Uitspraak 201906447/1/A3


Volledige tekst

201906447/1/A3.
Datum uitspraak: 3 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

KAV Autoverhuur B.V., gevestigd te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juli 2019 in zaken nrs. 18/5809, 19/936 en 19/1648 in het geding tussen:

KAV

en

de burgemeester van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2018 heeft de burgemeester een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het beëindigen en beëindigd houden van de overtreding van artikel 53a, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening van Tilburg (hierna: APV).

Bij besluit van 19 juli 2018 heeft de burgemeester het door KAV tegen het besluit van 15 maart 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 21 december 2018 heeft de burgemeester besloten tot invordering van € 15.000,00 aan verbeurde dwangsommen. Het bezwaarschrift daartegen is met toepassing van artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgestuurd naar de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.

Bij besluit van 11 januari 2019 is een nieuwe last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het beëindigen en beëindigd houden van de overtreding van artikel 53a, derde lid, van de APV. Het bezwaarschrift daartegen is op verzoek van KAV na instemming van de burgemeester doorgezonden om met toepassing van artikel 7.1a van de Awb door de rechtbank te worden behandeld als beroepschrift.

Bij uitspraak van 10 juli 2019 heeft de rechtbank de door KAV tegen de besluiten van 19 juli 2018, 21 december 2018 en 11 januari 2019 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft KAV hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 2 december 2019 heeft de burgemeester besloten tot invordering van € 30.000,00 aan verbeurde dwangsommen. Het bezwaarschrift daartegen is met toepassing van artikel 5:39 van de Awb doorgestuurd naar de Afdeling ter behandeling als beroepschrift.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

KAV en de burgemeester hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2020, waar KAV, vertegenwoordigd door mr. J. Floor en bijgestaan door mr. H.W. Vis, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. van den Biggelaar en mr. G.D.A. Dellevoet, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De raad van de gemeente Tilburg heeft op 19 december 2016 artikel 53a aan de APV toegevoegd. Dit artikel heeft als doel een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat tegen te gaan. Daartoe geeft dit artikel de burgemeester de bevoegdheid om gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten aan te wijzen waarvoor een vergunningplicht gaat gelden omdat in of rondom deze gebouwen of door de bedrijfsmatige activiteiten de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid in de gemeente onder druk staat.

Op 21 februari 2017 heeft de burgemeester besloten om op grond van artikel 53a van de APV de autoverhuurbranche in Tilburg aan te wijzen als vergunningplichtig. Dit aanwijzingsbesluit is op 2 juni 2017 in werking getreden. KAV is een landelijk opererend autoverhuurbedrijf en heeft sinds 20 jaar ook een vestiging in Tilburg. Omdat zij geen vergunning heeft aangevraagd zijn haar opvolgende lasten onder dwangsom opgelegd. KAV heeft de autoverhuuractiviteiten ten tijde hier van belang zonder vergunning voortgezet en de burgemeester is overgegaan tot invordering van verbeurde dwangsommen.

2.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Is het aanwijzingsbesluit vervallen?

3.       KAV betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het aanwijzingsbesluit en daarmee de wettelijke grondslag voor de vergunningplicht is vervallen omdat de raad op 14 juli 2017 heeft besloten de APV in te trekken en een nieuwe APV vast te stellen. Met de intrekking van de APV is ook het op basis van die oude APV genomen aanwijzingsbesluit vervallen. In de nieuwe APV is niet voorzien in overgangsrecht voor aanwijzingsbesluiten. Het verbod om zonder vergunning een bedrijfsactiviteit te verrichten trad voor bestaande bedrijfsactiviteiten, die aangewezen worden op grond van het elfde lid van artikel 53a van de APV, drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in werking. Het aanwijzingsbesluit trad volgens dat besluit in werking op het tijdstip waarop de Legesverordening 2017-2 in werking trad. De legesverordening trad in werking op 2 juni 2017. Het verbod geldt voor KAV dus vanaf 2 september 2017 en derhalve na de vaststelling van de nieuwe APV. Het aanwijzingsbesluit was toen dus al vervallen zodat geen sprake kan zijn van een overtreding van artikel 53a, van de APV, aldus KAV.

