Onterechte financiële sancties voor man op grond van antiterrorismeregels

Gepubliceerd op 24 juni 2020

De minister van Buitenlandse Zaken mocht de financiële tegoeden van een man uit Den Haag niet bevriezen. Deze financiële sancties legde hij op in 2010. Ze waren een rechtstreeks gevolg van het besluit van de minister om de man vanwege zijn activiteiten voor de Liberation Tigers of Tamil Eelam (beter bekend als de Tamiltijgers) ‘aan te wijzen’ op grond van antiterrorismeregels. In de uitspraak van vandaag (24 juni 2020) oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat dit aanwijzingsbesluit van de minister onterecht was. Daarmee komt een einde aan een lange procedure, waarin de Afdeling bestuursrechtspraak prejudiciële vragen over de kwestie stelde aan het Europees Hof van Justitie.

Voorgeschiedenis

Het aanwijzingsbesluit van de minister was onder meer gebaseerd op het besluit van de Raad van de Europese Unie om de Tamiltijgers op de Europese terrorismelijst te plaatsen. Omdat de Afdeling bestuursrechtspraak in 2014 twijfelde of die aanwijzing terecht was, stelde zij prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie in Luxemburg. Het Hof beantwoordde die vragen in 2017. Kort daarna trok de minister het aanwijzingsbesluit in, waarmee ook een einde kwam aan de financiële sancties voor de man. Toch wilde de man de procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak voortzetten, omdat hij vindt dat de minister hem nooit had mogen aanwijzen op grond van de antiterrorismeregels.

Preventieve maatregel

Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak was de minister niet bevoegd om de man aan te wijzen op grond van de antiterrorismeregels. Zo’n aanwijzing heeft voornamelijk als doel om te voorkomen dat een persoon of organisaties terroristische daden onderneemt. Het is dus een preventieve maatregel. Daarom kan de minister alleen iemand aanwijzen als er gevaar bestaat dat die persoon of organisatie betrokken zal zijn bij terroristische activiteiten. In de uitspraak komt de Afdeling bestuursrechtspraak tot de conclusie dat uit de specifieke omstandigheden waar de minister zijn besluit voor deze man op baseerde, niet zo’n gevaar volgde. Dat betekent dat de aanwijzing van de man op grond van de antiterrorismeregels onterecht was, en dat de minister de financiële sancties niet aan de man had mogen opleggen.


Lees hier de volledige tekst van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met zaaknummer 201202328/​2/​A3.