Uitspraak 201405814/1/R2


Volledige tekst

201405814/1/R2.
Datum uitspraak: 17 december 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Epe,

en

de raad van de gemeente Epe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2014, kenmerk 2014-03371, heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkgebouw HHG te Emst" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en de Hersteld Hervormde Gemeente Emst-Epe e.o. hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2014, waar [appellante], en de raad, vertegenwoordigt door ir. J.C. van Bolderen en H. Naijen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Hersteld Hervormde Gemeente, vertegenwoordigd door T.J.W. Overeem, gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting door [appellante] en de Hersteld Hervormde Gemeente nadere stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Planbeschrijving

2. Met het plan wordt beoogd de realisatie van een kerkgebouw en bijbehorende voorzieningen mogelijk te maken. Het plangebied ligt achter het perceel [locatie], aan de zuidrand van [plaats].

Gemeentelijk beleid

3. [appellante] betoogt dat de raad een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in het Structuurplan Epe en de Structuurvisie Veluweflank. Zij stelt dat de raad het Structuurplan Epe ten onrechte als gemeentelijk beleid heeft toegepast bij de vaststelling van het plan nu deze is vervangen door de recentere Structuurvisie Veluweflank. Zij stelt voorts dat stedelijke ontwikkelingen, zoals een kerkgebouw, op deze locatie niet zijn toegestaan op grond van de Structuurvisie Veluweflank.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat van strijd met het gemeentelijk beleid geen sprake is.

3.2. De Afdeling stelt voorop dat is gebleken dat de raad zowel het Structuurplan Epe als de Structuurvisie Veluweflank heeft vastgesteld en dat beide als gemeentelijk beleid gelden. Voorts is gebleken dat het beleid in het Structuurplan Epe ziet op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in en nabij de gemeentelijke kernen en dat het beleid in de Structuurvisie Veluweflank is gericht op behoud van relatief bebouwingsvrije zones tussen deze kernen in het buitengebied. De Afdeling stelt vast dat het plangebied een locatie aan de rand van de kern Emst betreft, op de grens tussen genoemd dorp en het buitengebied. Op de bij de Structuurvisie Veluweflank behorende kaart is deze locatie aangeduid als conserveringsgebied waar dorpsuitbreiding niet aan de orde is. In de Structuurvisie Veluweflank is evenwel vermeld dat de gebiedsbegrenzing indicatief is. De raad heeft toegelicht dat voor de exacte gebiedsbegrenzing om de kern aansluiting wordt gezocht bij de rode contour uit het Structuurplan Epe. Blijkens de daarin opgenomen kaart ligt de locatie waar het kerkgebouw is voorzien binnen de rode contour waar bebouwing is toegelaten. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het beleid zoals opgenomen in het Structuurplan Epe en de Structuurvisie Veluweflank door op deze locatie een kerkgebouw toe te staan en dat het plan in strijd is met het daarin opgenomen beleid. Het betoog faalt.

Provinciale regelgeving

4. [appellante] betoogt voorts dat het plan in strijd is met de Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de Verordening). Zij voert daartoe aan dat de planlocatie deel uitmaakt van een waardevol landschap. [appellante] stelt voorts dat het plan in strijd is met de Omgevingsvisie Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) en de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening).

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat van strijd met deze provinciale regelgeving geen sprake is.

4.2. Op de bij de Verordening behorende kaart Landschap, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003, is de planlocatie aangewezen als Waardevol landschap binnen nationaal landschap.

Ingevolge artikel 21, lid 21.2, van de Verordening, voor zover hier van belang, kunnen in gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen", behouden of versterken.

4.3. Anders dan [appellante] lijkt te veronderstellen brengt de omstandigheid dat de planlocatie is aangewezen als Waardevol landschap binnen nationaal landschap niet met zich dat er geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Uit artikel 21, lid 21.2, van de Verordening volgt immers dat de mogelijkheid hiertoe bestaat indien de kernkwaliteiten van het gebied behouden blijven of worden versterkt. Ten aanzien hiervan is in de plantoelichting vermeld dat door middel van een zorgvuldige inkleding van het kerkgebouw, aansluitend op de bestaande landschappelijke kwaliteiten, zoals openheid en verspreiding van bomen en houtwallen, de landschappelijke kwaliteiten zullen worden behouden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Verordening. Het betoog faalt.

Ten aanzien van het betoog dat het plan in strijd is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening, overweegt de Afdeling dat, wat daarvan ook zij, de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet in werking waren getreden en dit betoog reeds hierom niet kan slagen.

Veiligheid

5. [appellante] betoogt dat het plan leidt tot een verkeersonveilige situatie. Zij stelt dat de Vaassenseweg een drukke weg betreft en betwijfelt of deze weg de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen aankan. Zij stelt verder dat de voorziene uitrit tot gevaarlijke situaties zal leiden, te meer omdat deze naast de parkeerplaats van de Spar wordt aangelegd.