3.1.    Bij het op 14 juli 2017 bekend gemaakt besluit heeft de raad met aanpassing van een aantal hier niet aan de orde zijnde artikelen de nieuwe APV vastgesteld, die in werking is getreden daags na de dag van de bekendmaking, met ingang van welke dag de oude APV is vervallen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in de gemeente Tilburg een wijziging van de APV niet wordt doorgevoerd door het concrete artikel te wijzigen of een nieuw artikel toe te voegen aan de geldende verordening, maar wordt de geldende APV om technische redenen geheel ingetrokken en een nieuwe APV vastgesteld. In de nieuwe APV is artikel 53a, dat de grondslag vormt voor het nemen van het aanwijzingsbesluit, ongewijzigd opgenomen. De burgemeester stelt dat de wettelijke grondslag daarom niet aan het besluit is komen te ontvallen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het aanwijzingsbesluit van kracht is gebleven. De rechtskracht aan het aanwijzingsbesluit is niet komen te ontvallen, nu artikel 53a, dat de grondslag vormt voor het nemen van het aanwijzingsbesluit, ongewijzigd is opgenomen in de nieuwe APV en de hernieuwde vaststelling is geschied om technische redenen.

Het betoog slaagt niet.

Wat voor soort besluit is het aanwijzingsbesluit?

4.       KAV betoogt dat het aanwijzingsbesluit een besluit van algemene strekking is, waartegen geen bezwaar en beroep open stond. Ter zitting heeft zij gesteld dat het haar bedoeling was daartegen op te komen en dat haar brieven daartegen niet zijn aangemerkt als bezwaarschrift, terwijl dit volgens haar wel had gemoeten als het aanwijzingsbesluit wel appellabel zou zijn. De rechtbank heeft volgens KAV een tegenstrijdig oordeel gegeven over de aard van het aanwijzingsbesluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het aanwijzingsbesluit een concretiserend besluit van algemene strekking is voor zover het de bedrijfsmatige activiteit aanwijst. Maar ook heeft zij geoordeeld dat het aanwijzingsbesluit een voorschrift is als bedoeld in artikel 141, tweede lid, van de APV. KAV stelt dat het aanwijzingsbesluit geen concretiserend besluit van algemene strekking is, waartegen bezwaar en beroep open stond. Zij meent dat zij de verbindendheid van het aanwijzingsbesluit in deze procedure kan aanvechten.

4.1.    Indien niet in de verordening zelf is aangewezen waar of waarvoor een verbod of gebod geldt, maar is bepaald dat aanwijzing geschiedt bij nader besluit van het orgaan dat de verordening heeft vastgesteld of van een ander orgaan, is die aanwijzing een concretiserend besluit van algemene strekking. Het verbod of gebod dat in de verordening is neergelegd, is de normstelling. Begrenzingen van de bedrijfsactiviteiten waarvoor de vergunningplicht gaat gelden in het aanwijzingsbesluit zijn geen normen of aanvullende normen en maken niet dat het aanwijzingsbesluit een algemeen verbindend voorschrift is. Er stond dus bezwaar en beroep open tegen het aanwijzingsbesluit. Vaststaat dat de burgemeester het aanwijzingsbesluit in strijd met artikel 3:45 van de Awb heeft bekendgemaakt, omdat bij de bekendmaking geen rechtsmiddelenclausule was opgenomen. Dit roept de vraag op of KAV in de positie moet worden gebracht alsnog rechtsmiddelen aan te wenden tegen het aanwijzingsbesluit. De Afdeling acht dat in dit geval niet zinvol en ziet - bij wijze van uitzondering - in dit geval aanleiding om het vermeende gebrek dat strijd met een hogere regeling inhoudt bij wijze van exceptieve toetsing te beoordelen in het kader van deze lopende hoger beroepsprocedure tegen de dwangsombesluiten. Exceptieve toetsing van het aanwijzingsbesluit binnen het thans aanhangige hoger beroep is in dit geval een effectieve(re) vorm van rechtsbescherming. Het betoog slaagt in zoverre.

