Uitspraak 201406875/1/R1


Volledige tekst

201406875/1/R1.
Datum uitspraak: 15 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Enschede,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Enschede (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost - Allemansveldweg 75" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J. Bosma, advocaat te Enschede, [appellant sub 2], bijgestaan door Bosma, en de raad, vertegenwoordigd door ing. T.E. Ruiter MSc en B.K.J. Rip, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [partij], bijgestaan door mr. C.M.M. van Mil, advocaat te Enschede, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in bouwmogelijkheden voor een woning op het perceel Allemansveldweg 75 te Enschede. Tevens maakt het plan de aanleg van natuur mogelijk op de achtergelegen gronden.

3. Het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] richt zich tegen de bouwmogelijkheden voor een woning.

Zij betogen dat het plan in zoverre in strijd is met het Rood-voor-roodbeleid van de gemeente, zoals neergelegd in paragraaf 4.3.3 van de nota "Nota Buitenkans 2010" (hierna: het Rood-voor-roodbeleid). Volgens hen wordt ten onrechte minder dan 850 m² aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt, terwijl dit een harde voorwaarde uit het Rood-voor-roodbeleid is. Volgens [appellant sub 2] is de juistheid van het standpunt van de raad dat het slopen van een aantal schuren op het perceel Broeierdweg 101 een positieve invloed op het project Kristalbad heeft, niet aangetoond en onwaarschijnlijk omdat deze bebouwing slechts op enkele meters van te behouden bebouwing staat.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat wanneer onvoldoende bebouwing beschikbaar is voor sloop wordt gekeken naar andere opties die een belangrijke bijdrage leveren aan de beleidsdoelstelling om een meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit te creëren. Omdat in dit geval 2,5 ha nieuwe natuur wordt gerealiseerd, onder meer een basishabitat voor de boomkikker, en de belevingswaarde van het project Kristalbad door de sloop wordt vergroot, acht de raad minder slopen in dit geval acceptabel.

3.2. In het Rood-voor-roodbeleid staat dat daarin de harde voorwaarden geformuleerd worden voor medewerking aan een rood-voor-roodverzoek en dat als aan één of meer voorwaarden niet wordt voldaan het verzoek wordt afgewezen. Als wel aan de voorwaarden wordt voldaan volgt toetsing aan de kwalitatieve criteria, waaronder de ruimtelijke kwaliteit.

Onder 1 staat voorts dat alle landschapsontsierende bedrijfsgebouwen op een perceel moeten worden afgebroken, met dien verstande dat minimaal 850 m² moet worden afgebroken om aan de Rood-voor-roodregeling te kunnen meedoen. Het college van burgemeester en wethouders kan toestemming geven bedrijfsgebouwen te handhaven die van belang zijn voor het karakter van een erf. Minimaal 75% van de oppervlakte aan af te breken landschapsontsierende schuren moet op één of twee erven liggen, waarbij op beide erven alle landschapsontsierende schuren moeten worden afgebroken. Voorts staat er dat gegarandeerd moet zijn dat de af te breken schuren niet later opnieuw worden gebouwd, inhoudende dat schuren die liggen op een erf met een agrarisch bouwperceel als bestemming alleen kunnen worden ingebracht als het agrarisch bouwperceel wordt geschrapt.

Voorts worden de aspecten genoemd die bij de toetsing of bebouwing landschapsontsierend is van belang zijn. Er staat dat dit de toetsing inzichtelijker maakt, maar dat het een beoordeling blijft en een samenspel van factoren.

