Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 14 april 2020, no.2020000774, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit van houdende tijdelijke regels omtrent bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19 (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit voorziet in een tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandig ondernemers (Tozo). De regeling is onderdeel van het aangekondigde noodpakket voor banen en economie naar aanleiding van de maatregelen die zijn getroffen in verband met de corona-uitbraak. (zie noot 1) Als gevolg van de coronacrisis en ook als gevolg van de maatregelen van de rijksoverheid om de verspreiding van het coronavirus te beteugelen, derven veel zelfstandigen inkomsten en worden veel zelfstandigen met acute financiële problemen geconfronteerd.

De Afdeling onderschrijft het doel van het ontwerpbesluit en begrijpt de gekozen aanpak. De snelheid waarmee nu moet worden gehandeld en de complexiteit van de materie leiden ertoe dat daarbij meer flexibiliteit nodig is dan gebruikelijk. De Afdeling adviseert hierop nader in te gaan. Voorts maakt de Afdeling enkele opmerkingen over de duur van de regeling en de verlenging ervan. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van het ontwerpbesluit en de toelichting.

1. Algemeen

Het ontwerpbesluit is gebaseerd op artikel 78f van de Participatiewet (Pw). (zie noot 2) Voor de opzet van het ontwerpbesluit is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestaande Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). De Afdeling begrijpt deze keuze tegen de achtergrond van de spoed die gemoeid is met het treffen van deze regeling. Door aan te sluiten bij de bestaande kaders van de Pw en het Bbz worden zowel het ontwerp als de uitvoering van de regeling door gemeenten vergemakkelijkt, omdat deze kaders bij hen reeds bekend zijn. Dit bevordert de snelheid van handelen, dit ondanks de onvermijdelijke complexiteit van de regeling voor de wetgever en in de uitvoering. (zie noot 3) De gekozen handelwijze heeft het ook mogelijk gemaakt dat de uitvoering door gemeenten al ter hand is genomen nog voor de regeling is opgesteld en dat bij het opstellen van de regeling gebruik is gemaakt van de eerste praktijkervaringen.

Tegelijkertijd brengt het gekozen juridische kader ook mee dat sommige wensen voor de regeling daar niet eenvoudig ingepast kunnen worden. De kaders van de Pw en de opzet van het Bbz zijn niet volledig toegesneden op de doelstellingen van het voorliggende ontwerpbesluit. Deze spanning komt in het voorliggende ontwerpbesluit op een aantal punten naar voren. Zo kan er op worden gewezen dat het wenselijk wordt geacht de kostendelersnorm niet toe te passen (artikel 78f Pw staat deze afwijking van de Pw niet toe). (zie noot 4) Ook de beoogde handelwijze ten aanzien van partners die beiden zelfstandige zijn is moeilijk in te passen. (zie noot 5) Verder ontstaat een onevenwichtig resultaat ten aanzien van de zelfstandige met een gedetineerde partner: de bijstand wordt gehalveerd. (zie noot 6)

Gegeven de complexiteit van de materie is dan ook onvermijdelijk dat de gekozen werkwijze tot mogelijke complicaties leidt die op dit moment niet direct zullen kunnen worden ondervangen. Dit wordt nog versterkt nu de uitvoeringspraktijk vooruitloopt op de wetgeving. Dit brengt mee dat het ontwerpbesluit zich in sterke mate zal moeten richten op die praktijk.

In dat licht begrijpt de Afdeling ook de voorzieningen die in het ontwerpbesluit zijn getroffen om tot meer flexibiliteit in de regelgeving te komen dan gebruikelijk. Zo wordt in artikel 18 de mogelijkheid geboden om bij ministeriële regeling de personele reikwijdte van de overbruggingsregeling uit te breiden. (zie noot 7)

In aanvulling daarop kan de Afdeling zich voorstellen dat de bijzondere omstandigheden waaronder de voorgestelde overbruggingsregeling wordt opgesteld en uitgevoerd, ertoe leiden dat in de komende periode op enig moment aanpassingen in de overbruggingsregeling worden doorgevoerd aan de hand van de ervaringen in de praktijk die gaandeweg worden opgedaan.

De Afdeling adviseert nader op het voorgaande in te gaan.

