Uitspraak 200101117/1


Volledige tekst

200101117/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 12 januari 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de Raad voor het Kwekersrecht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 december 1999 heeft de Raad voor het Kwekersrecht (hierna: de Raad) appellant aangewezen als instandhouder van het slaras Chagall en geweigerd appellant te registreren als instandhouder van de slarassen Vitano en Doree de Printemps.

Bij besluit van 29 juni 2000 heeft de Raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 12 januari 2001, verzonden op dezelfde dag, voorzover hier van belang, heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover de aanwijzing van het slaras Chagall in stand is gelaten, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en de Raad opgedragen binnen zes weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak en met inachtneming ervan een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de aanwijzing van appellant als instandhouder van het slaras Chagall en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij besluit van 2 maart 2001 heeft de Raad een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift genomen. Dit besluit is aangehecht.

Bij brief van 15 mei 2001 heeft de Raad van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.Q.C. Tak, gemachtigde, en de Raad, vertegenwoordigd door mr. K.A. Fikkert, werkzaam bij de Raad, zijn verschenen.

2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (hierna: de ZPW) wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald, welke categorieën teeltmateriaal van rassen behorende tot een krachtens artikel 87 aangewezen landbouwgewas, in het verkeer gebracht, verder verhandeld en uitgevoerd mogen worden.
Ingevolge het tweede lid kan om kweektechnische redenen bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van daarbij aangewezen gewassen, als bedoeld in het eerste lid, worden bepaald, dat daarbij aangewezen categorieën van teeltmateriaal van tot die gewassen behorende rassen uitsluitend mogen worden voortgebracht en in het verkeer gebracht door de houder van het kwekersrecht van het betreffende ras, of, indien voor het ras geen kwekersrecht bestaat, door de voor het ras aangewezen instandhouders.
Het derde lid bepaalt dat de aanwijzing van instandhouders geschiedt door de Raad. Indien dit om kweektechnische redenen noodzakelijk is, wijst de Raad één instandhouder aan. Deze laatste is verplicht onder daartoe door de Raad te stellen voorwaarden aan anderen, die daartoe de wens kenbaar hebben gemaakt, voor de voortbrenging van teeltmateriaal geschikt uitgangsmateriaal te verstrekken.
2.2. De Raad heeft zich bij de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat, gelet op de tekst van het derde lid van artikel 84, in onderlinge samenhang bezien met het eerste en tweede lid, de aanwijzing van instandhouders, waartoe hij op grond van de ZPW bevoegd is, uitsluitend betrekking heeft op landbouwgewassen. Bij die beslissing heeft de Raad voorts de aanwijzing van appellant als instandhouder van het slaras Chagall in stand gelaten, omdat anders sprake zou zijn van reformatio in peius.
2.3. De rechtbank heeft, voorzover hier van belang, overwogen dat artikel 84 van de ZPW in de weg staat aan aanwijzing door de Raad van appellant als instandhouder van de desbetreffende slarassen, zodat de Raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld niet bevoegd te zijn appellant als instandhouder aan te wijzen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de Raad ten onrechte bij de beslissing op bezwaar de aanwijzing van appellant als instandhouder van het slaras Chagall in stand heeft gelaten, omdat niet valt in te zien hoe appellant, door vernietiging van de onbevoegd gedane aanwijzing, die geen enkele waarde heeft, in een slechtere positie kan geraken. In zoverre heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Waar het betreft de weigering om appellant voor de slarassen Vitano en Doree de Printemps als instandhouder te registreren, heeft de rechtbank die beslissing in stand gelaten.
2.4. De Afdeling volgt de rechtbank niet in haar oordeel.