3.3. Niet in geschil is dat in het kader van het Rood-voor-roodbeleid dat aan het plan ten grondslag ligt 750 m² aan bebouwing wordt gesloopt. Volgens het Rood-voor-roodbeleid geldt als harde voorwaarde dat minimaal 850 m² aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt om aan de Rood-voor-roodregeling mee te doen. De Afdeling stelt vast dat het plan niet in overeenstemming is met het door de raad gehanteerde beleid. Dat 2,5 ha nieuwe natuur wordt gerealiseerd, onder meer een basishabitat voor de boomkikker, en volgens de raad de belevingswaarde van het project Kristalbad door de sloop wordt vergroot zijn geen bijzondere omstandigheden die afwijking van het beleid rechtvaardigen. Immers, de gevolgen voor ruimtelijke kwaliteit zijn in het Rood-voor-roodbeleid reeds verdisconteerd.

3.4. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het door de raad gehanteerde Rood-voor-roodbeleid. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

3.5. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om te bezien of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben gewezen op de "Gids Buitenkans 2014", die op 11 november 2014 is vastgesteld (hierna: het Rood-voor-roodbeleid 2014), waarin het Rood-voor-roodbeleid is aangepast.

3.6. In de Gids Buitenkans 2014 staat dat nagegaan moet worden of bij nieuwe ontwikkelingen ook sprake is van een kwaliteitsimpuls. Daarbij wordt de weegschaal gehanteerd: bezien wordt of er sprake is van evenwicht tussen het privébelang van de individuele bewoners en gebruikers van het buitengebied en het publieke belang. De weegschaal zet voor het Rood-voor-roodbeleid 2014 de bouwkavel aan de privékant tegenover de sloop van landschapsontsierende bebouwing en investering in de ruimtelijke kwaliteit aan de publieke kant. Het Rood-voor-roodbeleid 2014 is gebaseerd op het principe dat als in het buitengebied landschapsontsierende bebouwing wordt afgebroken de eigenaar het recht op een bouwkavel kan krijgen, waarbij, na aftrek van de sloopkosten, de kosten voor het verwijderen van asbest en bepaalde advies-, onderzoeks- en plankosten en 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde, het restant van de opbrengst van de bouwkavel moet worden besteed aan maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Voorts staat er dat de regelingen zoals neergelegd in het Rood-voor-roodbeleid van kracht blijven, hetgeen wil zeggen dat daaraan vastgehouden wordt, maar dat ook enige flexibiliteit in de regelingen gezocht is om in bepaalde gevallen maatwerk te kunnen leveren. Er staat voorts dat alle landschapsontsierende bedrijfsgebouwen moeten worden afgebroken, en dat dit in principe 850 m² moet zijn. Het college van burgemeester en wethouders kan toestemming geven bedrijfsgebouwen te handhaven die van belang zijn voor het karakter van een erf.

3.7. In het stuk "Kwaliteitsimpuls middels Rood voor Rood" uit april 2012 door Eelerwoude (hierna: het Inrichtingsplan) staat dat de bouwkavel een waarde van €223.000,00 heeft. Voor de sloopkosten wordt € 25,00 per m² bebouwing gehanteerd, zodat in dit geval €18.825,00 aan sloopkosten wordt gemaakt. Voorts is de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen bebouwing op € 21.188,00 getaxeerd. Voorts staat in het Inrichtingsplan aan advies-, onderzoeks- en plankosten, kosten van asbestsanering en legeskosten in totaal € 34.165,00 genoemd. Volgens het Inrichtingsplan zal een bedrag van in totaal € 166.552,00 in de ruimtelijke kwaliteit worden geïnvesteerd, hetgeen € 2.898,00 meer is dan waartoe het Rood-voor-roodbeleid verplicht.

Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het Rood- voor-roodbeleid en het Rood-voor-roodbeleid 2014 dezelfde voorwaarden hanteren voor het bepalen van de hoogte van de investering in de ruimtelijke kwaliteit.

3.8. De Afdeling stelt vast dat het Rood-voor-roodbeleid 2014 ruimte laat voor afwijking nu er staat dat in principe 850 m² aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt moet worden. Dat voor het plan slechts 750 m² wordt gesloopt is derhalve niet als een afwijking van dit beleid aan te merken.

