Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 5 juni 2019, no.2019001089, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende een wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor de verdere doorvoering van het abonnementstarief voor maatschappelijke ondersteuning, de aanpassing van de bijdragesystematiek voor persoonsgebonden budgetten voor beschermd wonen en het regelen van een bevoegdheid voor het matigen of kwijtschelden van een bijdrage in het geval een verzuim in het opleggen daarvan niet aan de verzekerde of cliënt te wijten is, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State


Nader rapport (reactie op het advies) van 1 oktober 2019

Het ontwerpbesluit gaf de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Naar aanleiding van het ontwikkelen van ICT-voorzieningen voor de uitvoering van het abonnementstarief gedurende de zomerperiode hebben er nog gesprekken plaatsgevonden tussen de VNG, VWS en het CAK. Dientengevolge zijn er op onderdelen nog voor de invoering noodzakelijke aanpassingen doorgevoerd in dit besluit. Het gaat om zaken zonder significante effecten voor de uitvoering.

Ten eerste is in artikel 3.10b verduidelijkt dat het college primair verantwoordelijk is voor de uitvoering van de bewaking van de wettelijk norm (art. 2.1.4a Wmo 2015), dat de som van de geinde bijdragen niet de kostprijs van het hulpmiddel of de woningaanpassing moet overschrijden. Het CAK kan deze kostprijsbewaking voor het college uitvoeren. Bij een samenloop van meerdere voorzieningen geeft het college aan op welke voorziening kostprijsbewaking uitgevoerd dient te worden.

Ten tweede zijn met het oog op een goede uitvoering de termijnen waarbinnen cliënten eigen bijdrage moeten leveren gestroomlijnd. In het belang van cliënten is de mogelijkheid geregeld dat het CAK de termijn waarover de eigen bijdrage verschuldigd is in alle gevallen uit eigen beweging (en niet alleen op aanvraag) inkort of de bijdrage niet verschuldigd acht bij ernstige tekortkomingen in de informatie-uitwisseling in de keten die niet aan de cliënt te wijten is.

Ten derde worden met betrekking tot anticumulatie twee correcties doorgevoerd. Allereerst wordt bepaald dat de uitzonderingen op de verschuldigdheid van de bijdragen in artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit ook gelden voor diegenen die op grond van artikel 2.1.5 een bijdrage verschuldigd zijn voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt. Sinds de invoering van de Wmo 2015 leveren gemeenten uitsluitend gegevens van de ouders of verzorgers van het minderjarige kind aan het CAK. Het CAK behandelt de bijdrageplichtige ouder of verzorger van de minderjarige cliënt dan als ware het de cliënt zelf. Deze werkwijze wordt duidelijker en in lijn met de uitvoeringspraktijk vastgelegd. Het tweede punt heeft betrekking op de mogelijkheden om de opleggingstermijn te verkorten bij ernstige vertragingen in de keten door tekortkomingen in de informatie-uitwisseling in relatie tot de vrijstelling van een bijdrage als de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage voor beschermd wonen of langdurige zorg is verschuldigd. In dat geval hoeft men niet een abonnementstarief te betalen in het kader van het tegengaan van de cumulatie van bijdragen. Echter, als de bijdrage door het CAK voor een bepaalde periode niet wordt opgelegd zou juist de bijdrage voor beschermd wonen of Wlz-zorg herleven. Dat is onwenselijk en wordt in dit lid derhalve uitgesloten.

Ten vierde wordt het overgangsrecht overeenkomstig de Wet houdende wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 inzake de bijdrage voor maatschappelijke ondersteuning en de beoordeling voor de verstrekking van de maatwerkvoorziening (Stb. 2019, 185) geregeld. Dit betekent dat conform de uitvoeringspraktijk op bijdragen krachten het overgangsrecht de bepalingen van hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 van toepassing zijn.

Ten slotte wordt de compensatie ouderentoeslag in relatie tot het abonnementstarief geschrapt. Gemeenten kunnen zelf het bedrag bepalen, waaronder specifiek voor pensioengerechtigden, en het is niet passend om hier nog bedragen van af te trekken. De compensatie blijft bestaan voor beschermd wonen. Daarop is een andere (intramurale) bijdragesystematiek van toepassing.

Voorgaande zaken zijn in de tekst en toelichting van het besluit aangevuld.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport