Uitspraak 201308486/1/R1


Volledige tekst

201308486/1/R1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer,

en

de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Zwanenburg" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2014, waar [appellant], in de persoon van [appellante B], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door C.J. Dam, D. Ong, E. Tetteroo, ir. P. van Soest en ing. J.J.F. Deurman, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

1.1. Het plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter en voorziet daarnaast in een aantal nieuwe ontwikkelingen waaronder woningbouw en de herontwikkeling van "Het Hart van Zwanenburg".

1.2. [appellant] richt zich in beroep tegen de in het plan opgenomen uitbreidingsmogelijkheden bij recht voor Action op het perceel Dennenlaan 126 en de wijzigingsbevoegdheden "wro-zone - wijzigingsgebied 3", "wro-zone - wijzigingsgebied 4" en "wro-zone - wijzigingsgebied 5".

Participatie

2. [appellant] betoogt dat weliswaar werkgroepen voor participatie in de uitwerking van het Ruimtelijk Programma Hart van Zwanenburg (hierna: Hart van Zwanenburg) zijn opgericht maar dat geen sprake is van werkelijke participatie die ertoe leidt dat het bestemmingsplan wordt aangepast aan zijn bezwaren.

2.1. De Afdeling overweegt dat de bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is verlopen. Het bieden van mogelijkheden van participatie maakt geen deel uit van deze procedure. Wat er verder ook zij van de stelling van [appellant], dit heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Flora- en faunawet (hierna: Ffw)

3. [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is omdat geen ontheffing van de Ffw is verkregen in verband met de aanwezigheid van vleermuizen.

3.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever ten aanzien van artikel 8:69a van de Awb heeft willen aansluiten bij artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet. Ook met artikel 8:69a van de Awb heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van19 juni 2013, in zaak nrs. 201210708/1/A4, 201210709/1/A4, 201210711/1/A4, 201210712/1/A4, 201210714/1/A4, 201210745/1/A4, 201210748/1/A4, 201210751/1/A4, 201210752/1/A4 behoeft het niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving van omwonenden. De ingeroepen normen uit de Ffw strekken tot bescherming van plant- en diersoorten. Het daadwerkelijke belang waarin [appellant] dreigt te worden geraakt als gevolg van de voorziene ontwikkelingen, is het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving. Gelet op de ligging van zijn woning op een afstand van hemelsbreed ongeveer 125 m van de voormalige brandweerkazerne waarin de verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis zijn aangetroffen en de omstandigheid dat zich daartussen bebouwing bevindt, is de Afdeling van oordeel dat op die afstand de goede kwaliteit van de directe leefomgeving van [appellant] niet aan de orde is. Derhalve moet worden geoordeeld dat de Ffw kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat in zoverre dan ook aan een mogelijke vernietiging van het bestreden besluit in de weg.

Planregeling

4. [appellant] woont op het perceel [locatie]. Direct ten noordoosten van zijn woning ligt het winkelcentrum De Kom, de zogenoemde ontwikkellocatie C. Action is de winkel die direct grenst aan het woonperceel van [appellant].

Schuin tegenover de woning van [appellant], aan de overkant van de Dennenlaan, ligt een gebied met de huidige supermarkt (Lidl), een apotheek en een groenvoorziening. Dit gebied betreft ontwikkellocatie A.

Ontwikkellocatie B ligt ten noordoosten van ontwikkellocatie C. Hier zijn onder meer woningen en de nieuwe locatie voor Lidl voorzien.

4.1. Aan de gronden van ontwikkellocatie A zijn de bestemmingen "Centrum" en "Recreatie" met de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied - 3" toegekend.

Aan de gronden van ontwikkellocatie B is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend met de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied - 4".

Aan het winkelcentrum De Kom, ontwikkellocatie C, is de bestemming "Centrum" toegekend met de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied - 5".