Voorts is van belang dat het Rood-voor-roodbeleid 2014 uitgaat van evenwicht tussen het private en publieke belang. Er wordt 100 m² minder aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt dan de 850 m² waar in principe van wordt uitgegaan. Daar tegenover staat een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit van € 2.898,00, terwijl het Rood-voor-roodbeleid 2014 verplicht tot een investering van € 163.654,00. De raad heeft onvoldoende duidelijk kunnen aangeven waarom de raad ondanks het relatief grote verschil tussen de afwijking van de te slopen oppervlakte ten opzichte van de afwijking van de investering in de ruimtelijke kwaliteit van oordeel is dat sprake is van evenwicht tussen het private en publieke belang. Van een extra flinke investering is geen sprake. Gelet daarop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd of het plan in overeenstemming is met het Rood-voor-roodbeleid 2014.

Het betoog slaagt.

4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat niet alle te slopen bebouwing landschapsontsierend is. Zij wijzen op de jongveestal op het perceel Holterhofweg 280b, omdat die wat vorm, materiaal- en kleurgebruik en de staat van onderhoud niet afwijkt van de bebouwing die ter plaatse aanwezig blijft. Voorts betogen zij, dat ook niet steeds alle bedrijfsbebouwing is gesloopt.

4.1. De raad stelt dat zijn deskundigen hebben vastgesteld welke bebouwing landschapsontsierend was. Daarin is volgens de raad meegenomen dat bebouwing die nodig is voor het functioneren van het op het perceel Holterhofweg 280b aanwezige agrarische bedrijf niet voor sloop in aanmerking komt.

4.2. Niet in geschil is dat op het perceel Holterhofweg 280b niet alle bedrijfsbebouwing is gesloopt. Ter plaatse blijft in ieder geval een stal aanwezig. Uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden waarom de gesloopte bedrijfsbebouwing op het perceel Holterhofweg 280b wel landschapsontsierend was en de behouden bedrijfsbebouwing niet. Een verslag van bevindingen van de deskundige waarnaar de raad heeft verwezen ontbreekt. De Afdeling acht voorts van belang dat de bebouwing reeds gesloopt is, zodat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet in staat zijn geweest een oordeel van een partijdeskundige te vragen. Gelet op het voorgaande is onduidelijk of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre in overeenstemming is met het Rood-voor-roodbeleid en het Rood-voor-roodbeleid 2014. Het besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

4.3. Op het perceel Holterhofweg 280b is in totaal 260 m² aan bebouwing gesloopt, te weten ongeveer 34% van het totaal. Op het perceel Broeierdweg 101 is in totaal 460 m² gesloopt, te weten ongeveer 61% van het totaal. Op het perceel Holterhofweg 295 is een gebouw van 35 m² gesloopt, te weten ongeveer 5% van het totaal. Op de percelen Holterhofweg 280b en Broeierdweg 101 lag derhalve meer dan 75% van de te slopen bebouwing.

Volgens het Rood-voor-roodbeleid en het Rood-voor-roodbeleid 2014 moet minimaal 75% van de oppervlakte aan af te breken schuren op één of twee erven liggen, waarbij op beide erven alle landschapsontsierende schuren moeten worden afgebroken. Om te voorkomen dat opnieuw agrarische bedrijfsgebouwen worden gebouwd zal het agrarische bouwperceel worden verwijderd, of aangepast indien een gedeelte van het bedrijf wordt voortgezet.

