Uitspraak 201306966/1/R1


Volledige tekst

201306966/1/R1.
Datum uitspraak: 17 september 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Almelo,

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2013 heeft het college hogere grenswaarden zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld voor woningen aan de Frederik van Eedenstraat.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door M.T. Hendriks, mr. J.T.M. Rouweler, drs. M. Stamsnieder-Mensen, ing. J.G.B. Veldschoten en ing. M.M. Weerink, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hornbach Bouwmarkt B.V. (Nederland) en andere, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Heutink, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit is genomen vanwege de vaststelling van het bestemmingsplan "Rhijnbeek". Dit bestemmingsplan voorziet onder meer in een bouwmarkt op de locatie "Rhijnbeek" en een nieuwe ontsluitingsweg ten noorden daarvan. Voor 24 appartementen aan de Frederik van Eedenstraat heeft het college hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Wgh vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege deze nieuwe ontsluitingsweg.

2. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte hogere waarden heeft vastgesteld voor de appartementen aan de Frederik van Eedenstraat. Hij voert hiertoe aan dat een hogere waarde alleen mag worden vastgesteld als maatregelen tot het verminderen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn. Hiervan is niet gebleken. Ook is volgens [appellant] het akoestisch onderzoek, dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, niet deugdelijk.

2.1. Volgens de raad kan deze beroepsgrond niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

2.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

2.3. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wgh kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld.

2.4. De Afdeling overweegt dat afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh een regeling bevat volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.

2.5. De regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201006731/1/M3, tot bescherming van de bewoners van woningen.

[appellant] woont op het perceel [locatie]. Hij is derhalve geen bewoner van een appartement waarvoor een hogere waarde is vastgesteld. Evenmin is gebleken dat hij eigenaar is van een appartement waar het bestreden besluit op ziet. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant].

Het voorgaande betekent dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

2.6. Nu [appellant] belanghebbende is bij het bestreden besluit, bestaat geen aanleiding in te gaan op zijn verzoek om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

2.7. De beroepsgronden van [appellant] die gericht zijn tegen het besluit van 20 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rhijnbeek" zijn niet aan de orde in deze procedure. [appellant] heeft tevens beroep ingesteld tegen dat besluit. Dit beroep wordt behandeld onder zaak nr. 201307608/1/R1.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Bošnjaković
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014

410-739.