4.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor:

a. de volgende functies die uitsluitend uitgeoefend mogen worden op de beganegrondlaag:

1. detailhandel;

2. dienstverlening;

3. kantoren;

4. maatschappelijke voorzieningen;

5. horeca-activiteiten tot en met categorie 2 zoals opgenomen in de bij dit plan behorende Staat van Horeca-activiteiten;

b. de volgende functies voor zover die worden uitgeoefend op de verdieping(en) van gebouwen:

1. wonen;

2. aan huis verbonden beroepsuitoefening;

met daarbij behorend(e):

c. verhardingen, in- en uitritten;

[…];

f. groen;

[…];

i. parkeervoorzieningen;

[…].

4.3. Ingevolge artikel 16, lid 16.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor:

a. recreatieve voorzieningen;

b. extensieve recreatie;

[..];

e. wandel-, fiets en ruiterpaden;

f. groen;

[…];

i. parkeervoorzieningen;

[…].

4.4. Ingevolge artikel 37, lid 37.1, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" (ontwikkellocatie A) de bestemmingen geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemmingen "Maatschappelijk", "Sport", "Verkeer", "Water", "Wonen-Gestapeld", "Detailhandel" en "Horeca" tot ten hoogste categorie 2 en of een combinatie van die bestemmingen in een bestemming gemengd met inachtneming van de volgende regels:

a. er zijn maximaal tien woningen toegestaan;

b. de oppervlakte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan 4.500 m²;

c. het bruto bedrijfsvloeroppervlak van de sportfunctie mag niet meer bedragen dan 1.700 m²;

d. het bruto bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel en horeca mag samen niet meer bedragen dan 1.100 m²;

[…];

f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m in maximaal drie bouwlagen;

g. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.

Ingevolge lid 37.2 dient bij toepassing van de wijziging in dit artikel voor de toevoeging van gevoelige bestemmingen een verklaring van geen bezwaar ingevolge artikel 8.9 Wet luchtvaart aanwezig te zijn.

4.5. Ingevolge artikel 38, lid 38.1, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" (ontwikkellocatie B) de bestemmingen van die gronden geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemmingen "Detailhandel", "Verkeer", "Wonen" "Wonen-Gestapeld", "Tuin" en "Groen" met inachtneming van de volgende regels:

a. er zijn maximaal zestien woningen toegestaan;

[…];

c. de oppervlakte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan 2.200 m²;

d. het bruto bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel mag niet meer bedragen dan 1.600 m²;

[…];

g. de bouwhoogte mag niet bedragen dan 12 m;

h. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.

Ingevolge lid 38.2 dient bij toepassing van de wijziging in dit artikel voor de toevoeging van gevoelige bestemmingen een verklaring van geen bezwaar ex artikel 8.9 Wet luchtvaart aanwezig te zijn.

4.6. Ingevolge artikel 39, lid 39.1, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 5" (ontwikkellocatie C) de bestemmingen geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemmingen "Centrum" en "Verkeer" met inachtneming van de volgende regels:

a. er zijn maximaal 24 woningen toegestaan;

b. er mag maximaal 1.000 m² bruto bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van centrumvoorzieningen worden toegevoegd ten opzicht van bestaande oppervlakte;

c. de oppervlakte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan 4.600 m²;

[…];

f. er wordt voorzien in een centrale openbare buitenruimte ten behoeve van parkeren in de vorm van een plein met een oppervlakte van ongeveer 1.900 m²;

g. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

i. er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.

Ingevolge lid 39.2 dient bij toepassing van de wijziging in dit artikel voor de toevoeging van gevoelige bestemmingen een verklaring van geen bezwaar ingevolge artikel 8.9 Wet luchtvaart aanwezig te zijn.

Bouwvolume

5. [appellant] betoogt dat de voorziene bebouwing binnen de ontwikkellocaties A en C niet past binnen het dorpse karakter van Zwanenburg.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene bebouwing past binnen het dorpse karakter van Zwanenburg en dat in de directe omgeving appartementencomplexen staan met een gelijke of grotere hoogte dan in de ontwikkellocaties A en C. Ingevolge artikel 37, lid 37.1, onder b, mag de oppervlakte van de bebouwing in ontwikkellocatie A na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet meer bedragen dan 4.500 m². Verder is de maximale bouwhoogte ingevolge artikel 37, lid 37.1, onder f, van de planregels voor die locatie 12 m.