4.4. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat een deel van de landschapsontsierende bedrijfsbebouwing op het perceel Holterhofweg 280b behouden kan blijven omdat deze bedrijfsbebouwing noodzakelijk is voor de uitoefening van het ter plaatse aanwezige agrarische bedrijf, overweegt de Afdeling als volgt. Het Rood-voor-roodbeleid en het Rood-voor-roodbeleid 2014 schrijven voor dat op een erf waarop een deel van de 75% aan te slopen landschapsontsierende bedrijfsbebouwing ligt alle landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt moet worden. Wanneer een deel van de landschapsontsierende bedrijfsbebouwing op een dergelijk perceel in stand wordt gelaten is dat in strijd met het beleid. Omdat in beide beleidsstukken de situatie is bezien dat een agrarisch bedrijf op een slooplocatie wordt voortgezet is deze omstandigheid reeds in het beleid verdisconteerd en kan de reden dat de bebouwing nodig is voor de uitoefening van het bedrijf niet als bijzondere omstandigheid gelden die afwijking van het beleid rechtvaardigt.

Het betoog slaagt.

5. De situering van de bouwkavel voldoet volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet aan het Rood-voor-roodbeleid, omdat aan geen van de locatie-eisen wordt voldaan. In dat verband betogen zij dat dat ten onrechte niet voorop is gesteld dat op de slooplocatie teruggebouwd moet worden.

5.1. Volgens de raad ligt de bouwlocatie aansluitend op een bestaande nederzetting en is deze gekozen in overleg met de gemeentelijke landschapsarchitect om zo min mogelijk afbreuk te doen aan de ruimtelijkheid van het ontginningenlandschap.

5.2. Het plandeel met de bestemming "Wonen" ligt naast de woning van [appellant sub 1] en schuin tegenover de woning van [appellant sub 2]. Aan het deel van de Allemansveldweg waaraan het plangebied ligt zijn geen andere woningen aanwezig. De eerstvolgende woning ligt op ongeveer 150 m afstand. Tussen de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestaat een afstand van ongeveer 95 m.

5.3. In het Rood-voor-roodbeleid staat onder 4 dat de bouwkavel kan worden gesitueerd:

- op het boerenerf waar de bedrijfsgebouwen worden afgebroken;

- een ander boerenerf;

- aansluitend aan bestaande nederzettingen, zoals dorpskernen en lintbebouwing;

- op een buitenplaats;

- in stedelijk gebied.

Voorts staat er dat het begrip nederzetting kan worden omschreven als een verzameling gebouwen langs een weg in het buitengebied of bij een kruispunt van wegen, doorgaans dubbelzijdig aanwezig en met geringe afstand tussen de bouwkavels. Bij beoordeling of er sprake is van aansluiting bij een bestaande nederzetting wordt deze omschrijving als uitgangspunt genomen. Op voorhand wordt geen harde ondergrens gesteld in welke gevallen sprake is van een bestaande nederzetting, maar een minimum van vijf woningen lijkt een redelijk uitgangspunt, aldus het Rood-voor-roodbeleid.

In het Rood-voor-roodbeleid 2014 staan dezelfde omschrijvingen van de situering van de bouwkavel en van het begrip nederzetting.

5.4. De Afdeling overweegt dat het in Rood-voor-roodbeleid en het Rood-voor-roodbeleid 2014 geen voorkeur is opgenomen voor het situeren van de bouwkavel op het boerenerf waar de bedrijfsgebouwen worden afgebroken. De Afdeling acht dit niet onredelijk.

Anders dan de raad stelt is de locatie van het plangebied echter niet als een bestaande nederzetting aan te merken, nu het aantal van twee reeds aanwezige woningen ver af ligt van het door de raad redelijk geachte aantal van vijf en deze twee woningen op ruime afstand van elkaar liggen. Ook is niet gebleken dat de locatie als een van de andere in het Rood-voor-roodbeleid en het Rood-voor-roodbeleid 2014 genoemde locaties kan worden aangemerkt. De ligging van het plangebied is derhalve niet in overeenstemming met het door de raad gehanteerde beleid. De raad heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die deze afwijking van zijn beleid rechtvaardigen.

Het betoog slaagt.

6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat de raad alternatieve bouwlocaties onvoldoende in zijn beoordeling heeft betrokken, nu de initiatiefnemer ook andere locaties in bezit heeft.