Strijd aanwijzingsbesluit met de Dienstenrichtlijn

5.       KAV betoogt dat het aanwijzingsbesluit in strijd is met Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn). Zij voert aan dat aan het vergunningstelsel van artikel 53a van de APV ten grondslag ligt dat voorkomen moet worden dat malafide ondernemers zich zullen vestigen in vergunningvrije branches in de gemeente. In strijd met deze doelstelling heeft de burgemeester echter bij het aanwijzingsbesluit alleen bepaalde autoverhuurbedrijven aangewezen, terwijl er ontelbare vergunningvrije branches zijn die malafide ondernemers de mogelijkheid bieden voor criminele activiteiten als witwassen. Ook heeft de burgemeester alleen de autoverhuurbedrijven die onder de SBI-code 77111 ‘verhuur personenauto’s en lichte bedrijfswagens’ onder het verbod laten vallen, terwijl er ook andere bedrijven zijn als garagebedrijven en autodealers, die zich met autoverhuur bezig houden. Verder voert KAV aan dat de rechtbank heeft miskend dat het verbod op het uitoefenen van een autoverhuurbedrijf alleen geldt als de bedrijfsmatige activiteit plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning. Omdat zij voor haar vestiging in Tilburg op verzoek van de gemeente een nieuw pand heeft laten bouwen, valt zij wel onder het verbod, maar autoverhuurbedrijven zonder pand zoals GreenWheels of Student Car niet. Daarom is sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid jegens haar dat in strijd is met de vrijheid van vestiging van dienstverrichters en het vrije verkeer van diensten, zoals gewaarborgd in de Dienstenrichtlijn. KAV stelt dat zij nu met hoge dwangsommen wordt geconfronteerd terwijl niet ter discussie staat dat zij een bonafide ondernemer is. Ook heeft de burgemeester volgens KAV niet gemotiveerd dat het verbod noodzakelijk is. Het verbod strekt tot regulering van de markt en de burgemeester heeft niet gemotiveerd dat dit verbod nodig is om effectief toezicht uit te oefenen op malafide ondernemers. Onder verwijzing naar door haar overgelegde stukken is de politie namelijk in staat om effectief toezicht op criminele activiteiten uit te oefenen, waarvoor de politie in Zeeland-West-Brabant ook subsidie ontvangt, aldus KAV. Het verbod is bovendien niet effectief omdat in de omringende gemeenten niet zo’n verbod met vergunningplicht geldt, zodat malafide ondernemers uitwijken naar buiten de gemeente Tilburg, het zogeheten waterbedeffect. Dit geldt ook omdat de huurauto’s veelal over de gemeentegrens van Tilburg heen worden gebruikt.

5.1.    Bij een indirecte toetsing van het onderliggende besluit van algemene strekking vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijke richtsnoer. Als de bestuursrechter als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het onderliggende besluit van algemene strekking waarop het bestreden besluit is gebaseerd niet kan beoordelen of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of het evenredigheidsbeginsel, kan hij het onderliggende besluit buiten toepassing laten en een daarop berustend besluit vernietigen (vergelijk de uitspraak van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:452).

5.2.    Vaststaat dat de uitoefening van een autoverhuurbedrijf het verrichten van een dienst is in de zin van de Dienstenrichtlijn. Op een vergunningstelsel dat de uitoefening van dienstenactiviteiten reguleert heeft artikel 9 van de Dienstenrichtlijn betrekking. Dit betekent dat de burgemeester diende te onderbouwen dat het aanwijzingsbesluit tot het onderwerpen van dienstverrichters als KAV aan een vergunningstelsel een gerechtvaardigde beperking van het vrij verrichten van diensten inhoudt, niet discriminatoir en doelmatig is en het nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel kan worden bereikt. In de motivering van het aanwijzingsbesluit staat onder meer dat het openbaar ministerie, politie en gemeenten in Zeeland-West-Brabant de aanpak van ondermijnende criminaliteit als veiligheidsthema hebben benoemd. Ook is overwogen dat in literatuur en rapporten staat dat huurauto’s dienen als middel om geld te kunnen witwassen en om anoniem crimineel gedrag ten toon te spreiden. Verder staat in de motivering dat de politie de gemeente Tilburg heeft verzocht de autoverhuurbranche vergunningplichtig te maken. Aan dit verzoek ligt een bestuurlijke rapportage ten grondslag die is bijgewerkt tot 20 december 2016. Daarin staat dat de autoverhuurbranche in Zeeland-West-Brabant in belangrijke mate malafide besmet lijkt.