Naar het oordeel van de Afdeling dwingt artikel 84 van de ZPW niet tot de door de Raad aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegde opvatting dat de hem in het derde lid toegekende aanwijzingsbevoegdheid beperkt is tot landbouwgewassen. Het derde lid van artikel 84 is in algemene bewoordingen gesteld. Een verwijzing naar het eerste lid, overeenkomend met die welke in het tweede lid is opgenomen, ontbreekt. Naar het oordeel van de Afdeling is van een zodanig onverbrekelijke samenhang tussen de verschillende artikelonderdelen, dat daaruit zou voortvloeien dat de in het derde lid neergelegde bevoegdheid ook uitsluitend betrekking zou hebben op landbouwgewassen, geen sprake.
De Afdeling vindt steun voor deze uitleg in de parlementaire geschiedenis van deze wet (Kamerstukken, TK 1965-1966, 5332, nr. 15, blz. 5), waar met betrekking tot het derde lid van artikel 84, destijds artikel 91, staat vermeld:
”Het derde lid regelt thans de aanwijzing van de instandhouders, tot dusver in art. 91 opgedragen aan de keuringsinstellingen. De ondergetekenden menen bij nader inzien, dat het hier een taak betreft, die meer in de lijn ligt van de Raad, die immers is aangewezen om te oordelen over de zelfstandigheid van rassen en over kwekersrechten, dan van de keuringsinstellingen. Deze laatste zullen uiteraard wel de ten behoeve van de Raad gewenste inlichtingen ter zake kunnen verstrekken. (…)”
Dat het concept van rassentoelating ten tijde van de totstandkoming van het derde lid van artikel 84 voor tuinbouwgewassen nog niet aan de orde was en eerst naar aanleiding van de totstandkoming van EG-richtlijn 70/458 actueel is geworden, staat aan een ruime uitleg van het huidige derde lid van artikel 84 niet in de weg, gelet op voormelde kennelijke bedoeling van de wetgever om de aanwijzingsbevoegdheid naar de Raad over te hevelen. Niet valt immers in te zien dat de aanwijzing van instandhouders slechts voorzover het landbouwgewassen betreft en niet waar het gaat om tuinbouwgewassen een taak betreft die meer in de lijn van de Raad ligt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank, voorzover aangevallen, dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank in zoverre gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar wegens strijd met artikel 84 van de ZPW vernietigen.
2.6. Gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), moet onder een besluit, als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb, ook worden verstaan een nieuwe beslissing op een bezwaarschrift, die wordt genomen terwijl hoger beroep aanhangig is tegen de uitspraak waarbij de oorspronkelijke beslissing is vernietigd. Het besluit van 2 maart 2001 is een zodanig besluit, zodat het hoger beroep van appellant ingevolge het bepaalde bij artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet worden geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht.
2.7. Bij de nieuwe beslissing op het bezwaar heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om voor een slaras een instandhouder aan te wijzen en het primaire besluit herroepen voorzover daarbij appellant is aangewezen als instandhouder van het slaras Chagall.
2.8. Uit het hiervoor onder 2.4. overwogene volgt reeds dat het beroep van appellant hiertegen gegrond is en dat het besluit van 2 maart 2001 dient te worden vernietigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding op na te melden wijze.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 12 januari 2001, AWB 00/461, voorzover daarbij (1) het beroep gegrond is verklaard met betrekking tot de aanwijzing van appellant als instandhouder voor het slaras Chagall, (2) het besluit van de Raad voor het Kwekersrecht van 29 juni 2000, nr. 200115, in zoverre is vernietigd, (3) de Raad is opgedragen in zoverre binnen 6 weken een nieuw besluit te nemen en (4) het beroep voor het overige ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 29 juni 2000 in zoverre;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van de Raad voor het Kwekersrecht van 2 maart 2001, nr. 210022 gegrond;
VI. vernietigt dat besluit;
VII. draagt de Raad voor het Kwekersrecht op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VIII. veroordeelt de Raad voor het Kwekersrecht in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 657,80 waarvan een gedeelte groot € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) te worden betaald aan appellant;
IX. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten﷓Hinloopen en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat


Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

91-367.