5.2. In ontwikkellocatie C mag ingevolge artikel 39, lid 39.1, onder c en g, van de planregels de oppervlakte van de bebouwing na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet meer bedragen dan 4.600 m² en de maximale bouwhoogte niet meer dan 12 m.

5.3. In het deskundigenbericht staat dat in het gebied van het winkelcentrum De Kom en de directe omgeving kleinschalige en grotere bouwmassa’s voorkomen, in één tot vier bouwlagen en tot een inhoud van 12.500 m³.

Gelet hierop overweegt de Afdeling dat in de directe omgeving van de ontwikkellocaties A en C niet alleen laagbouw dan wel kleinschalige bebouwing voorkomt. Voorts betreft dit het centrum van Zwanenburg en gaat het om gebouwen met openbare functies. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de hoogte en het volume van de voorziene bebouwing in de ontwikkellocaties A en C passend is voor dat deel van Zwanenburg.

Het betoog faalt.

Horeca

6. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om horeca uit te oefenen in het Hart van Zwanenburg. Deze functie verhoudt zich niet goed tot de naastgelegen woonfunctie. [appellant] ondervindt thans reeds overlast van het nabijgelegen café en vreest dat de overlast, zoals wildplassen, drugsgebruik en geluidhinder, zal toenemen.

6.1. De raad stelt dat in het vorige plan ook horeca mogelijk was en dat het verschil is dat dit plan horeca bij recht mogelijk maakt. Verder stelt de raad dat de horecafunctie is beperkt tot categorie 2, zoals een bar, lunchroom of restaurant, en dat dit passend is bij het centrumgebied.

6.2. Het plan voorziet in de functie horeca binnen de bestemming "Centrum" die is toegekend aan zowel het winkelcentrum De Kom als aan het gebouw waar thans de Lidl is gevestigd. Horeca is derhalve mogelijk naast en tegenover de woning van [appellant].

Ingevolge bijlage 1 bij de planregels wordt onder horeca tot en met categorie 2 verstaan zelfstandige horeca-inrichtingen, hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van alcoholhoudende dranken, maaltijden en het bieden van gelegenheid om te luisteren naar (mechanische) muziek, zoals een bar en restaurant en andere naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk te stellen horecabedrijven.

6.3. In de Brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) wordt een richtafstand aanbevolen van 10 m van een restaurant en bar tot een rustige woonwijk. De VNG-brochure voorziet evenwel in de mogelijkheid de richtafstand met één afstandsstap te verlagen indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstand van 10 m wordt in een dergelijk geval 0 m.

6.4. De Afdeling overweegt dat de woning van [appellant] staat in het centrum van Zwanenburg waar verschillende functies, zoals detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en wonen zijn gevestigd. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat binnen het centrumgebied ruimte kan worden gegeven aan de functie horeca om te komen tot een levendig dorpshart. Voorts heeft de raad gelet op de ter plaatse aanwezige functies uit kunnen gaan van de richtafstanden die gelden voor een gemengd gebied. Gelet op de afstand van ongeveer 6 m tussen de plandelen waarop horeca mogelijk is en de woning van [appellant] heeft de raad terecht gesteld dat in dit geval aan de richtafstand van de VNG-brochure wordt voldaan. Verder betreffen wildplassen en drugsgebruik kwesties van handhaving van de openbare orde die in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.

Het betoog faalt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

7. [appellant] voert aan dat het plan, voor zover daarin volgens zijn toelichting ter zitting, is voorzien in de uitbreiding van Action en het toevoegen van detailhandel na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden, in strijd is met de ladder voor duurzame verstedelijking. Hij betoogt dat geen behoefte bestaat aan extra detailhandel en dat nieuwe detailhandel niet inpasbaar is. [appellant] wijst er in dit verband op dat niet alle woningen die in het plan zijn voorzien, gerealiseerd zullen worden, zodat de nieuwe woningen de uitbreiding van de detailhandel niet rechtvaardigen. Verder wijst hij op de reeds bestaande leegstand van winkelruimtes.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat door het realiseren van nieuwe woningen in Zwanenburg behoefte ontstaat aan het uitbreiden van de detailhandel.

