Raad van State doet tussenuitspraak over toewijzingsbesluit CO2-emissierechten

Gepubliceerd op 8 april 2005

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vandaag (8 april 2005) een tussenuitspraak gedaan in de geschillen over de toewijzing van broeikasgasemissierechten aan bedrijven in de zware industrie en andere sectoren zoals elektriciteitsbedrijven. In oktober 2004 hebben de staatssecretaris van VROM en de minister van EZ CO2-emissierechten voor de periode van 2005 tot en met 2007 toegewezen aan deze bedrijven. Tegen die toewijzing hebben ruim 40 bedrijven beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Raad van State heeft in de tussenuitspraak van vandaag bepaald in welke opzichten de beroepen tegen het toewijzingsbesluit gegrond zijn. Impliciet volgt uit de uitspraak dan ook welke beroepen niet slagen. De criteria voor de toewijzing van CO2-emissierechten staan in het nationale toewijzingsplan. De toewijzing van CO2-emissierechten aan de afzonderlijke bedrijven is met name gebaseerd op gemiddelde emissies van de jaren 2001 en 2002. Alleen als bedrijven hebben kunnen aantonen dat zich in die jaren één van de omschreven bijzondere omstandigheden (zoals groot onderhoud of een calamiteit) heeft voorgedaan, kan hiervan worden afgeweken.

In een aantal gevallen concludeert de Raad van State dat ten onrechte geen of onvoldoende rekening is gehouden met bijzondere omstandigheden bij het vaststellen van de CO2-emissierechten. Bij de toewijzing is ook gekeken naar zogenoemde nieuwkomers. Dit zijn bedrijven die hun activiteiten zijn begonnen of hebben uitgebreid na de referentieperiode van 2001-2002. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen bekende en onbekende nieuwkomers. Bekende nieuwkomers zijn bedrijven waarvan zeker is dat zij in de periode 2005-2007 gaan opstarten. Voor nu nog onbekende nieuwkomers is een beperkte hoeveelheid CO2-emissierechten gereserveerd. Indien de reserve is uitgeput zullen zij CO2-emissierechten moeten aankopen.

In de tussenuitspraak komt de Raad van State tot het oordeel dat de staatssecretaris van VROM en de minister van EZ onvoldoende hebben gemotiveerd waarom zij een aantal bestaande bedrijven als onbekende nieuwkomers hebben aangemerkt. Een tussenuitspraak is een nieuw instrument in de Wet milieubeheer. Hiermee is beoogd het bestuursorgaan een herstelmogelijkheid te geven, voordat een einduitspraak volgt. De staatssecretaris van VROM en de minister van EZ moeten binnen tien weken na de tussenuitspraak het toewijzingsbesluit wijzigen met inachtneming van de tussenuitspraak. Met het oog hierop zijn CO2-emissierechten gereserveerd om toe te kennen aan bedrijven die tekort zijn gedaan. Na het gewijzigde besluit wordt de beroepsprocedure voortgezet.

De Raad van State doet in september 2005 een einduitspraak in de geschillen over de toewijzing van de CO2-emissierechten. Het toewijzingsbesluit van de staatssecretaris van VROM en de minister van EZ houdt verband met het Kyoto-protocol. Uit dit protocol vloeit voor Nederland de verplichting voort om broeikasgasemissies in 2008-2012 met 6% terug te brengen ten opzichte van 1990. Vooruitlopend op deze verplichting, hebben de lidstaten van de EU besloten om al met ingang van 2005 een systeem van handel in CO2-emissierechten tot stand te brengen. Uitgangspunt van de emissiehandel is dat de bedrijven de goedkoopste optie kiezen bij de keuze tussen het zelf terugbrengen van hun emissies of het aankopen van emissierechten.

Klik hier voor de volledige tekst van de uitspraak van 8 april 2005 met zaaknummer 200409626/1 en volgende.