Uitspraak 201406405/1/A4


Volledige tekst

201406405/1/A4.
Datum uitspraak: 29 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [[appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Rietmolen, gemeente Berkelland,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juni 2014 in zaak nr. 14/1414 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2013 heeft het college [belanghebbende] onder oplegging van een dwangsom gelast de bouwwerkzaamheden ter oprichting van een rundveestal aan de [locatie 1] te Rietmolen uiterlijk na 25 augustus 2013 te staken.

Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 23 augustus 2013 herroepen.

Bij uitspraak van 19 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2015, waar [appellant A], bijgestaan door mr. R. Wilschut, en het college, vertegenwoordigd door S.A. van der Spek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door mr. J.W. Genuit, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) vindt het oprichten van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor niet plaats, indien de afstand tussen enig dierenverblijf binnen de inrichting waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting minder dan 50 m bedraagt, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Ingevolge artikel 3.118, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, in samenhang met artikel 3, derde lid, van de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Berkelland (hierna: de verordening) vindt het oprichten van een dierenverblijf niet plaats, indien de afstand tussen enig dierenverblijf binnen de inrichting waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object na de oprichting minder dan 75 m bedraagt, indien het geurgevoelige object in de bebouwde kom is gelegen.

2. Bij het besluit op bezwaar heeft het college het besluit van 23 augustus 2013 tot het opleggen van een last onder dwangsom aan [belanghebbende] herroepen, omdat [belanghebbende] volgens het college door het oprichten van een rundveestal niet handelt in strijd met artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit dan wel artikel 3.118 van dat besluit, in samenhang met artikel 3, derde lid, van de verordening. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat de dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten op een afstand van meer dan 50 m van de rundveestal zijn gelegen en - anders dan waarvan het college was uitgegaan bij het opleggen van de last onder dwangsom - buiten de bebouwde kom zijn gelegen.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten zijn gelegen buiten de bebouwde kom. Omdat deze binnen de bebouwde kom en op een afstand van minder dan 75 m van de beoogde rundveestal zijn gelegen, handelt [belanghebbende] in strijd met artikel 3.118, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, in samenhang met artikel 3, derde lid, van de verordening, aldus [appellant].

3.1. Vast staat dat zich op een afstand van meer dan 50 m, maar minder dan 75 m van de beoogde rundveestal twee naast elkaar gelegen woningen aan de [locatie 2] en [locatie 3] en een werkplaats met kantoor aan [locatie 4] bevinden, die als geurgevoelige objecten moeten worden aangemerkt.

3.2. Het begrip bebouwde kom kan volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet geurhinder en veehouderij worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur (Kamerstukken II 2005-2006, 30 453, nr. 3, blz. 17 en 18). Voor de uitleg van het begrip bebouwde kom in de artikelen 3.117 van het Activiteitenbesluit en 3, derde lid, van de verordening heeft de rechtbank terecht aansluiting gezocht bij deze omschrijving.

3.3. Dat, zoals [appellant] stelt, de twee woningen en de werkplaats met kantoor behoren tot het dorp Rietmolen en de Pastoor C.M. van Everdingenstraat vanaf de dorpskern van Rietmolen in zuidelijke richting naar de woningen en de werkplaats met kantoor loopt, zodat er in zoverre een verbinding met de dorpskern is, kan niet leiden tot het oordeel dat de woningen en de werkplaats met kantoor zijn gelegen binnen de bebouwde kom. Daarvoor is bepalend of de omgeving van de woningen en de werkplaats met kantoor moet worden aangemerkt als een gebied dat door aaneengesloten bebouwing - bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur - overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven.

De twee woningen en de werkplaats met kantoor zijn omringd door grasland, landbouwgrond en een voetbalveld en de bebouwing is ter plaatse niet geconcentreerd tot een samenhangende structuur. De omgeving van de woningen en de werkplaats met kantoor heeft, gelet hierop, een hoofdzakelijk landelijk en open karakter en kan niet als bebouwde kom worden aangemerkt. Dat zich ten noorden van de woningen en de werkplaats met kantoor lintbebouwing bevindt, maakt dit niet anders. De twee woningen zijn van deze lintbebouwing gescheiden door een grasveld en een parkeerterrein en de werkplaats met kantoor is ten opzichte van deze lintbebouwing gelegen aan de andere zijde van de Pastoor C.M. van Everdingenstraat. Daargelaten of deze lintbebouwing moet worden beschouwd als bebouwde kom, kunnen de twee woningen en de werkplaats met kantoor, anders dan [appellant] betoogt, niet geacht worden onderdeel uit te maken van deze lintbebouwing.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de twee woningen en de werkplaats met kantoor zijn gelegen buiten de bebouwde kom. De oprichting van een rundveestal op meer dan 50 m afstand van deze geurgevoelige objecten leidt daarom niet tot strijd met het Activiteitenbesluit, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college daartegen niet om die reden handhavend kon optreden.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit op bezwaar van 16 januari 2014 onvoldoende is gemotiveerd. De enkele verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften is daartoe volgens hem onvoldoende, nu het college bij dat besluit is teruggekomen van het besluit van 23 augustus 2013.

4.1. Ingevolge artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht kan ter motivering van een besluit worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.

Het college heeft het bezwaarschrift van [belanghebbende], gericht tegen het besluit van 23 augustus 2013, voor advies voorgelegd aan de Commissie bezwaarschriften. Bij het besluit op bezwaar heeft het college het door die commissie uitgebrachte advies van 4 november 2013 overgenomen. In dat advies is gemotiveerd waarom de twee woningen en de werkplaats met kantoor geacht worden buiten de bebouwde kom te zijn gelegen. Het college heeft kennis gegeven van het advies. Voor de motivering van het besluit op bezwaar mocht het college dan ook volstaan met een verwijzing naar dat advies. Dat het college bij dat besluit is teruggekomen van het besluit van 23 augustus 2013, maakt dat niet anders. Die mogelijkheid is inherent aan de heroverweging waartoe het college naar aanleiding van het bezwaar van [belanghebbende] was gehouden. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015

462-727.