7.2. Action is gevestigd op het perceel Dennenlaan 126. Uit het deskundigenbericht volgt dat haar perceel ongeveer 1.000 m² beslaat waarvan thans ongeveer 750 m² is bebouwd in één bouwlaag. Action mag bij recht haar winkel uitbreiden met ongeveer 250 m² zodat haar gehele perceel bebouwd zal zijn. De maximale bouwhoogte van het perceel van Action bedraagt 5 m, gelijk het vorige bestemmingsplan "Zwanenburg-Midden", vastgesteld door de raad bij besluit van 20 juni 1996 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 27 januari 1997.

Verder voorziet het plan voor ontwikkellocatie A in de mogelijkheid van toevoeging van 1.100 m² detailhandel, voor de ontwikkellocatie B in de mogelijkheid van toevoeging van 1.600 m² detailhandel en voor de ontwikkellocatie C in de mogelijkheid om 1.000 m² detailhandel toe te voegen.

Gelet hierop voorziet het plan in de mogelijkheid om de detailhandel bij recht uit te breiden met 250 m² en na toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in de artikelen 37, lid 37.1, 38, lid 38.1,en 39, lid 39.1, van de planregels in de mogelijkheid om 3.700 m² detailhandel toe te voegen.

7.3. In de plantoelichting staat ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking het volgende. Bij de ontwikkelingen in Zwanenburg gaat het om ontwikkelingen die voorzien in een behoefte binnen de regio. De ontwikkelingen hebben tot doel de leefbaarheid in het dorp te verbeteren door het toevoegen van nieuwe voorzieningen in het centrum en het realiseren van nieuwe woningen. De voorgestelde ontwikkelingen bevinden zich alle binnen het bestaand bebouwd gebied van Zwanenburg waardoor een verdere uitbreiding van Zwanenburg niet noodzakelijk is. Met de hierboven beschreven systematiek wordt voldaan aan de regels wat betreft duurzame verstedelijking.

7.4. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

7.5. De beroepsgrond van [appellant] dat de toevoeging van detailhandel in strijd is met de ladder voor duurzame verstedelijking, moet worden gelezen als een beroep op artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Vast staat dat hetgeen in dit geval met wijzigingsbevoegdheden mogelijk gemaakt kan worden, moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Het plan biedt voor detailhandel, met uitzondering van de uitbreiding van 250 m² voor Action, geen directe grondslag voor een stedelijke ontwikkeling, maar bevat wijzigingsbevoegdheden op grond waarvan een stedelijke ontwikkelingen bij wijzigingsplannen mogelijk kan worden gemaakt. Indien het college van burgemeester en wethouders overgaat tot het vaststellen van een wijzigingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, zal bij de vaststelling van dit wijzigingsplan moeten worden voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 februari 2014, in zaak nr. 201303143/1/R4 houdt opname van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan echter in dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Dit betekent dat de raad reeds bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid inzicht zal moeten geven in de vraag of binnen de planperiode met een regionale behoefte aan de mogelijk te maken ontwikkeling rekening moet worden gehouden en of deze ontwikkeling in het licht van de overige in artikel 3.1.6, tweede lid, geformuleerde voorwaarden binnen het plangebied zal kunnen worden gerealiseerd.

Het plan maakt met 3.950 m² detailhandel een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk zodat ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in de toelichting bij het plan moet zijn beschreven dat deze ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Daarbij is van belang dat volgens de Nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (Stb 2012, 388, p. 50) bij de beoordeling of sprake is van een actuele regionale behoefte, de behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Voor detailhandel betekent dit dat wordt gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand. Tevens is van belang dat een bestemmingsplan niet dient om concurrentieverhoudingen te regelen.

De behoefte aan de beoogde ontwikkelingen dient daarom, met het oog op het voorkomen van structurele winkelleegstand, te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Inzichtelijk moet zijn gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in de betrokken regio zal leiden.

7.6. De raad heeft bij besluit van 2 juli 2009 de "Integrale Nota detailhandel 2009" (hierna: de detailhandelsnota) vastgesteld. Hierin staat dat in Zwanenburg sprake is van een licht overaanbod. Dit komt overeen met het eerder berekende tekort aan marktruimte. De ontwikkeling van Sugar City in Halfweg zal de detailhandel in Zwanenburg verder onder druk zetten. Tot het jaar 2020 zal voor zowel de dagelijkse als de niet-dagelijkse goederen meer dan 1.000 m² overaanbod zijn. Voorts staat daarin dat in Zwanenburg geen uitbreidingsruimte is voor dagelijkse en niet-dagelijkse goederen. De bevolking zal nauwelijks groeien, waardoor het toevoegen van veel nieuwe meters niet voor de hand ligt. Wel kan via herontwikkeling een kwaliteitsimpuls aan het centrumgebied worden gegeven.

