecht aandacht geschonken aan de invulling ervan. Zoals hiervoor is geschetst zijn er niettemin nog onduidelijkheden voor wat betreft de reikwijdte, mede in het licht van de toelichting op de artikelen 13.23 en 13.24 van de Omgevingswet.

Onduidelijk is in het bijzonder hoe ruim het criterium van functionele samenhang voor zover dat ‘profijt’ betreft, moet worden uitgelegd. Het is van belang dat hierover duidelijkheid wordt geboden, nu een ruimere uitleg de mogelijkheid voor gemeenten om financiële bijdragen af te dwingen vergroot en vooralsnog niet in regels over samenstelling en de maximale hoogte van de financiële bijdragen zal worden voorzien. (zie noot 27)

De Afdeling adviseert daarom in de toelichting nader in te gaan op de reikwijdte van het criterium ‘functionele samenhang’, in samenhang met de toelichting op het amendement en daarbij aandacht te schenken aan de hierboven genoemde onduidelijkheden.

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State


Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W04.22.00060/I

- In het voorgestelde artikel 8.22, tweede lid, Omgevingsbesluit of de toelichting daarop verduidelijken welke rentegrondslag wordt bedoeld. Nu is het onduidelijk of wordt gedoeld op de wettelijke rente als bedoeld in artikel 13.3b en 15.26 Omgevingswet of een andere rentegrondslag. De verwijzing in de toelichting naar artikel 13.20 Omgevingsbesluit volstaat op dit punt niet.

Nader rapport (reactie op het advies) van 13 september 2022

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert om in de toelichting bij het besluit nader in te gaan op het criterium ‘functionele samenhang’ en daarbij aandacht te besteden aan de toelichting bij het amendement waarmee het instrument van afdwingbare financiële bijdragen in de Omgevingswet is geïntroduceerd, het ‘amendement Ronnes’. (zie noot 28) Met dit amendement heeft de Tweede Kamer het initiatief genomen tot een regeling voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen. De Afdeling merkt op dat het begrip ‘functionele samenhang’ weinig is uitgewerkt. Daardoor is onduidelijk wat de reikwijdte van de regeling voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen is. Dat is belangrijk, omdat de Tweede Kamer in de toelichting bij het amendement Ronnes heeft aangegeven dat de regeling alleen in specifieke en uitzonderlijke situaties zou moeten worden toegepast. Tevens is daardoor onduidelijk hoe de regeling voor publiekrechtelijke afdwingbare bijdragen zich verhoudt tot de regeling voor het kostenverhaal van de Omgevingswet.

De Afdeling merkt terecht op dat een meer gedetailleerde uitleg bij het criterium functionele samenhang in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit dienstig is voor de toepassing van dit criterium in concrete gevallen en de verhouding met de regeling voor kostenverhaal inzichtelijker maakt. In de nota van toelichting is daarom nader uiteengezet dat de regeling voor publiekrechtelijke afdwingbare bijdragen in overeenstemming met de wens van de Tweede Kamer een beperkte reikwijdte heeft. Daarbij is in de eerste plaats verduidelijkt dat de reikwijdte van de regeling voor het kostenverhaal met het amendement niet is gewijzigd. De regeling voor het kostenverhaal gaat voor op de regeling voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen. Gemeenten zullen altijd eerst moeten nagaan of de kosten van voorzieningen via de regeling voor het kostenverhaal kunnen worden verhaald. Alleen als dat niet het geval is, kan toepassing van de regeling voor publiekrechtelijke afdwingbare financiële bijdragen aan de orde zijn. Ten tweede is in de nota van toelichting verder uitgewerkt wat onder functionele samenhang moet worden verstaan en hoe gemeenten kunnen onderbouwen dat sprake is van functionele samenhang tussen de bouwactiviteiten in een gebied en een ontwikkeling waarvoor een financiële bijdrage in rekening wordt gebracht.

Van functionele samenhang kan op twee manieren sprake zijn. In de eerste plaats is sprake van functionele samenhang als de toekomstige bewoners en gebruikers van een (woning-)bouwlocatie profijt hebben van de voorzieningen die met hun bijdragen worden gerealiseerd. In de nota van toelichting is meer precies uitgewerkt dat profijt aan de orde is als:

- een ontwikkeling mede ten dienste staat van de bewoners en bedrijven die zich op de bouwlocatie zullen vestigen, bijvoorbeeld doordat zij gebruik kunnen maken van nieuwe recreatievoorzieningen of beter openbaar vervoer, of
- een ontwikkeling positieve uitstralingseffecten heeft op een bouwlocatie, bijvoorbeeld door investeringen in landschapsverbetering in omliggende gebieden.

In de tweede plaats bestaat functionele samenhang als de ontwikkeling en de bouwlocatie eenzelfde functie vervullen en in dit opzicht complementair zijn. In de nota van toelichting is aangegeven dat zich dit voordoet als een gemeente besluit dat het om sociale, ruimtelijke of praktische overwegingen beter is om een deel van de sociale huur- en koopwoningen die op een bouwlocatie hadden moeten worden gerealiseerd op andere locaties te bouwen.

