Uitspraak 200100057/1


Volledige tekst

200100057/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Boxmeer een wijziging als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgesteld van het op 20 maart 1997 door de gemeenteraad van Vierlingsbeek vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied 1996”, betreffende het perceel [locatie] te [plaats].
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 21 november 2000, nummer 705761, beslist over de goedkeuring van de wijziging.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 30 november 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2002, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Voorts is namens het gemeentebestuur van Boxmeer verschenen P.G.C. Claassen, ambtenaar der gemeente.

2. Overwegingen
2.1. De wijziging strekt tot vergroting van het agrarische bouwblok op het perceel Stevensbeek 12 te Overloon waar onder meer een pluimveehouderij is gevestigd. Daartoe is van een nader aangeduid gedeelte van het perceel de bestemming “Agrarische hoofdstructuur” gewijzigd in de bestemming “Agrarische bedrijven”. Met de vergroting wordt beoogd de bouw van een mestopslagloods en een eieropslag- en sorteerruimte annex machineberging, kantoor en kantine mogelijk te maken.
2.2. Verweerders hebben aan de wijziging goedkeuring onthouden wegens strijd met het streekplan Noord-Brabant zoals herzien op 13 oktober 2000. Omdat het bedrijf op korte afstand van een groot boscomplex is gelegen dat deel uitmaakt van de Groene Hoofdstructuur past de uitbreiding niet in de komende reconstructiezonering. Voorts is het naar het oordeel van verweerders niet noodzakelijk dat de mestopslag en het sorteren van eieren op het bedrijf zelf plaats vinden zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarde die aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt gesteld, dat de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering of ontwikkeling aanwezig is.
2.3. Appellante kan zich niet met de onthouding van goedkeuring verenigen. Zij stelt dat de gewenste voorzieningen voor de continuïteit van het bedrijf en een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk zijn en dat deze aan de reconstructie van de zandgronden geen afbreuk doen.
2.4. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2001 (200004597/1; AB 2001, 293) kunnen verweerders alle feiten en omstandigheden die zich tot aan het nemen van hun besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan hebben voorgedaan in aanmerking nemen. De partiële herziening van het streekplan in verband met het interimbeleid agrarisch vestigingsbeleid is op 13 oktober 2000, derhalve voor het nemen van het bestreden besluit, vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant. Verweerders hebben deze herziening derhalve terecht bij hun besluitvorming betrokken.
Als gevolg van de partiële herziening is een algemene clausule aan het streekplan toegevoegd die aan gedeputeerde staten de bevoegdheid geeft om, ter voorkoming van ongewenste ontwikkelingen die het belang van de reconstructie zandgronden kunnen schaden alsmede ter bevordering van ontwikkelingen in het belang van de reconstructie zandgronden, af te wijken van de beleidsuitspraken inzake het agrarische vestigingsbeleid neergelegd in hoofdstuk 7.9 van het streekplan (Agrarische bedrijven).
Blijkens de toelichting bij de partiële herziening heeft de afwijkingsbevoegdheid tot doel een interimbeleid ten aanzien van de vestiging en uitbreiding van niet-grondgebonden agrarische bedrijven te kunnen voeren. Dit interimbeleid is erop gericht te voorkomen dat de komende reconstructie wordt doorkruist. Voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven houdt het interimbeleid in dat uitbreiding is uitgesloten, tenzij op grond van de meest recente onderzoeks- of beleidsgegevens kan worden aangetoond dat deze past in de komende reconstructiezonering.
2.5. Ter zitting is van de zijde van verweerders verklaard dat het bedrijf van appellanten op termijn op de huidige plaats niet gehandhaafd zal kunnen worden. Bedrijfsuitbreiding als hier aan de orde betekent een extra investering. Het toestaan daarvan zal te zijner tijd de verplaatsing van het bedrijf bemoeilijken. De gewenste uitbreiding is niet noodzakelijk met het oog op de continuïteit van het bedrijf, zodat er geen reden is een uitzondering te maken op het interimbeleid.
2.6. De Afdeling acht het standpunt van verweerders, gelet op de belangen die gemoeid zijn met de reconstructie, niet onredelijk. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding het oordeel van verweerders, dat niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde dat de uitbreiding noodzakelijk dient te zijn uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of ontwikkeling, onjuist te achten. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de gewenste uitbreiding weliswaar zal bijdragen tot een betere bedrijfsvoering maar dat het voortbestaan van het bedrijf zonder deze uitbreiding geen gevaar loopt. Verweerders hebben dan ook in redelijkheid het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening kunnen achten. Zij hebben daarom terecht goedkeuring onthouden aan het plan. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en mr. J.J. Vis, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. De Groot
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

210.