7.7. De Afdeling overweegt dat de raad geen inzicht heeft gegeven in de aanvaardbaarheid in regionaal verband van de in het plan voorziene detailhandel met het oog op het voorkomen van structurele winkelleegstand. Uit de detailhandelsnota volgt dat in Zwanenburg geen ruimte is voor uitbreiding van detailhandel in dagelijkse en niet-dagelijkse goederen en verder volgt uit door [appellant] overgelegde foto’s dat reeds sprake is van leegstand van winkelruimte tegenover het winkelcentrum De Kom. De door de raad aangevoerde omstandigheid dat het detailhandelsbeleid niet meer actueel is en in het najaar van 2014 zal worden geactualiseerd leidt niet tot een ander oordeel. Bij het nemen van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan dient de raad immers het beleid te betrekken zoals dat geldt ten tijde van het nemen van dat besluit. Evenmin leidt de omstandigheid dat in het plan is voorzien in nieuwe woningbouw tot een ander oordeel. Nieuwe woningbouw kan in het algemeen een behoefte aan detailhandel met zich brengen, maar de raad heeft met de enkele stelling dat nieuwe woningbouw een uitbreiding van de detailhandel rechtvaardigt niet voldoende concreet onderbouwd in welke mate, mede gelet op het bestaande overaanbod, de woningbouw leidt tot een behoefte aan nieuwe detailhandel. Nu in de toelichting bij het plan niet is beschreven dat de voorziene ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro is het plan voor zover dat ziet op het toevoegen van detailhandel in de ontwikkellocaties A, B en C en voor Action, vastgesteld in strijd met deze bepaling.

Het betoog slaagt.

Luchthavenindelingbesluit

8. [appellant] betoogt dat in het plan ten onrechte woningbouw is voorzien omdat hiervoor nog geen verklaring van geen bezwaar van de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) is verkregen.

8.1. De raad stelt dat de voorgenomen woningbouw weliswaar in strijd is met het luchthavenindelingbesluit maar dat de kans groot is dat de minister een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart zal afgeven. Voor de woningbouw in Hart van Zwanenburg heeft de minister in zijn vooroverlegreactie aangegeven dat dit gebied specifiek is benoemd in het convenant Omgevingskwaliteit Schiphol als gebiedsgericht project en dat de voorgenomen woningbouw mogelijk past binnen de gestelde kaders van het convenant. Verder heeft de minister in 2005 en 2007 al een principe akkoord verleend voor het toevoegen van woningen in De Kom, aldus de raad.

8.2. Binnen de ontwikkellocaties A, B en C zijn na het toepassen van de desbetreffende wijzigingsbevoegdheden onderscheidenlijk tien, zestien en vierentwintig woningen toegestaan en dient voor de toevoeging van gevoelige bestemmingen een verklaring van geen bezwaar op grond van artikel 8.9 Wet luchtvaart aanwezig te zijn.

8.3. Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, van de Wet luchtvaart wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor een gebied dat is gelegen binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.

Ingevolge artikel 8.9, eerste lid, wordt bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, of 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken en bij de toepassing van artikel 3.3, derde lid, van die wet, het luchthavenindelingbesluit in acht genomen

Ingevolge het derde lid van deze bepaling kan van het besluit worden afgeweken indien van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft.

Het plangebied ligt binnen het beperkingengebied zoals vastgelegd in het luchthavenindelingbesluit Schiphol.