Als onderdeel van de opmerkingen over functionele samenhang vraagt de Afdeling zich verder af of het juist is dat maatregelen ter compensatie van verlies aan planten- en diersoorten zijn uitgesloten van de regeling voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen. Het ontwerpbesluit maakt het immers mogelijk om financiële bijdragen in rekening te brengen voor de aanleg en wijziging van natuur en herstel van planten- en diersoorten (artikel 8.21, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit, zoals dat luidt na inwerkingtreding van het ontwerpbesluit). De Afdeling wijst daarbij op de toelichting bij het amendement Ronnes, die stelt dat de regeling voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen het mogelijk moet maken dat het bevoegd gezag bij initiatiefnemers de kosten in rekening brengt van maatregelen die noodzakelijk zijn voor het verbeteren van de fysieke leefomgeving.

In de toelichting is verduidelijkt dat maatregelen voor wettelijk verplicht schadeherstel altijd onder het kostenverhaal vallen. Deze maatregelen staan op de kostensoortenlijst als bedoeld in bijlage IV bij het Omgevingsbesluit, onder A7 en A9. Op grond hiervan kunnen ook de kosten worden verhaald van maatregelen voor het compenseren van de stikstofuitstoot die met de aanleg van een nieuwe woningbouwlocatie gepaard gaat. Op basis van de regeling voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen kan het bevoegd gezag alleen de kosten in rekening brengen van stikstofreducerende maatregelen die worden getroffen met het oog op natuurherstel in nabijgelegen natuurgebieden.

Tot slot merkt de Afdeling terecht op dat het ontwerpbesluit of de toelichting daarbij onvermeld laat met welke rente moet worden gerekend als bij de eindafrekening van een verhaalde financiële bijdrage blijkt dat een geldsom moet worden terugbetaald. Dit is de nota van toelichting verduidelijkt.

Ik bied U het hierbij gevoegde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur en de gewijzigde nota van toelichting aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening


Voetnoten

(1) Kamerstukken II 2019/20, 35133, nr. 34. Artikelen 13.23 en 13.24 van de Omgevingswet. Het besluit werkt de delegatiegrondslagen in artikel 13.23, eerste lid en vierde lid, onder b, uit.
(2) Bijlage IV bij artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit.
(3) Artikel 13.11 van de Omgevingswet en artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit.
(4) Artikel 13.14, tweede lid en artikel 13.15, tweede lid, onder b van de Omgevingswet.
(5) Artikel 13.13 van de Omgevingswet.
(6) Paragraaf 13.6.3 van de Omgevingswet. Naast een omgevingsplan kunnen ook een omgevingsvergunning en een projectbesluit als grondslag fungeren.
(7) Artikel 13.22 van de Omgevingswet.
(8) Gelet op de uitwerking in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit gaat het hierbij op dit moment enkel om de bouw van gebouwen met een bepaalde functie (waaronder woningen en kantoren) of omvang en om bepaalde verbouwactiviteiten.
(9) Nota van toelichting, paragraaf 1.1.
(10) Artikel 13.23, derde lid, van de Omgevingswet en nota van toelichting, paragraaf 3.4.
(11) Artikel 13.24 van de Omgevingswet en nota van toelichting, paragraaf 2.3.
(12) Artikel 13.23, eerste lid, onder a en b van de Omgevingswet.
(13) Kamerstukken II 2019/20, 35133, nr. 34.
(14) Kamerstukken II 2019/20, 35133, nr. 34.
(15) Nota van toelichting, paragraaf 3.2.
(16) Gebruik van een omgevingsvisie of programma ter motivering van financiële bijdrage is verplicht als hieraan een overeenkomst ten grondslag ligt. Artikel 13.22, eerste lid van de Omgevingswet.
(17) Nota van toelichting, paragraaf 3.2.
(18) Nota van toelichting, paragraaf 3.2.
(19) Artikel 13.24, aanhef en onder d van de Omgevingswet en voorgesteld artikel 8.21, tweede lid van het Omgevingsbesluit.
(20) Artikel 13.23, eerste lid, onder b van de Omgevingswet.
(21) Het gaat hierbij om de kosten van de noodzakelijke compensatie van in het kostenverhaalsgebied verloren gegane natuurwaarden, groenvoorzieningen en watervoorzieningen (A7), de kosten van de aanleg of wijziging van onder meer infrastructuur en groenvoorzieningen (A8) en de kosten van werken, werkzaamheden en maatregelen die noodzakelijk zijn voor het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit (A9).
(22) Kamerstukken II 2020/21, 33118, nr. 194.
(23) Kamerstukken II 2020/21, 33118, nr. 194.
(24) Deze houdt in dat een causaal verband bestaat tussen de ontwikkeling en de kosten voor de werken, werkzaamheden en maatregelen: de kosten worden mede gemaakt ten behoeve van de ontwikkeling. Ministerie van BZK, Handreiking kostenverhaal en financiële bijdragen Omgevingswet, p. 52.
(25) Nota van toelichting, paragraaf 3.2.
(26) Kamerstukken II 2019/20, 35133, nr. 34.
(27) Artikel 13.23, vierde lid van de Omgevingswet biedt hiervoor wel een grondslag. Uitwerking bij amvb zal - in overeenstemming met de toelichting bij de artikelen 13.23 en 13.34 van de Omgevingswet - echter pas plaatsvinden als na evaluatie blijkt dat in de praktijk onredelijk hoge financiële bijdragen worden gevraagd. Kamerstukken II 2019/20, 35133, nr. 34; Nota van toelichting, paragraaf 1.2.
(28) Kamerstukken II 2019/20, 35 133, nr. 34.