Uitspraak 200406183/1


Volledige tekst

200406183/1.
Datum uitspraak: 9 december 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 28 juni 2004 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2002 heeft appellant (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 28 juni 2004, verzonden op 30 juni 2004, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit neemt, kennelijk met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In grief 1 betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat, nu op de eerdere aanvraag de Vreemdelingenwet 1964 van toepassing was en de aan het besluit van 6 december 2002 ten grondslag liggende aanvraag na de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is ingediend, geen sprake is van een herhaalde aanvraag.

2.1.1. De grief slaagt. Met de inwerkingtreding op 1 april 2001 van de Vw 2000 zijn de gronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel niet in voor de beslissing op de aanvraag, waarop het besluit van 6 december 2002 is genomen, relevante zin gewijzigd. Mitsdien bestaat geen grond voor het oordeel dat, indien aan deze aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, de minister deze niet mag afwijzen onder enkele verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking.

2.2. Het hoger beroep is reeds om die reden kennelijk gegrond. De overige grieven behoeven daarom geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 28 juni 2004 in zaak nr. AWB 02/95093;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Frenkel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2004

206-433.