Voorlichting over uitbreiding van wettelijk bewijsvermoeden mijnbouwactiviteiten
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op 20 november 2024 een zogenoemde voorlichting vastgesteld over de uitbreiding van het wettelijk bewijsvermoeden naar alle mijnbouwactiviteiten in Nederland. Deze voorlichting is op 25 november 2024 gepubliceerd op de website van de Raad van State.
Voorlichtingsverzoek
De toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd om voorlichting te geven over de uitbreiding van het wettelijk bewijsvermoeden. Dit wettelijk bewijsvermoeden geldt nu alleen voor fysieke schade door gaswinning in het Groningenveld. In maart 2024 nam de Tweede Kamer een motie aan waarin zij de regering verzocht om uitbreiding naar alle mijnbouwactiviteiten in Nederland. De staatssecretaris stelde de Afdeling advisering enkele vragen om duidelijkheid te krijgen of zo’n uitbreiding draagkrachtig kan worden gemotiveerd.
Aansprakelijkheid voor mijnbouwschade en het wettelijk bewijsvermoeden
Exploitanten van mijnbouwwerken zijn aansprakelijk als een mijnbouwactiviteit tot bodembeweging heeft geleid én daardoor schade is ontstaan. Een persoon die de schade meldt, moet zelf deze beide elementen bewijzen om schadevergoeding te kunnen krijgen. Voor schademelders in de nabijheid van het Groningenveld is een uitzondering gemaakt. Dat wordt ook wel het wettelijk bewijsvermoeden genoemd. Het houdt in dat fysieke schade aan gebouwen in het ‘effectgebied’ van het Groningenveld wordt vermoed door gaswinning te zijn veroorzaakt als de schade althans naar zijn aard het gevolg kan zijn van bodembeweging door gaswinning. De mijnbouwexploitant kan het wettelijk bewijsvermoeden weerleggen met deskundigenonderzoek. Hierdoor ligt de bewijslast niet bij degene die stelt schade te hebben geleden, maar bij degene van wie wordt vermoed dat zijn activiteit de schade heeft veroorzaakt.
Eerdere voorlichting
In 2015 bracht de Afdeling advisering al een voorlichting uit over een amendement met dezelfde strekking als de huidige motie. De uitgangspunten van die voorlichting gelden nog altijd. De problematiek, het grote aantal schadegevallen en de gelijksoortigheid daarvan konden in het geval van Groningen dragende argumenten zijn voor invoering van een wettelijk bewijsvermoeden. Ook de zwakke procespositie van de schademelders ten opzichte van de mijnbouwexploitant kunnen daarbij meegewogen worden. Een aanvullend uitgangspunt dat de Afdeling advisering destijds benoemde is dat hoe ruimer het wettelijk bewijsvermoeden is, hoe zwaarder het moet worden gemotiveerd.
Andere oorzaak dan mijnbouwactiviteiten
Buiten het Groningenveld vinden in Nederland niet in grote mate aardbevingen of andersoortige bodembewegingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten plaats. In gevallen waarin bodembeweging in Nederland tot schade leidt, heeft deze meestal een andere oorzaak dan mijnbouwactiviteiten. Vaak hangt de schade dan samen met de omstandigheden in het gebouw en de fundering. Daardoor is er niet voldoende reden om als uitgangspunt te nemen dat dergelijke schade over het algemeen door mijnbouwactiviteit komt. Met de uitbreiding van het wettelijk bewijsvermoeden zou dat wel gebeuren.
Risico op teleurstelling bij schademelders
Het uitbreiden van het wettelijk bewijsvermoeden om de bewijslast van schademelders te verlichten is volgens de Afdeling advisering ook geen legitieme reden. Daarvoor bestaat namelijk al een voorziening in de vorm van de Commissie Mijnbouwschade. Bovendien is niet te verwachten dat het bewijsvermoeden ertoe leidt dat vaker een schadevergoeding zal worden uitgekeerd. Waar schade buiten het Groningenveld meestal niet door mijnbouwactiviteiten ontstaat, zullen mijnbouwexploitanten namelijk vaak kunnen bewijzen dat zij de schade niet hebben veroorzaakt. Het risico is dan ook dat de uitbreiding vooral uitloopt op teleurstelling bij burgers die schade melden als gevolg van onjuiste of onrealistische verwachtingen.
Geen gerechtvaardigd belang voor uitbreiding bewijsvermoeden
De Afdeling advisering stelt in haar voorlichting dat het primair aan de wetgever is om gewicht toe te kennen aan de verschillende elementen die meewegen bij de vraag of een uitbreiding van het wettelijk bewijsvermoeden voldoende kan worden gemotiveerd. Zij ziet echter geen gerechtvaardigd belang voor uitbreiding van het wettelijk bewijsvermoeden naar alle mijnbouwactiviteiten in Nederland.
Lees hier de hele voorlichting van de Afdeling advisering.