2. Duur en verlenging

a. Duur van de bijstand
Artikel 9 van het ontwerpbesluit bepaalt dat algemene bijstand voor ten hoogste drie aaneengesloten kalendermaanden wordt verleend in de periode van maart tot en met augustus 2020. Deze bepaling leidt ertoe dat over deze periode van zes maanden slechts eenmaal beroep op de regeling zal kunnen worden gedaan, voor een periode van drie maanden.

De mogelijkheid om een beroep op de regeling te doen zou vooral afhankelijk moeten zijn van de vraag of in de periode waarin de regeling geldt de omstandigheden zich voordoen waarvoor de regeling beoogt uitkomst te bieden. Daarbij zou het niet uit moeten maken of de betrokken zelfstandige al dan niet eerder van de regeling gebruik heeft gemaakt. Zoals ook de toelichting vermeldt, zijn personen op verschillende momenten met de gevolgen van de crisis geconfronteerd. (zie noot 8) Dat hebben de personen niet zelf in de hand. Het ligt daarom niet in de rede dat iemand die vanaf het begin van de periode noodzakelijkerwijs een beroep doet op deze regeling dit maar voor drie maanden zou kunnen doen, ook als hij na afloop daarvan deze nog steeds nodig heeft gelet op de situatie op dat moment.

De Afdeling adviseert de opzet van artikel 9 nader te motiveren en zo nodig het ontwerpbesluit op dit punt aan te passen.

b. Verlenging
Artikel 19, eerste lid, regelt dat bij ministeriële regeling het tijdvak waarvoor een aanvraag kan worden ingediend, alsmede de duur en de periode van de regeling kunnen worden verlengd met ten hoogste drie maanden voor zover dat nodig is in verband met de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19. Als gevolg van de gekozen opzet van artikel 9 (zoals hiervoor onder a geschetst) is onduidelijk hoe deze verlengingsmogelijkheid dient te worden begrepen.

Is deze bedoeld voor degenen die in de periode van maart tot en met mei reeds gebruik hebben gemaakt van de regeling, en dus op grond van artikel 9 in de maanden daarna niet voor bijstand in de zin van dit besluit in aanmerking komen. Is de verlengingsmogelijkheid er dan op gericht dat die groep in de maanden juni tot en met augustus een aanvullend beroep op de regeling kan doen voor drie extra maanden? Of is het slechts de bedoeling dat de werkingsduur van de regeling als zodanig kan worden verlengd met drie maanden tot 1 december 2020? En betekent dit laatste dat iemand die al drie maanden een beroep op de regeling heeft gedaan in de periode van augustus tot december een nieuwe aanvraag kan indienen of niet?

De Afdeling adviseert dit punt te verduidelijken.

c. Wijziging besluit bij verlenging
Uit artikel 19, tweede lid, blijkt dat bij de verlenging van de regeling bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld die afwijken van het besluit. Uit de toelichting bij dit artikel komt naar voren dat dit primair bedoeld is voor een aantal technische aangelegenheden, zoals die betreffende de in het ontwerpbesluit genoemde termijnen. De toelichting vermeldt echter ook, dat het hierbij kan gaan om beleidsinhoudelijke wijzigingen. Daarbij kan worden gedacht aan het voor de verlengingsperiode stellen van stringentere voorwaarden, het betrekken van het inkomen van de echtgenoot van de zelfstandige bij de inkomenstoets en een kostendelersnorm.

De Afdeling begrijpt de wens om bij een verlenging van de looptijd waar mogelijk de regeling aan te passen zodat deze beter in lijn komt met de normale regels dienaangaande. Zij acht het evenwel niet passend zulke ingrijpende aanpassingen bij ministeriële regeling door te voeren. Dit te meer nu artikel 19, tweede lid, afwijking van het besluit mogelijk maakt, zonder dat daarbij enige beperking is gesteld. Snelheid kan daarbij ook geen argument zijn, omdat het hier om een verlenging van de looptijd van de regeling gaat waarop tijdig kan worden geanticipeerd.

De Afdeling adviseert de reikwijdte van artikel 19, tweede lid, te beperken tot aangelegenheden van technische aard.

3. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State


Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W12.20.0110/III

- Verduidelijken dat de fictieve datum van indiening van de aanvraag in artikel 3, tweede lid, onverlet laat dat de ingangsdatum waarop de aanvraag betrekking heeft, op een later moment kan zijn gelegen.
- In artikel 9 na "De algemene bijstand" invoegen: naar de regels van dit besluit.
- In het kader van de verlenging op de voet van artikel 19 nader bezien op welke wijze herhaalde aanvragen kunnen worden voorkomen.
- In artikel 23, tweede lid, de genoemde datum van 1 juli 2025 nader bezien nu de looptijd van de regeling beperkt is in de tijd, en artikel 23, tweede lid, al regelt dat het besluit van toepassing blijft op de betrokken zelfstandige en op de financiële afwikkeling van het besluit.

Nader rapport (reactie op het advies) van 17 april 2020

1.       Algemeen

De regering onderschrijft hetgeen de Afdeling stelt. De keuze om aan te sluiten bij de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 moet inderdaad worden geplaatst tegen de achtergrond van de spoed die vanwege de coronacrisis gemoeid is met het treffen van de onderhavige regeling. Tegelijkertijd brengt het gekozen kader met zich mee dat sommige wensen voor de regeling daar niet eenvoudig ingepast kunnen worden. De regering erkent dat dit inderdaad niet altijd optimaal is en wellicht gaandeweg aanpassingen noodzakelijk kunnen zijn.

In het algemene deel van de nota van toelichting wordt in paragraaf 1.2 nu expliciet ingegaan op voornoemde spanningsveld.

2.       Duur en verlenging

a.       Duur van de bijstand

Het onderhavige besluit voorziet in een inkomensondersteuning voor zelfstandigen die hun inkomen als gevolg van de coronacrisis tot onder het bijstandsniveau zien dalen. De regering meent dat deze gevolgen van de coronacrisis niet als normaal ondernemersrisico kunnen worden beschouwd. Daarom wordt nu een voorziening getroffen op grond waarvan zelfstandigen voor ten hoogste drie kalendermaanden inkomensondersteuning kunnen krijgen. Het gaat primair om een ondersteuning in het inkomen van ten hoogste drie maanden. De regering erkent dat de financiële problemen zich niet bij iedere zelfstandige op hetzelfde moment voordoen. Het is daarom mogelijk gemaakt om de drie maanden aan algemene bijstand ook op een latere periode te kunnen laten zien. Daarbij is ervoor gekozen om die periode te beperken tot zes maanden. Op die manier wordt de tijdelijkheid van de regeling zo goed als mogelijk geborgd en wordt bovendien zoveel mogelijk aangesloten bij de periode van de coronacrisis.

In dit kader wordt verder nog opgemerkt dat de duur van de regeling kan worden verlengd als het verdere verloop van de coronacrisis daartoe aanleiding geeft. Als de zelfstandige na afloop van het recht op algemene bijstand op grond van dit besluit – eventueel inclusief verlenging – nog steeds onvoldoende inkomsten heeft is hij aangewezen op bijstand vanuit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Participatiewet.

b.       Verlenging

De verlengingsmogelijkheid is bedoeld voor alle zelfstandigen die op de regeling aanspraak kunnen maken. De verlenging kan zowel zien op de zelfstandige die reeds in de periode maart, april en mei algemene bijstand heeft ontvangen als op de zelfstandige die algemene bijstand in juni, juli en augustus gaat ontvangen. De verlenging kan ook zien op de zelfstandige die in het oorspronkelijke aanvraagtijdvak geen bijstand heeft aangevraagd. Uiteraard geldt wel dat de zelfstandige geraakt moet zijn door de coronacrisis en aldus moet verklaren om in aanmerking te komen voor bijstand op grond van het onderhavige besluit.

De opzet van artikel 9 van het besluit brengt met zich mee dat het waarschijnlijk noodzakelijk is de verlenging uiterlijk op 1 juni 2020 gerealiseerd te hebben. De verlenging zal immers ook kunnen zien op de maximale duur van de algemene bijstand. Deze maximale duur kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd. In totaal kan dan zes maanden algemene bijstand worden verstrekt. De regering acht het waarschijnlijk dat de verlenging ook moet gelden voor de zelfstandige die al drie maanden bijstand heeft ontvangen. Aansluitend op die drie maanden kan in dat geval nogmaals drie maanden algemene bijstand worden verstrekt. Uiteraard alleen mits de zelfstandige op dat moment nog steeds aan de voorwaarden voldoet.

Bij het opstellen van een eventuele ministeriële regeling tot verlenging zal moeten worden bezien hoe de verlenging ten aanzien van bestaande gevallen zo eenvoudig mogelijk kan worden vormgegeven.

In het algemene deel van de nota van toelichting wordt in het nieuwe hoofdstuk 14 ingegaan op de verlenging. Ook is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 19 aangepast.

c.       Wijziging besluit bij verlenging

Vanwege de onzekerheid van het verloop van de coronacrisis en de economische gevolgen hiervan is het op dit moment nog niet bekend of de regeling moet worden verlengd. Een eventuele verlenging, inclusief de daarbij te stellen eisen, wordt op een later moment overwogen. Bij die overweging spelen onder andere het verloop van de coronacrisis, de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten, ervaringen met de regeling tot dan toe en de financiële kaders een rol. De verwachting is dat hier pas tegen het einde van de aanvraagtermijn duidelijkheid over is. Op dat moment dient de spoed zich dus aan en moet verlenging met grote spoed vastgesteld kunnen worden.

In het algemene deel van de nota van toelichting wordt in het nieuwe hoofdstuk 14 ingegaan op de verlenging. Ook is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 19 aangepast.

3.       Aan de redactionele opmerkingen van de Afdeling is gevolg gegeven.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het ontwerpbesluit op enkele punten aan te passen. Het gaat om aanpassingen in artikel 1, 15, 17 en 22 van het aan de Afdeling aangeboden ontwerpbesluit. Daarnaast is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6 aangevuld.

In artikel 1 van het ontwerpbesluit is de definitie van het begrip ‘zelfstandige’ op twee punten technisch aangepast. De term ‘de belanghebbende’ is vervangen door ‘de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet’. Op deze manier komt duidelijker tot uitdrukking dat de zelfstandige een in Nederland woonachtige Nederlander of daarmee gelijkgestelde moet zijn. Daarnaast is de verwijzing naar het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geschrapt en vervangen door een bepaling met gelijke strekking. Hiermee komt tot uitdrukking dat het urencriterium naar de regels van het ontwerpbesluit een eigenstandige systematiek kent die afwijkt van de systematiek van het fiscale urencriterium.

In artikel 15 van het ontwerpbesluit is een tweede lid toegevoegd. Deze bepaling maakt het mogelijk om twee keer bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal te verstrekken als beide echtgenoten zelfstandige zijn met beide hun eigen bedrijf of zelfstandig beroep.

Artikel 17 van het ontwerpbesluit is komen te vervallen. Het verbod in het eerste lid om de geldlening aan te wenden voor de gedeeltelijke of volledige aflossing van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van het Bbz 2004 is vervallen. Dit verbod lijkt bij handhaving ervan te stuiten op uitvoeringsproblemen. Het verstrekte bedrijfskapitaal is daarmee in beginsel vrij besteedbaar. Het college kan wel in de toekenningsbeschikking een bestemming aan de verstrekte lening verbinden. Het tweede lid van artikel 17 van het ontwerpbesluit is verplaatst naar artikel 16, tweede lid.

Aan artikel 22 van het ontwerpbesluit (thans artikel 21) is een nieuw derde lid toegevoegd. Indien de minister van Sociale Zaken van Werkgelegenheid van oordeel is dat het niet of niet volledig vergoeden van onrechtmatig of onzeker verstrekte uitkeringen leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, dan kan hij het bedrag van de vergoeding op grond van het derde lid hoger vaststellen.

Aan de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6 van het ontwerpbesluit is toegevoegd hoe moet worden bepaald welk inkomen uit het bedrijf of zelfstandige beroep aan welke periode moet worden toegekend. Conform artikel 32 van de Participatiewet wordt het inkomen toegerekend aan de periode waarin de arbeid, waaruit dat inkomen is verkregen, is verricht.

Daarnaast zijn er enkele redactionele wijzingen doorgevoerd in het ontwerpbesluit en de nota van toelichting.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nader rapport (reactie op het advies) van 17 april 2020

1.       Algemeen

De regering onderschrijft hetgeen de Afdeling stelt. De keuze om aan te sluiten bij de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 moet inderdaad worden geplaatst tegen de achtergrond van de spoed die vanwege de coronacrisis gemoeid is met het treffen van de onderhavige regeling. Tegelijkertijd brengt het gekozen kader met zich mee dat sommige wensen voor de regeling daar niet eenvoudig ingepast kunnen worden. De regering erkent dat dit inderdaad niet altijd optimaal is en wellicht gaandeweg aanpassingen noodzakelijk kunnen zijn.