8.4. De woningbouw in de ontwikkellocaties A, B en C die door toepassing van de wijzigingsbevoegdheden mogelijk wordt, is in strijd met artikel 8.8 van de Wet luchtvaart. Anders dan in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart, dat ziet op de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, of 2.12, tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, biedt artikel 8.8 van die wet geen mogelijkheid om van het luchthavenindelingbesluit af te wijken bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat voorziet in ontwikkelingen die in strijd zijn met het luchthavenindelingbesluit. De wijzigingsbevoegdheden in de artikelen 37, lid 37.1, 38, lid 38.1, en 39, lid 39.1, van de planregels voor zover daarin is voorzien in het toevoegen van woningen, zijn derhalve in strijd met artikel 8.8 van de Wet luchtvaart. Indien woningbouw in het plangebied wenselijk is, dient deze met een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wabo en een verklaring van geen bezwaar op grond van artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart gerealiseerd te worden.

Het betoog slaagt.

Ontwikkellocatie A

9. [appellant] betoogt dat het in het plan voorziene dorpshuis en de sporthal niet passen binnen het Ontwikkelingskader Zwanenburg 2005 (hierna: het Ontwikkelingskader). In dit verband voert hij aan dat in het Ontwikkelingskader het wandelpark wordt gezien als belangrijk onderdeel van de groenstructuur en dat dit ten gevolge van het plan moet verdwijnen. Verder is tijdens de inspraakbijeenkomst van het Ontwikkelingskader van gemeentewege aangegeven dat uitbreiding ter plaatse niet ten koste mag gaan van de groenstructuur. Voorts staat in het Ontwikkelingskader dat in verband met de realisatie van de sporthal zal worden gedacht aan de oost- en zuidzijde van Zwanenburg en niet aan het wandelpark.

9.1. De raad stelt dat het groen dat aan de openbare ruimte wordt onttrokken elders wordt gecompenseerd. Verder is het nieuwe dorpsplein voorzien op de locatie van de thans aanwezige supermarkt en is de toename van de voorziene bebouwing ten opzichte van de afmeting van het wandelpark gering. Verder zal het dorpshuis met het bijbehorende plein een aantrekkelijke entree vormen tot het wandelpark. De sporthal zal een onderdeel van het dorpshuis vormen waar diverse sociaal maatschappelijke functies onder één dak komen. Deze plek in het centrum leent zich om die reden uitstekend voor een sporthal. Deze sporthal vervangt de huidige sporthal die ook in het centrum aanwezig is, aldus de raad.

9.2. Het dorpshuis en de sporthal zijn voorzien ter plaatse van ontwikkellocatie A. Thans bevinden zich daar een supermarkt, een apotheek en een zogenoemd wandelpark.

Ingevolge artikel 37, lid 37.1, onder b, mag de oppervlakte van de bebouwing na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet meer bedragen dan 4.500 m².

In de plantoelichting staat dat op deze locatie verschillende functies mogelijk worden gemaakt, te weten: het dorpshuis, bibliotheek, sportaccommodatie, commerciële ruimte met horeca en een dorpsplein. Verder staat daarin dat de groenstructuur zal bestaan uit de aanleg van laanbeplanting langs de Dennenlaan en Kerkhoflaan en de aanplant van bomen op de nieuw te realiseren parkeerterreinen.

9.3. Op 22 september 2005 heeft de raad het Ontwikkelingskader vastgesteld. Het Ontwikkelingskader beschrijft hoofdlijnen van de (ruimtelijke) ontwikkelingen in en rond Zwanenburg en zoekt de samenhang tussen allerlei ontwikkelingen. Een van de speerpunten van het Ontwikkelingskader is een levendig centrum. Hierbij wil de raad dat Zwanenburg een optimaal niveau van winkels en voorzieningen behoudt. De herinrichting van de Dennenlaan als winkelstraat was een eerste stap. In volgende stappen moet het winkelcentrum De Kom een vernieuwingsimpuls krijgen. Wat deze vernieuwingsimpuls gaat behelzen is verder uitwerkt in andere plannen zoals Hart van Zwanenburg. Hierbij wordt gedacht aan de vestiging van een 'trekker' op winkelgebied, het opknappen van het plein en het aantrekken van andere functies en voorzieningen die in een levendig centrum thuis horen. De opgave voor De Kom is verder uitgewerkt in Hart van Zwanenburg.

