Uitspraak 201406161/1/A1


Volledige tekst

201406161/1/A1.
Datum uitspraak: 25 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 27 juni 2014 in zaak nrs. 14/795 en 14/1561 in het geding tussen:

[wederpartij A] en [wederpartij B], beiden wonend te [woonplaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij])

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2013 heeft het college aan [appellant sub 2] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een paardenstal op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 3 februari 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 juni 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 februari 2014 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Schoffeleers, werkzaam bij de gemeente, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en [wederpartij], bijgestaan door mr. V.A.C.M. Vonk, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in een paardenstal van 275 m² waarin tien paardenboxen, een zadelkamer en een opslagruimte zijn gesitueerd. De paardenstal is daarnaast voorzien van een voorbouw.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Graetheide" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opleidingsinstituut" en de bestemming "Waarde-Archeologie-2". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat de paardenstal is voorzien op een gedeelte van het perceel dat niet voorzien is van de aanduiding "bouwvlak". Het college heeft besloten met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en eerste lid, aanhef en onder a, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) ten behoeve van het bouwplan van het bestemmingsplan af te wijken.

3. Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet bevoegd was met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 2°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwplan, omdat de paardenstal geen bijbehorend bouwwerk is als bedoeld in artikel 4, aanhef en eerste lid, aanhef en onder a, van bijlage II bij het Bor in samenhang gelezen met artikel 1, eerste lid, van die bijlage. Daartoe voeren zij aan dat de paardenstal functioneel is verbonden met de op het perceel aanwezige bedrijfswoning, die volgens hen is aan te merken als het hoofdgebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor.

3.1. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 2°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, aanhef en onder a, van bijlage II bij het Bor komen voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking, een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van die bijlage wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

3.2. De hoger beroepen van het college en [appellant sub 2] kunnen, gelet op het hiernavolgende, niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de paardenstal geen bijbehorend bouwwerk is als bedoeld in artikel 4, aanhef en eerste lid, aanhef en onder a, van bijlage II bij het Bor, omdat niet wordt voldaan aan het vereiste dat de stal functioneel is verbonden met het op het perceel aanwezige hoofdgebouw. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de paardenstal niet functioneel verbonden is met het gedeelte van het gebouw waarin het ter plaatse gevestigde bedrijf voor management van automatisering in de luchtvaart wordt uitgeoefend. Wanneer de bedrijfswoning op het perceel als hoofdgebouw wordt aangemerkt is de paardenstal daarmee evenmin functioneel verbonden, omdat het gebruik van de stal niet hobbymatig is, maar een omvang heeft alsof zij bedrijfsmatig is. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, wordt de paardenstal niet bedrijfsmatig gebruikt, maar heeft dit gebruik wel een omvang alsof zij bedrijfsmatig is. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende:

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, is van belang het aantal dieren, de wijze waarop de dieren zijn gehuisvest, de bedrijvigheden die daarmee worden verricht en de omstandigheid dat een zekere continuïteit bestaat. Daarbij is de planologische uitstraling van het bouwplan van belang. Uit de aanvraag en de daarbij behorende bouwtekeningen volgt dat de stal ruimte biedt voor tien paarden. De paardenstal beslaat een oppervlakte van 275 m² en is voorzien van twee grote overkappingen. In het gebouw zijn, naast tien paardenboxen, een zadelkamer en een opslagruimte aanwezig. Het perceel is verder voorzien van een paardenbak en een mestopslag. Het houden van de paarden brengt met zich dat dagelijks werkzaamheden uitgevoerd moeten worden, zoals het voeren van de dieren, het uitmesten van de stallen en het berijden en anderszins verzorgen van de paarden. Omdat die werkzaamheden dagelijks plaats dienen te vinden, gaat het daarmee ook om een zekere continuïteit.

Nu derhalve een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is aan de orde is, brengt dat met zich dat ongeacht of de bedrijfswoning op het perceel als hoofdgebouw wordt aangemerkt, dan wel het gedeelte van dat gebouw waarin het ter plaatse gevestigde bedrijf voor management van automatisering in de luchtvaart wordt uitgeoefend, de paardenstal niet als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4, aanhef en eerste lid, aanhef en onder a, van bijlage II bij het Bor in samenhang gelezen met artikel 1 van bijlage II bij het Bor, kan worden aangemerkt.

Het betoog faalt reeds hierom. Aan een inhoudelijke behandeling van de overige gronden behoeft de Afdeling daarom niet toe te komen.

4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Het college dient ten aanzien van [wederpartij] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, voor zover [wederpartij] heeft verzocht om vergoeding van de verlet- en reiskosten die door hem en [wederpartij B] zijn gemaakt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 augustus 2013 in zaak nr. 201105321/1/A1) geen aanleiding bestaat voor een uitzondering op de regel dat voor niet meer dan één van de gezamenlijk procederende personen verlet- en reiskosten worden vergoed. Wat betreft de reiskosten die zijn gemaakt, wordt uitgegaan van de kosten per openbaar middel van vervoer. Van de gemaakte kosten komt daarom € 54,44 voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.145,44 (zegge: elfhonderdvijfenveertig euro en vierenveertig cent), waarvan € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.

w.g. Polak w.g. Fransen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015

407-776.