Besluit elektronische publicaties.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 27 mei 2020, no.2020001070, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit, houdende regels over elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen (Besluit elektronische publicaties), met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen inhoudelijke opmerkingen over het ontwerpbesluit.

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State


Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W04.20.0154/I

- In de voorgestelde artikelen 2.1, 3.2, 3.3, 3.7, tweede lid en 4.1, derde lid "Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld" steeds vervangen door "Bij ministeriële regeling kunnen daaromtrent nadere regels worden gesteld" (zie ook Aanwijzing 2.23 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).


Nader rapport (reactie op het advies) van 29 maart 2021

Het ontwerpbesluit geeft de Afdeling geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Hieronder ga ik in op de redactionele opmerking van de Afdeling en op wijzigingen die bij gelegenheid van het nader rapport overigens zijn aangebracht.

Naar aanleiding van de redactionele opmerking van de Afdeling, is in de voorgestelde artikelen 2.1, 3.2, 3.3, 3.5, tweede lid, 3.7, tweede lid en 4.1, derde lid, ‘Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.’ vervangen door ‘Bij ministeriële regeling kunnen daaromtrent nadere regels worden gesteld.’. Aldus is door middel van het woord ‘daaromtrent’ nauwkeuriger aangeduid waar de delegatie van regelgevende bevoegdheid betrekking op heeft.

Bij gelegenheid van het nader rapport zijn ook overigens enige inhoudelijke en technische wijzigingen aangebracht. Naast redactionele verbeteringen en verduidelijking van de nota van toelichting op enkele plekken, betreft dat de volgende punten.

In het voorgestelde artikel 3.7, eerste lid, onderdeel a, is in de bepaling dat een kennisgeving in de vorm van een zakelijke weergave van de inhoud van een publicatie als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Bekendmakingswet ten minste een beschrijving van het betreffende object wordt vermeld, na ‘het betreffende object’ ingevoegd ‘of de betreffende activiteit’. In de nota van toelichting was over deze bepaling eerder opgenomen dat het begrip ‘object’ niet beperkt was tot stoffelijke objecten, maar dat het object ook het houden van bijvoorbeeld een collecte (collectevergunning) of loterij (loterijvergunning) kon zijn. Het besef is echter gegroeid dat deze laatste categorie beter in de term ‘activiteit’ kan worden gevat.

Voorts is in het voorgestelde artikel 3.8, in de bepaling dat bestuursorganen met betrekking tot de plaatsing in de officiële publicatiebladen de regels of technische standaarden toe passen die bij ministeriële regeling zijn gesteld onderscheidenlijk zijn aangewezen, ‘ministeriële regeling’ vervangen door ‘regeling van Onze Minister’. Daarmee is expliciet tot uitdrukking gebracht dat het hier een regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als verantwoordelijke voor de Bekendmakingswet dient te betreffen en niet van de minister die verantwoordelijkheid draagt voor het domein waarop eventuele specifieke regels of technische standaarden zien.

Daarnaast is in het voorgestelde artikel 5.1, tweede lid, onderdeel c, dat een uitzondering bevat op de verplichting om de teksten van bekendgemaakte beleidsregels in geconsolideerde vorm beschikbaar te houden voor beleidsregels die zijn ingetrokken of uitgewerkt vóór een zekere datum, de aanduiding ‘vóór 1 januari 2022’ vervangen door ‘vóór de datum gelegen een jaar na het tijdstip waarop artikel 1.1 van de Wet elektronische publicaties (hierna: de wet) in werking is getreden’. Artikel 24 van de Bekendmakingswet, dat bij inwerkingtreding van artikel 1.1 van de wet aan de Bekendmakingswet wordt toegevoegd, bepaalt immers dat de consolidatieverplichting met betrekking tot beleidsregels eerst geldt vanaf een jaar na het tijdstip waarop genoemd artikel 1.1 in werking is getreden en het heeft - ook vanuit wetstechnisch oogpunt - de voorkeur in het voorgestelde artikel 5.1 een formulering te kiezen die hierop aansluit boven het opnemen van een concrete datum.

Verder is in het voorgestelde artikel 6.1 verduidelijkt dat de elektronische berichten (e-mailattenderingen) waarvan in dat artikel sprake is, betrekking hebben op bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen in de publicatiebladen.

Bovendien worden door middel van het voorgestelde artikel 8.1 wijzigingen aangebracht in het Besluit verwerking persoonsgegevens generieke digitale infrastructuur. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk, omdat ze regels bevatten over de opslag en verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de verzending van vorenbedoelde elektronische berichten. Voornoemd besluit zal te zijner tijd onder de Wet digitale overheid worden gehangen en dan worden voorzien van de citeertitel ‘Besluit digitale overheid’, ter gelegenheid waarvan daarin ook de wijzigingen met betrekking tot die opslag en verwerking van persoonsgegevens zouden worden opgenomen. Mede teneinde de toezegging aan de Eerste Kamer tijdens de plenaire behandeling van de wet gestand te doen dat eventuele vertraging in de parlementaire behandeling van de Wet digitale overheid niet van invloed zou zijn op (het moment van) de inwerkingtreding van de wet, (zie noot 1) zijn die wijzigingen in het licht van de recente ontwikkelingen rond de Wet digitale overheid echter uit het ontwerpbesluit digitale overheid genomen en opgenomen in het voorgestelde artikel 8.1.

Ten slotte is in het voorgestelde artikel 11.1 een tijdelijke regeling opgenomen voor besluiten op grond van de Omgevingswet. Deze regeling is bedoeld om mogelijk te maken dat een bestuursorgaan dat nog niet beschikt over software voor de elektronische vormgeving en inrichting van een besluit op grond van de Omgevingswet en voor de aanlevering van het besluit voor publicatie overeenkomstig de daarvoor ontwikkelde nieuwe standaarden, nog enige tijd gebruik kan maken van de software die onder de Wet ruimtelijke ordening wordt gebruikt.

Ik moge U het hierbij gevoegde gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aanbieden en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties


Voetnoot

(1) Handelingen I 2019/20, nr. 33, item 9.