Verder staat in het Ontwikkelingskader dat het wandelpark als wijkpark een belangrijke rol in de groenstructuur van Zwanenburg vervult. Binnen en grenzend aan het park ligt een aantal belangrijke openbare voorzieningen zoals een openbare begraafplaats, scholen, een speeltuin en een kinderboerderij. Het park is door verschillende entrees goed aangesloten op de woongebieden. De relatie met het winkelgebied De Kom is onder de maat. Bebouwing en opgaande beplanting langs de Dennenlaan schermen het park af. Mogelijk kan het park aan deze zijde een verbeterde entree krijgen. De verschillende functies binnen het park zorgen voor opdeling van de ruimte. Bij reconstructie moet het herstel van ruimtelijke continuïteit van de open ruimte en lange lijnen voorop staan.

In het Ontwikkelingskader staat verder dat realisatie van een aantrekkelijk sport- en recreatiegebied aan de oost- en zuidzijde van Zwanenbrug een doelopgave is bij speerpunt 9 en 10 (sport en recreatie).

9.4. Niet in geschil is dat een deel van het wandelpark zal verdwijnen ten gevolge van de ontwikkeling van het dorpshuis, de sporthal, het dorpsplein en de andere voorziene functies in ontwikkellocatie A. Anders dan [appellant] betoogt, zal het park echter niet geheel verdwijnen. Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het plan ertoe zal leiden dat het wandelpark zijn functie in de groenstructuur zal verliezen. Dat tijdens een inspraakavond voor het concept-Ontwikkelingskader van gemeentewege is medegedeeld, wat daar verder ook van zij, dat uitbreiding van de bestaande supermarkt niet ten koste mag gaan van structureel groen, betekent niet dat voor het dorpshuis, de sporthal en het dorpsplein geen groen mag verdwijnen. Verder heeft de raad van belang mogen achten dat door het realiseren van een dorpsplein de entree tot het wandelpark aantrekkelijker zal worden en dat dit juist in overeenstemming is met het beleid in het Ontwikkelingskader. Eveneens heeft de raad van belang mogen achten dat in de directe omgeving groen zal worden gecompenseerd in de vorm van laanbeplanting en bomen op de parkeerterreinen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze compensatie op grond van enige regelgeving niet voldoende is. Voorts overweegt de Afdeling dat het Ontwikkelingskader voorziet in de ontwikkeling van een sport- en recreatiegebied aan de oost- en zuidzijde van Zwanenburg, maar dat daarin niet is bepaald dat de voorziene sporthal ook aan de oost- of zuidzijde van Zwanenburg moet worden gerealiseerd. In zoverre is het plan derhalve evenmin in strijd met het Ontwikkelingskader.

Het betoog faalt.

10. [appellant] wijst erop dat het terrein van de voormalige MAVO ruimtelijk en stedenbouwkundig een betere keuze zou zijn voor het dorpshuis en de sporthal.

10.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

De raad heeft toegelicht dat hij, gelet op de maatschappelijke functie, verantwoordelijk is voor het realiseren van het dorpshuis en de sporthal. Gelet hierop dienen het dorpshuis en de sporthal gerealiseerd te worden op gronden van de gemeente. De gemeente is geen eigenaar van het terrein van de voormalige MAVO, maar wel van ontwikkellocatie A waarop thans in het plan het dorpshuis en de sporthal zijn voorzien.

Derhalve heeft de raad het door [appellant] aangedragen alternatief bezien. Gelet op de gegeven toelichting heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid niet voor het aangedragen alternatief hoeven kiezen. Het betoog faalt.

Action

11. [appellant] betoogt dat hij erop mocht vertrouwen dat Action niet zou worden uitgebreid als het Hart van Zwanenburg zou worden uitgevoerd. Hij wijst in dit verband op een brief van de wethouder ruimtelijke ordening.

11.1. Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een wethouder, maar bij de raad. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

12. [appellant] vreest voor parkeeroverlast ten gevolge van de uitbreiding van Action en betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het plan voorziet in een parkeerdek op het gebouw van Action. Volgens [appellant] is parkeren niet toegestaan op verdiepingen. Verder richt [appellant] zich tegen de voorziene liftkoker. De afwijking van de bouwhoogte voor deze liftkoker bedraagt 40%, hetgeen volgens [appellant] in strijd is met de in het plan opgenomen flexibiliteitsregelingen.