5.3.    De Afdeling stelt vast dat de burgemeester zijn bevoegdheid van artikel 53a van de APV niet heeft aangewend om de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid rondom een gebouw te beschermen omdat die leefbaarheid of openbare orde en veiligheid in de nabije omgeving van het gebouw ten gevolge van een bepaalde activiteit onder druk staat. De burgemeester heeft zijn bevoegdheid tot het verbieden van bepaalde dienstenactiviteiten behoudens vergunning aangewend om een bijdrage te leveren aan het veiligheidsthema om ondermijnende criminaliteit in Zeeland-West-Brabant aan te pakken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester evenwel niet voldoende onderbouwd dat de aanwending van zijn bevoegdheid voldoet aan de op grond van artikel 9 van de Dienstenrichtlijn te stellen eisen. De literatuur en de rapporten waar in de motivering van het aanwijzingsbesluit naar wordt verwezen, zijn niet nader benoemd en de verwijzing naar de bestuurlijke rapportage biedt evenmin voldoende aanknopingspunten om te kunnen beoordelen of het aanwijzingsbesluit zich met artikel 9 van de Dienstenrichtlijn verdraagt.

5.4.    KAV stelt in dit verband terecht dat de rechtbank heeft miskend dat het beoogde verbod tot het verrichten van autoverhuuractiviteiten zonder vergunning vanwege de formulering van artikel 53a, derde lid, van de APV gelezen in samenhang met de definitie van bedrijf in artikel 53a, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV alleen ziet op de uitoefening van een bedrijf in een voor publiek toegankelijk gebouw of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning. Bedrijfsactiviteiten die daarbuiten of op de openbare weg plaatsvinden vallen dus niet onder het verbod. De burgemeester heeft niet gemotiveerd waarom het onderscheid tussen autoverhuurbedrijven die wel en autoverhuurbedrijven die niet vanuit een in de gemeente Tilburg gelegen bedrijfsgebouw opereren gerechtvaardigd is. Ook is niet ingegaan op de stelling dat dienstverrichters als KAV niet de enige dienstverrichters zijn die auto’s verhuren. Omdat onweersproken is dat in omliggende gemeenten geen vergunningplicht geldt, is evenmin inzichtelijk gemaakt dat er rekening mee is gehouden dat malafide ondernemers hun diensten buiten de gemeente Tilburg kunnen aanbieden en waarom het invoeren van een vergunningplicht in Tilburg in verband met dit zogeheten waterbedeffect doelmatig is. Daar komt bij dat niet weersproken is dat gebruikers van huurauto’s deze auto’s veelal huren om zich daarmee ook buiten de gemeentegrens van Tilburg te begeven en dus niet gebonden zijn om in Tilburg een auto te huren.

5.5.    Onder deze omstandigheden heeft de burgemeester de noodzaak om door middel van het aanwijzingsbesluit in te grijpen in een deel van de autoverhuurbranche niet voldoende onderbouwd. De verwijzing in het aanwijzingsbesluit naar de bestuurlijke rapportage is daartoe onvoldoende. Vanwege de gebrekkige motivering van het aanwijzingsbesluit kan de Afdeling niet beoordelen of dit besluit zich met de eisen van artikel 9 van de Dienstenrichtlijn verdraagt. Dit betekent dat het aanwijzingsbesluit in deze zaak buiten toepassing moet worden gelaten en dat de daarop berustende besluiten niet in stand kunnen blijven. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

Conclusie

6.       Nu de besluiten van 19 juli 2018 en 11 januari 2019 zullen worden vernietigd en het besluit van 15 maart 2018 zal worden herroepen, komt aan de invorderingsbesluiten van 21 december 2018 en 2 december 2019 de grondslag te ontvallen. De Afdeling zal de beroepen tegen deze besluiten (alsnog) gegrond verklaren en de besluiten vernietigen. Wat KAV verder heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking, zodat de Afdeling het verzoek van KAV om het onderzoek te heropenen reeds daarom zal afwijzen.

Slotoverwegingen

7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de door KAV bij de rechtbank ingestelde beroepen alsnog gegrond verklaren. Het besluit op bezwaar van 19 juli 2018 en het besluit van 11 januari 2019 dienen te worden vernietigd. Voorts verklaart de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 december 2019 gegrond.

De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten te herroepen dan wel te vernietigen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de besluiten, voor zover deze zijn vernietigd. Het verzoek van KAV om het onderzoek te heropenen wordt afgewezen. Het college hoeft geen nieuwe inhoudelijke besluiten te nemen.

8.       Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juli 2019 in zaken nrs. 18/5809, 19/936 en 19/1648;

III.      verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;

IV.     vernietigt het besluit  19 juli 2018, kenmerk 1059310/SEDELGE;

V.      herroept het besluit van 15 maart 2018, kenmerk GLETI/Z-CHZ_KLA-2017-04476-03;

VI.     vernietigt het besluit van 21 december 2018, kenmerk Z-CHZ_KLA-2017-04476-10;

VII.     vernietigt het besluit van 11 januari 2019, kenmerk Z-CHZ_KLA-2017-04476-11;

VIII.    verklaart het beroep tegen het besluit van 2 december 2019, kenmerk Z-CHZ_KLA-2017-04476 gegrond;

IX.     vernietigt dat besluit;

X.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

XI.     wijst het verzoek om heropening van het onderzoek af;

XII.     veroordeelt de burgemeester van Tilburg tot vergoeding van bij KAV Autoverhuur B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

XIII.    veroordeelt de burgemeester van Tilburg tot vergoeding van bij KAV Autoverhuur B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.738,00 (zegge: drieduizend zevenhonderdachtendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

XIV.   gelast dat de burgemeester van Tilburg aan KAV Autoverhuur B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 1.202,00 (zegge: duizend tweehonderdtwee euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2021

725.

BIJLAGE

Dienstenrichtlijn

Artikel 9

1. De lidstaten stellen de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit niet afhankelijk van een vergunningstelsel, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking jegens de betrokken dienstverrichter;

b) de behoefte aan een vergunningstelsel is gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;

c) het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om werkelijk doeltreffend te zijn."

2. In het in artikel 39, lid 1, bedoelde verslag beschrijven de lidstaten hun vergunningstelsels en geven zij de redenen aan waarom deze met lid 1 van onderhavig artikel verenigbaar zijn.

3. Deze afdeling is niet van toepassing op elementen van vergunningstelsels die direct of indirect geregeld zijn bij andere communautaire instrumenten.

APV

Artikel 53a van de APV

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

b. Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

c. Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

2. De burgemeester kan gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

a. In een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

b. Indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

4. De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

a. In het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

b. Indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

c. Indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

d. Indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

e. Indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een geldende Leefmilieuverordening;

f. Indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

5. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 APV kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

a. Door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, of;

b. Door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed, of;

c. De voorwaarden uit de vergunning niet worden nageleefd, of;

d. De exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is, of;

e. De exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed, of;

f. Er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden, of;

g. Er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde, of;

h. De bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd, of;

i. Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

6. De burgemeester kan de sluiting van het bedrijf bevelen indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd.

7. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het zesde lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

8. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

9. Indien er een verandering van omstandigheden optreedt, waardoor er een wijziging van de vergunning dient te komen, moet de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag indienen.

Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken.

Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

10. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder  dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

11. In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

APV (bekendgemaakt op 14 juli 2017)

Artikel 140 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking daags na bekendmaking.

2. Met ingang van die dag vervalt de Algemene Plaatselijke Verordening Tilburg zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Tilburg bij besluit van 19 december 2016.

Artikel 141. Overgangsbepaling

1. Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 140, tweede lid blijven indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, van kracht tot de tijd waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 140, tweede lid, blijven, indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken van kracht.

3. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 140, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

4. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 140, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 140, tweede lid.