Uitspraak 201407538/1/R6


Volledige tekst

201407538/1/R6.
Datum uitspraak: 28 januari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Bussum,
2. de stichting Stichting Cruysbergen Natuurlijk, gevestigd te Bussum,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Bussum,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidwest - MOB-complex" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en de Stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2015, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. G.G.L.F.Th. van Eijl en R.A.G. Swets, en de Stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, ir. L. Beenke en ing. B.I.C. Stolk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr.dr. C.N. van der Sluis, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Met het plan wordt beoogd een zo groot mogelijk deel van een voormalig defensiecomplex aan het bestaande natuurgebied Cruysbergen toe te voegen. Om dit te financieren wordt ter plaatse tevens woningbouw mogelijk gemaakt. Het plan voorziet in bouwmogelijkheden voor maximaal 50 woningen.

3. [appellant sub 1] en anderen en de Stichting voeren aan dat in strijd met artikel 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht aan hen geen mededeling van het besluit is gedaan. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

4. [appellant sub 1] en anderen betogen dat ten onrechte geen afstand van 100 m is aangehouden tussen hun woningen en de te bouwen woningen. Omdat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Zuidwest", dat op 29 april 2010 is vastgesteld, een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen waarin een afstand van 100 m was voorgeschreven kan de raad zich volgens hen nu niet op het standpunt stellen dat 80 m voldoende afstand is. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat hun privacy vermindert.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de 80 m tot het bouwvlak voor de nieuw te bouwen woningen geen onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op de privacy van de omwonenden. Voorts ziet de raad geen strijd met hetgeen hij bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Zuidwest" aanvaardbaar achtte, omdat in de planregels van dat plan, naast een afstand van 100 m, een afstand van 80 m toegestaan was indien dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk was en onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de naburige erven wordt voorkomen.

4.2. Aan de gronden voor de nieuwe woningen is de bestemming "Natuur - Woongebied" toegekend, met een bouwvlak.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor woningen, zowel gestapeld als grondgebonden.

Ingevolge lid 4.2.1, onder a, zijn gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwvlak op ongeveer 80 m van de woningen van [appellant sub 1] en anderen ligt. De raad hanteert de regeling van het voorheen geldende bestemmingsplan "Zuidwest" als uitgangspunt, te weten dat een afstand van 80 m aanvaardbaar is indien dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is en onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de naburige erven wordt voorkomen. De Afdeling acht dit redelijk. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de nieuwe woningen te gast in de natuur zullen zijn en dat bij het aanhouden van een grotere afstand dan 80 m minder ruimte voor natuur tussen de bebouwing zal bestaan zodat ter plaatse een lagere natuurwaarde zal kunnen worden gerealiseerd. Ook heeft de raad erop gewezen dat de gronden voor de nieuwe woningen ongeveer 2 m lager liggen dan de percelen van [appellant sub 1] en anderen, zodat daardoor en vanwege de afstand geen onevenredige aantasting van de privacy zal plaatsvinden. Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat de ligging van het bouwvlak in overeenstemming is met het door de raad gehanteerde uitgangspunt. [appellant sub 1] en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad dit uitgangspunt niet heeft kunnen hanteren.

Het betoog faalt.

5. De Stichting heeft eerst in haar aanvullende stuk van 15 december 2014 aangevoerd dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b en c, van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgesteld. Op het bestemmingsplan is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing. Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. Deze beroepsgrond van de Stichting dient dan ook buiten beschouwing gelaten te worden.

6. De Stichting heeft ter zitting toegelicht dat haar beroep aldus moet worden begrepen dat zij betoogt dat het plan te veel woningen toestaat. Volgens haar is het plan ook uitvoerbaar wanneer maximaal 25 woningen mogelijk worden gemaakt, zoals in het voorheen geldende bestemmingsplan "Zuidwest" was voorzien.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ook wanneer 50 woningen gerealiseerd worden er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Met het eerder toegestane maximum van 25 woningen bleek het project niet uitvoerbaar te zijn. De raad wijst erop dat het is toegestaan om een kleiner aantal woningen te bouwen. De raad is met de ontwikkelaar overeengekomen dat minder woningen gerealiseerd zullen worden als dat mogelijk blijkt te zijn. Ook verkoopt de gemeente de percelen gefaseerd aan de ontwikkelaar, zodat ook op die wijze de ontwikkeling gestuurd kan worden, aldus de raad.

6.2. Niet is gesteld dat de bouw van 50 woningen ter plaatse ruimtelijk onaanvaardbaar is. De Stichting heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het plan ook uitvoerbaar is wanneer het maximaal 25 woningen toe zou staan. De enkele stelling is daartoe onvoldoende. Voorts heeft [belanghebbende] ter zitting toegelicht dat zij geprobeerd heeft 25 duurdere woningen voor het project te verkopen, maar dat dit niet is gelukt. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid maximaal 50 woningen mogelijk heeft kunnen maken.

Het betoog faalt.

7. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Verhage
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015

655.