In het algemene deel van de nota van toelichting wordt in paragraaf 1.2 nu expliciet ingegaan op voornoemde spanningsveld.

2.       Duur en verlenging

a.       Duur van de bijstand

Het onderhavige besluit voorziet in een inkomensondersteuning voor zelfstandigen die hun inkomen als gevolg van de coronacrisis tot onder het bijstandsniveau zien dalen. De regering meent dat deze gevolgen van de coronacrisis niet als normaal ondernemersrisico kunnen worden beschouwd. Daarom wordt nu een voorziening getroffen op grond waarvan zelfstandigen voor ten hoogste drie kalendermaanden inkomensondersteuning kunnen krijgen. Het gaat primair om een ondersteuning in het inkomen van ten hoogste drie maanden. De regering erkent dat de financiële problemen zich niet bij iedere zelfstandige op hetzelfde moment voordoen. Het is daarom mogelijk gemaakt om de drie maanden aan algemene bijstand ook op een latere periode te kunnen laten zien. Daarbij is ervoor gekozen om die periode te beperken tot zes maanden. Op die manier wordt de tijdelijkheid van de regeling zo goed als mogelijk geborgd en wordt bovendien zoveel mogelijk aangesloten bij de periode van de coronacrisis.

In dit kader wordt verder nog opgemerkt dat de duur van de regeling kan worden verlengd als het verdere verloop van de coronacrisis daartoe aanleiding geeft. Als de zelfstandige na afloop van het recht op algemene bijstand op grond van dit besluit – eventueel inclusief verlenging – nog steeds onvoldoende inkomsten heeft is hij aangewezen op bijstand vanuit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Participatiewet.

b.       Verlenging

De verlengingsmogelijkheid is bedoeld voor alle zelfstandigen die op de regeling aanspraak kunnen maken. De verlenging kan zowel zien op de zelfstandige die reeds in de periode maart, april en mei algemene bijstand heeft ontvangen als op de zelfstandige die algemene bijstand in juni, juli en augustus gaat ontvangen. De verlenging kan ook zien op de zelfstandige die in het oorspronkelijke aanvraagtijdvak geen bijstand heeft aangevraagd. Uiteraard geldt wel dat de zelfstandige geraakt moet zijn door de coronacrisis en aldus moet verklaren om in aanmerking te komen voor bijstand op grond van het onderhavige besluit.

De opzet van artikel 9 van het besluit brengt met zich mee dat het waarschijnlijk noodzakelijk is de verlenging uiterlijk op 1 juni 2020 gerealiseerd te hebben. De verlenging zal immers ook kunnen zien op de maximale duur van de algemene bijstand. Deze maximale duur kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd. In totaal kan dan zes maanden algemene bijstand worden verstrekt. De regering acht het waarschijnlijk dat de verlenging ook moet gelden voor de zelfstandige die al drie maanden bijstand heeft ontvangen. Aansluitend op die drie maanden kan in dat geval nogmaals drie maanden algemene bijstand worden verstrekt. Uiteraard alleen mits de zelfstandige op dat moment nog steeds aan de voorwaarden voldoet.

Bij het opstellen van een eventuele ministeriële regeling tot verlenging zal moeten worden bezien hoe de verlenging ten aanzien van bestaande gevallen zo eenvoudig mogelijk kan worden vormgegeven.

In het algemene deel van de nota van toelichting wordt in het nieuwe hoofdstuk 14 ingegaan op de verlenging. Ook is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 19 aangepast.

c.       Wijziging besluit bij verlenging

Vanwege de onzekerheid van het verloop van de coronacrisis en de economische gevolgen hiervan is het op dit moment nog niet bekend of de regeling moet worden verlengd. Een eventuele verlenging, inclusief de daarbij te stellen eisen, wordt op een later moment overwogen. Bij die overweging spelen onder andere het verloop van de coronacrisis, de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten, ervaringen met de regeling tot dan toe en de financiële kaders een rol. De verwachting is dat hier pas tegen het einde van de aanvraagtermijn duidelijkheid over is. Op dat moment dient de spoed zich dus aan en moet verlenging met grote spoed vastgesteld kunnen worden.

