Uitspraak 201401500/1/R6


Volledige tekst

201401500/1/R6.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b], wonend te Sluiskil, gemeente Terneuzen,
3. [appellant sub 3], wonend te Axel, gemeente Terneuzen,
4. [appellant sub 4], wonend te Axel, gemeente Terneuzen,
5. [appellant sub 5a] en [appellant sub 5b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), beiden wonend te Axel, gemeente Terneuzen,

en

de raad van de gemeente Terneuzen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Verdubbeling Tractaatweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b], [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door J. Ocké en P.H.M. van de Kerkhove, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het college van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, vertegenwoordigd door C.H. Steur en A. Dommisse, beiden werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.

Overwegingen

Het plan

1. Het bestemmingsplan voorziet in een verbreding van de Tractaatweg. De Tractaatweg is het gedeelte van de N62 dat ligt tussen de N61 en de grens met België.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b]

3. [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b] kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het bestemmingsplan. Zij voeren hiertoe aan dat als gevolg van de voorziene verbreding van de Tractaatweg op hun percelen onderscheidenlijk [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd vanwege geluid- en stankoverlast en de toename van zwevende deeltjes (PM10) (hierna: fijn stof). [appellant sub 3] en [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b] achten het voorts onzorgvuldig dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan ervan is uitgegaan dat het gebruik voor woondoeleinden op hun percelen wordt beëindigd, terwijl in het kader van minnelijk overleg met het provinciebestuur nog geen akkoord is bereikt omtrent de aankoop van hun gronden en de herbouw van hun woningen op een andere locatie.

3.1. De raad betoogt dat de woningen op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] niet als zodanig zijn bestemd, omdat een goed woon- en leefklimaat na verwezenlijking van de verbreding van de Tractaatweg op die percelen niet langer kan worden gewaarborgd. Indien het minnelijk overleg tussen het provinciebestuur en [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b] niet leidt tot het gewenste resultaat, zal het provinciebestuur volgens de raad een onteigeningsprocedure starten.

3.2. Aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2] is de bestemming "Verkeer" toegekend. Aan het perceel [locatie 3] is de bestemming "Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microrelief" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.4.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microrelief" aangewezen gronden bestemd voor:

a. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;

b. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden;

c. niet grondgebonden agrarische activiteiten en aquacultuur als neventak;

d. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;

e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Ingevolge artikel 9, lid 9.9.1, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:

a. verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen, oevers, bruggen, viaducten, voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, ondergrondse faunapassages, kunstwerken, verkeersgeleiding en signalering, informatievoorziening en reclame-uitingen;

[…]

3.3. Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten toegelicht dat ter plaatse van de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] wordt voorzien in de verbreding van de Tractaatweg. Niet in geschil is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] daardoor niet langer kan worden gewaarborgd. In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat dat de N62 mede door de aanleg van de Westerscheldetunnel een steeds belangrijker rol zal krijgen als regionale verbinding tussen de zeehavens en industriegebieden van Gent, Terneuzen en Vlissingen. Op groter schaalniveau ontstaat er ook een betere verbinding tussen de Zeeuwse havens en het achterland. Het opwaarderen van de N62 als verbindingsas, zodat de doorstroming op de weg en de bereikbaarheid van de regio verbetert, is voor deze ontwikkeling een belangrijke voorwaarde, aldus de plantoelichting. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang bij de verbreding van de Tractaatweg dan aan het belang van [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b] bij het als zodanig bestemmen van hun woningen op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. Het betoog faalt in zoverre.

3.4. Voor zover [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b] hebben gesteld dat nog overleg plaatsvindt met het provinciebestuur omtrent de minnelijke aankoop van hun gronden, heeft het college van gedeputeerde staten ter zitting bevestigd dat voor deze percelen indien nodig een onteigeningsprocedure zal worden gestart door het provinciebestuur. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling aannemelijk dat het gebruik binnen de planperiode beëindigd zal worden.

Voor zover [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat met het college van gedeputeerde staten nog geen overeenstemming is bereikt omtrent de herbouw van hun woningen op een andere locatie, overweegt de Afdeling dat de Wet ruimtelijke ordening de raad in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet verplicht te voorzien in een alternatieve locatie voor woningen die vanwege een bestemmingswijziging niet kunnen worden gehandhaafd. Wel dienen de belangen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] in de afweging te worden betrokken. Tussen het college van gedeputeerde staten en [appellant sub 3] en [appellant sub 4] heeft hieromtrent overleg plaatsgevonden. Dat dit overleg vooralsnog niet tot een overeenkomst heeft geleid, betekent niet dat de raad aan de belangen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] in zoverre onvoldoende gewicht heeft toegekend. Het betoog faalt ook in zoverre.