[appellante] betoogt voorts dat het plan tot een onveilige situatie leidt omdat de bereikbaarheid van het kerkgebouw bij calamiteiten onvoldoende is gewaarborgd. Bij verkeershinder op of een blokkade van de Vaassenseweg is het kerkgebouw immers niet te bereiken, aldus [appellante].

5.1. Volgens de raad leidt het plan niet tot een verkeersonveilige situatie. De raad stelt dat de verkeersveiligheid uitgebreid is onderzocht en wijst in dit kader op hetgeen hieromtrent is vermeld in de plantoelichting en in het memo van 13 februari 2014, met aanvullende informatie inzake de kerkbouw HHG te Emst (hierna: het memo). Voorts is volgens de raad de bereikbaarheid van het kerkgebouw bij een eventuele calamiteit voldoende gewaarborgd.

5.2. In de plantoelichting en het memo is vermeld dat het plangebied aan de doorgaande weg tussen Epe en Vaassen ligt. Vermeld is dat volgens de verkeerskundige van de gemeente geen problemen zijn te verwachten ten gevolge van de voorziene verkeerstoename. Op basis van de CROW-normen genereert de kerk per dienst maximaal 51 extra verkeersbewegingen voor de dienst en 51 na de dienst. Het verkeer verdeelt zich daarbij richting Epe en Vaassen en de aanwezigheid van deze verkeersbewegingen zal daarom amper opvallen. Voorts vinden de nieuwe verkeersbewegingen voornamelijk plaats op de rustige uren, omdat - gelet op de functie van het gebouw - de hoofdactiviteiten zich op zondag zullen afspelen. Voorts is vermeld dat een belangrijk onderwerp in het kader van de verkeersveiligheid de vormgeving van de uitrit op de Vaassenseweg betreft. Op basis van berekeningen en het intekenen van draaicirkels voor verschillende formaten voertuigen is bepaald hoe de uitrit vorm moet krijgen en welke verkeersmaatregelen nodig zijn. De maatregelen en de te verwachten kosten zijn vertaald in de ten behoeve van het plan gesloten anterieure overeenkomst.

5.3. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ten behoeve van het plan uitgevoerde verkeersonderzoek gebreken dan wel leemten in kennis vertoont en dat de raad zich derhalve niet daarop heeft mogen baseren. Nu uit dit onderzoek blijkt dat de verkeersintensiteiten ten gevolge van het plan zullen toenemen, maar dat deze toename verwaarloosbaar is gelet op al het bestaande aantal verkeersbewegingen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de Vaassenseweg deze toename niet zou aankunnen. Voorts blijkt uit dit onderzoek dat de veiligheid van de voorziene uitritconstructie is bezien en die veilig wordt geacht. De enkele omstandigheid dat de uitrit is voorzien naast de bestaande parkeerplaats van de Spar, maakt dit niet anders. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen verkeersonveilige situatie met zich zal brengen.

Voorts is gebleken dat de hoofdinrit naar het kerkgebouw weliswaar aan de Vaassenseweg is voorzien, maar dat aan de andere kant van het plangebied een toegangshek zal worden gerealiseerd zodat het kerkgebouw ook via het weiland aan de Hogeweg bereikbaar is. De raad heeft toegelicht dat het kerkgebouw dientengevolge bij een calamiteit, indien de inrit aan de Vaassenseweg geblokkeerd zou zijn, alsnog via de Hogeweg bereikbaar zou zijn. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bereikbaarheid bij calamiteiten ter plaatse van het kerkgebouw voldoende is gewaarborgd. Het betoog faalt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

6. [appellante] betoogt voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). Zij voert daartoe aan dat met het kerkgebouw niet wordt voorzien in een actuele regionale behoefte, omdat in Emst al een kerkgebouw staat, en wijst erop dat in de plantoelichting niet is beschreven dat dit het geval is. [appellante] stelt verder dat het plan niet voldoet aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, nu in Epe een kerkgebouw en meerdere andere geschikte gebouwen leegstaan.

6.1. De raad stelt zich primair op het standpunt dat het voorziene kerkgebouw vanwege de kleinschaligheid ervan niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. De raad stelt subsidiair dat kan worden voldaan aan de voorwaarden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

6.2. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

6.3. Het plan voorziet met de bestemming "Maatschappelijk - Religie" in het gebruik voor religieuze doeleinden en ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" in een gebouw met een oppervlakte van maximaal 744 m². De raad heeft hiermee beoogd de realisatie van een kerkgebouw, met een zaal van 350 m² voor het houden van diensten en voorts ruimten voor educatie en vergaderingen, mogelijk te maken. Het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk - Religie" heeft een oppervlakte van ongeveer 2.800 m².

Gelet op de kleinschalige bebouwing die het plan mogelijk maakt alsmede de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk - Religie", is de Afdeling van oordeel dat de raad er in dit geval terecht vanuit is gegaan dat het plan niet voorziet in een "andere stedelijke voorziening" als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Het betoog faalt.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Koeman w.g. Schoonbrood
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014

694.