6.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Ter zitting heeft de raad toegelicht dat een locatie nabij de slooplocaties is bezien, maar dat die niet beter is bevonden dan de locatie van het plangebied. Nu de initiatiefnemer verschillende locaties bezit, had het op de weg van de raad gelegen om te bezien of deze locaties wellicht beter geschikt zijn. Niet is gebleken dat de raad dit heeft gedaan. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij de voor- en nadelen van alternatieve locaties voor bouwmogelijkheden voor de nieuwe woning in zijn beoordeling heeft betrokken.

Het betoog slaagt.

7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat onduidelijk is op welke wijze verzekerd is dat de gesloopte bebouwing niet opnieuw opgericht kan worden. In dat kader wijzen zij op het perceel Holterhofweg 295, waar ter plaatse van de reeds gesloopte berging van 35 m² een bouwvlak is toegekend.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwmogelijkheden voor de gesloopte bebouwing zijn weggenomen. Wat het perceel Holterhofweg 295 betreft stelt de raad dat ter plaatse twee woningen aanwezig zijn, waardoor de bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak volledig benut zijn en de gesloopte berging niet opnieuw gebouwd kan worden.

7.2. Voor het perceel Holterhofweg 295 geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost", dat op 27 mei 2013 is vastgesteld. Aan de gronden zijn de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch" toegekend. Aan het plandeel met de bestemming "Wonen" is een bouwvlak toegekend.

Ingevolge artikel 30, lid 30.1.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

Ingevolge lid 30.2.2, onder a en b, mogen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken uitsluitend worden gebouwd binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak en mag binnen een bouwvlak maximaal één wooneenheid met daarin maximaal één woning aanwezig zijn, tenzij door middel van een aanduiding anders is aangegeven.

Ingevolge lid 30.2.2, onder k, gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken de volgende bouwregels:

1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag, bij een omvang van het bestemmingsvlak tot 250 m², maximaal 75 m² en bij een bestemmingsvlak met een omvang vanaf 250 m², niet meer dan 30 % van de omvang van het bestemmingsvlak, met een maximum van 100 m² bedragen per wooneenheid;

2. de bouw van bijbehorende bouwwerken is uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;

3. de maximale goothoogte voor bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 m;

4. de maximale bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken bedraagt 6 m;

[…].

7.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op het perceel Holterhofweg 295 twee woningen aanwezig zijn, die beide geheel onderscheidenlijk deels binnen het bouwvlak liggen. De Afdeling stelt vast dat de op het perceel van toepassing zijnde planregeling één woning toestaat en dat de bouw van bijbehorende bouwwerken is toegestaan. Het aan het perceel toegekende bouwvlak is grotendeels onbebouwd. Voor zover de raad bedoelt dat een van de twee woningen een bijbehorend bouwwerk bij de andere woning is waardoor alle bouwmogelijkheden reeds zijn benut, overweegt de Afdeling dat een woning geen bijbehorend bouwwerk is zodat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat daarmee de bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken zijn
benut. Voorts is gesteld noch gebleken dat reeds de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is benut. Het voorgaande in aanmerking genomen is onduidelijk of is gewaarborgd dat de reeds gesloopte berging ter plaatse niet herbouwd kan worden.

Het betoog slaagt.

8. Gelet op hetgeen in 3.8 is overwogen, en tevens hetgeen in 4.2, 4.4, 5.4, 6.1 en 7.3 is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van de raad tot vaststelling van het plan in stand te laten. De overige beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] behoeven geen bespreking meer.

9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

10. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Enschede van 30 juni 2014 tot het vaststellen van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost - Allemansveldweg 75";

III. draagt de raad van de gemeente Enschede op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Enschede tot vergoeding van:

- bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1034,24 (zegge: duizendvierendertig euro en vierentwintig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1034,24 (zegge: duizendvierendertig euro en vierentwintig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat de raad van de gemeente Enschede aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 1], en;

- € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Verhage
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015

655.