Het beroep van [appellant sub 5]

4. [appellant sub 5] vreest als gevolg van de voorziene verbreding van de Tractaatweg voor geluidoverlast bij zijn woning die ter hoogte van het oude Spoorwegviaduct op het perceel [locatie 4] ligt. Hij betoogt dat de aanleg van een geluidwerende grondwal ter hoogte van zijn woning ten onrechte niet in het bestemmingsplan is gewaarborgd.

4.1. De raad betoogt dat uit akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting bij de woning van [appellant sub 5] niet zal toenemen vanwege het gebruik van geluidreducerend asfalt. Daarnaast is de verbreding van de Tractaatweg niet aan de kant van de woning van [appellant sub 5] voorzien, maar aan de andere kant - de westzijde - van de bestaande Tractaatweg. De grondwal binnen de bestemming "Groen" is voorzien om het zicht op de Tractaatweg vanaf de omgeving Schapenbouw te verminderen en is volgens de raad niet noodzakelijk ter waarborging van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat op het perceel [locatie 4].

4.2. De woning van [appellant sub 5] ligt buiten het plangebied op ongeveer 43 m van het plandeel met de bestemming "Verkeer". Tussen het perceel van [appellant sub 5] en het plandeel met de bestemming "Verkeer" ligt een strook van minimaal 12 m breed met de bestemming "Groen" en onder meer de aanduiding "specifieke vorm van groen - zichtontnemende voorziening".

Ingevolge artikel 7, lid 7.1.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. groen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamel-voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, geluidwerende voorzieningen en andere tot de bestemming behorende groen-, fauna- en recreatieve voorzieningen;

b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - zichtontnemende voorziening" een zichtontnemende voorziening.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, […] geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, […].

4.3. In paragraaf 5.6 van de plantoelichting staat dat een akoestisch onderzoek is verricht naar de gevolgen voor de directe omgeving van de voorziene verbreding van de Tractaatweg en het onderliggende wegennet. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Tractaatweg N62" van 31 mei 2013 van Tauw (hierna: het akoestisch rapport). Uit het akoestisch rapport volgt dat de maatgevende geluidbelasting bij de woning van [appellant sub 5] op het perceel [locatie 4] in de autonome situatie in 2014 56,61 dB bedraagt en in de plansituatie in 2027 55,67 dB zal gaan bedragen. Geconcludeerd wordt dat uit de berekeningen volgt dat geen sprake is van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en dat wordt voldaan aan de wettelijke geluidsnormen, waardoor overdrachtsmaatregelen zoals geluidswallen of geluidsschermen niet nader hoeven te worden onderzocht.

4.4. [appellant sub 5] heeft de conclusies van het akoestisch rapport niet bestreden, zodat niet in geschil is dat als gevolg van de wijziging van de Tractaatweg met betrekking tot de woning van [appellant sub 5] geen sprake is van een reconstructie als bedoeld in artikel 1 van de Wgh. Dit neemt niet weg dat de raad moet afwegen of geluidoverlast bij de woning van [appellant sub 5] als gevolg van het bestemmingsplan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht. De Afdeling stelt vast dat de aanleg van geluidwerende voorzieningen op de gronden met de bestemmingen "Groen" en "Verkeer" ter hoogte van de woning van [appellant sub 5] wel is voorzien, maar dat de aanleg daarvan niet in de planregels verplicht is gesteld. Nu de geluidbelasting bij de woning van [appellant sub 5] als gevolg van de voorziene verbreding van de Tractaatweg afneemt vanwege het gebruik van geluidreducerend asfalt stelt de raad zich op het standpunt dat de aanleg van een geluidwerende grondwal ter hoogte van het perceel [locatie 4] niet nodig is teneinde een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant sub 5] te waarborgen. Hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Voor zover [appellant sub 5] heeft aangevoerd dat langs andere delen van het traject van de Tractaatweg wel een grondwal wordt gerealiseerd, stelt de Afdeling vast dat, wat hier ook van zij, de aanleg daarvan evenmin in de planregels verplicht wordt gesteld. Het betoog van [appellant sub 5] faalt.