In het algemene deel van de nota van toelichting wordt in het nieuwe hoofdstuk 14 ingegaan op de verlenging. Ook is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 19 aangepast.

3.       Aan de redactionele opmerkingen van de Afdeling is gevolg gegeven.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het ontwerpbesluit op enkele punten aan te passen. Het gaat om aanpassingen in artikel 1, 15, 17 en 22 van het aan de Afdeling aangeboden ontwerpbesluit. Daarnaast is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6 aangevuld.

In artikel 1 van het ontwerpbesluit is de definitie van het begrip ‘zelfstandige’ op twee punten technisch aangepast. De term ‘de belanghebbende’ is vervangen door ‘de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet’. Op deze manier komt duidelijker tot uitdrukking dat de zelfstandige een in Nederland woonachtige Nederlander of daarmee gelijkgestelde moet zijn. Daarnaast is de verwijzing naar het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geschrapt en vervangen door een bepaling met gelijke strekking. Hiermee komt tot uitdrukking dat het urencriterium naar de regels van het ontwerpbesluit een eigenstandige systematiek kent die afwijkt van de systematiek van het fiscale urencriterium.

In artikel 15 van het ontwerpbesluit is een tweede lid toegevoegd. Deze bepaling maakt het mogelijk om twee keer bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal te verstrekken als beide echtgenoten zelfstandige zijn met beide hun eigen bedrijf of zelfstandig beroep.

Artikel 17 van het ontwerpbesluit is komen te vervallen. Het verbod in het eerste lid om de geldlening aan te wenden voor de gedeeltelijke of volledige aflossing van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van het Bbz 2004 is vervallen. Dit verbod lijkt bij handhaving ervan te stuiten op uitvoeringsproblemen. Het verstrekte bedrijfskapitaal is daarmee in beginsel vrij besteedbaar. Het college kan wel in de toekenningsbeschikking een bestemming aan de verstrekte lening verbinden. Het tweede lid van artikel 17 van het ontwerpbesluit is verplaatst naar artikel 16, tweede lid.

Aan artikel 22 van het ontwerpbesluit (thans artikel 21) is een nieuw derde lid toegevoegd. Indien de minister van Sociale Zaken van Werkgelegenheid van oordeel is dat het niet of niet volledig vergoeden van onrechtmatig of onzeker verstrekte uitkeringen leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, dan kan hij het bedrag van de vergoeding op grond van het derde lid hoger vaststellen.

Aan de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6 van het ontwerpbesluit is toegevoegd hoe moet worden bepaald welk inkomen uit het bedrijf of zelfstandige beroep aan welke periode moet worden toegekend. Conform artikel 32 van de Participatiewet wordt het inkomen toegerekend aan de periode waarin de arbeid, waaruit dat inkomen is verkregen, is verricht.

Daarnaast zijn er enkele redactionele wijzingen doorgevoerd in het ontwerpbesluit en de nota van toelichting.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid



Voetnoten

(1) Kamerbrief van 17 maart 2020 betreffende het Noodpakket banen en economie. Zie ook Kamerstukken II 2019/20, 35420, nrs. 6 en 11.
(2) Artikel 78f Pw biedt de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen onder andere met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen. Daarbij kan van verschillende, in dat artikel opgesomde, artikelen van de Pw worden afgeweken. Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 is op artikel 78f Pw gebaseerd.
(3) Toelichting, paragraaf 1.3.
(4) Zoals uiteengezet in paragraaf 8.1 van de toelichting. Een wetsvoorstel tot (tijdelijke) aanpassing van artikel 78f Pw is aangekondigd.
(5) Toelichting bij artikel 6, eerste lid, onder a.
(6) Toelichting, paragraaf 3.2.
(7) In de toelichting wordt vermeld dat deze grondslag bijvoorbeeld kan worden gebruikt om zelfstandigen toe te voegen die hun bedrijf of zelfstandig beroep in Nederland hebben, maar in een andere EU-lidstaat wonen en vice versa. Het Bbz voorziet in dergelijke gevallen, behoudens enkele uitzonderlijke situaties, niet in bijstand. Ook de Pw voorziet niet in een dergelijke benadering.
(8) Toelichting, paragraaf 3.1.