Het beroep van [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b]

5. [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] vrezen voor een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat op hun perceel [locatie 5] door geluidsoverlast. In dit verband voeren zij aan dat de afrit richting Hulst op korte afstand van hun woning is geprojecteerd en dat het gebruik van geluidarm asfalt onzeker is.

5.1. De woning van [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] op het perceel [locatie 5] ligt buiten het plangebied. De afstand tussen hun woning en het plandeel met de bestemming "Verkeer" bedraagt ongeveer 20 m.

5.2. Zoals reeds hiervoor is overwogen is een akoestisch onderzoek verricht naar de gevolgen voor de directe omgeving van de voorziene verbreding van de Tractaatweg en het onderliggende wegennet waarvan de resultaten zijn vervat in het akoestisch rapport. Uit dit rapport volgt dat de maatgevende geluidbelasting bij de woning op het perceel [locatie 5] in de autonome situatie in 2014 52,64 dB bedraagt en in de plansituatie in 2027 zal afnemen tot 51,61 dB als gevolg van het gebruik van geluidreducerend asfalt, zodat met betrekking tot hun woning volgens het akoestisch rapport geen sprake is van een reconstructie als bedoeld in artikel 1 van de Wgh. [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] hebben deze conclusie van het akoestisch rapport niet gemotiveerd bestreden. Dit neemt niet weg dat de raad moet afwegen of geluidoverlast bij de woning van [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] als gevolg van het bestemmingsplan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] dat het gebruik van geluidreducerend asfalt onzeker is, wordt overwogen dat het college van gedeputeerde staten ter zitting heeft toegezegd dat deze maatregel wordt getroffen. Nu het provinciebestuur het in zijn macht heeft om bedoelde maatregel te treffen en niet is gebleken van belemmeringen die zich hiertegen verzetten, is de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 6 augustus 2014, zaak nr. 201206568/1/R1 van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van verplichtingen daartoe in het bestemmingsplan. Verder hebben de raad en het college van gedeputeerde staten ter zitting toegelicht dat voor de ontsluitingen van en naar de Tractaatweg in beginsel geen gebruik zal worden gemaakt van geluidreducerend asfalt, maar dat met die omstandigheid in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden. Nu de geluidbelasting bij de woning van [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] als gevolg van de voorziene verbreding van de Tractaatweg vanwege het gebruik van geluidreducerend asfalt afneemt tot 51,61 dB stelt de raad zich op het standpunt dat een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat bij de woning op het perceel [locatie 5] is gewaarborgd. Hetgeen [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog van [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] faalt.

6. [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] vrezen voor een aantasting van het woon- en leefklimaat op hun perceel [locatie 5] door de toename van fijn stof als gevolg van de verbreding van de Tractaatweg.

6.1. De raad betoogt dat uit het luchtkwaliteitsonderzoek volgt dat de concentratie fijn stof langs de Tractaatweg en in de directe omgeving na de realisering van de voorziene verbreding van de Tractaatweg onder de grenswaarden blijft.

6.2. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, maken bestuursorganen bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, welke uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:

a. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde;

[…]

6.3. In paragraaf 5.8 van de plantoelichting staat dat voor de verbreding van de Tractaatweg het milieueffectrapport "MER Tractaatweg N62" van 31 januari 2013 (hierna: het MER) is opgesteld. In hoofdstuk 7 van het MER staat dat een beoordeling van de luchtkwaliteit is gemaakt voor onder meer fijn stof. Voorts volgt uit paragraaf 5.8 van de plantoelichting dat daarnaast een aanvullende analyse is gemaakt naar aanleiding van een wijziging van verschillende uitgangspunten die aan het MER ten grondslag zijn gelegd. Uit het MER en de aanvullende analyse volgt blijkens de plantoelichting dat de in artikel 5.16, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer bedoelde, in bijlage 2 bij deze wet opgenomen grenswaarden voor de luchtkwaliteit niet worden overschreden. [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] hebben deze onderzoeksresultaten niet gemotiveerd bestreden. Het betoog faalt.

7. [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] vrezen voor een waardevermindering van hun woning.

7.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] op het perceel [locatie 5] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.

Conclusie

8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

Proceskosten

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Melse
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014

191-749.