12.1. De raad stelt dat parkeervoorzieningen overal mogelijk zijn binnen de bestemming "Centrum" omdat binnen de bestemmingsomschrijving voor parkeervoorzieningen niet uitdrukkelijk is aangegeven of deze op de begane grond dan wel de verdieping(en) mogen worden gerealiseerd.

12.2. Ingevolge artikel 32, aanhef en onder e, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders lees: het bevoegd gezag, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde op de verbeelding en in deze regels voor het verhogen van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen met maximaal 25% ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de totale oppervlakte van vergrotingen op dat gebouw niet meer is dan 50% van de oppervlakte van de bovenste verdiepingsvloer. Voor het perceel aan de Dennenlaan 126 geldt dat de verhoging van de maximale (bouw)hoogte ten behoeve van de liftkoker maximaal 40% mag bedragen.

Op de verbeelding is aan het perceel van Action de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) 5" toegekend. Ingevolge artikel 6, lid 6.2, van de planregels mag een gebouw binnen de bestemming "Centrum" niet hoger zijn dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte.

12.3. Anders dan [appellant] betoogt, beperkt de planregeling voor de bestemming "Centrum" de parkeervoorzieningen niet tot de beganegrondlaag. De toegestane functies binnen de bestemming "Centrum" zoals genoemd onder c tot en met l zijn niet beperkt tot de beganegrondlaag dan wel de verdieping(en) van gebouwen. De Afdeling stelt verder vast dat het plan voor Action bij recht voorziet in een maximale bouwhoogte van 5 m en dat een liftkoker kan worden gerealiseerd die 40% hoger mag worden. Derhalve geldt voor de liftkoker een maximale bouwhoogte van 7 m. Anders dan [appellant] betoogt, acht de Afdeling een dergelijke afwijkingsbevoegdheid niet in strijd met de rechtszekerheid omdat deze is beperkt tot het perceel Dennenlaan 126 en tot het realiseren van een liftkoker. [appellant] wijst op een passage uit de plantoelichting die ziet op algemene flexibiliteitsbepalingen die zien op bebouwingsmogelijkheden in het gehele bestemmingsplan en die beperkt zijn tot afwijkingen tot 10%.

Het betoog faalt.

13. [appellant] betoogt dat de uitbreiding van Action in strijd is met het Hart van Zwanenburg omdat daardoor de expeditiestraat geen doorgang kan vinden. Het realiseren van de expeditiestraat was in het Hart van Zwanenburg opgenomen om de overlast van laden en lossen te voorkomen.

13.1. De raad stelt dat de eigenaar van het pand van Action niet wil meewerken aan de sloop van het pand ten behoeve van de expeditiestraat. De raad voert aan dat met het realiseren van een inpandige laad- en losruimte op een alternatieve wijze wordt voldaan aan de reden die ten grondslag heeft gelegen aan het opnemen van een expeditiestraat, namelijk het beperken van geluidsoverlast. Dit is volgens de raad nodig voor een goed woon- en leefklimaat bij [appellant]. De raad wijst op artikel 2.5.30 van de gemeentelijke bouwverordening dat volgens hem ertoe verplicht dat bij Action inpandig wordt geladen en gelost.

13.2. Ingevolge artikel 31, aanhef en onder b, van de planregels blijven de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard overeenkomstig het gestelde in artikel 9, tweede lid, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

13.3. In artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening is het volgende bepaald. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Ingevolge het vierde lid kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het derde lid: a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

13.4. In het Hart van Zwanenburg staat bij de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor ontwikkellocatie C, betreffende de sociale veiligheid, dat aan de achterzijde een expeditiestraat zal komen, die indien mogelijk zal worden afgesloten in de avondsituatie.

13.5. Niet in geschil is dat het plan in strijd met het Hart van Zwanenburg is vastgesteld omdat dit niet voorziet in de daarin opgenomen expeditiestraat. De raad heeft zich echter op het standpunt gesteld dat in dit geval mag worden afgeweken van het Hart van Zwanenburg omdat het bestemmingsplan in lijn met de bedoeling van Hart van Zwanenburg voorziet in maatregelen die de overlast van het laden en lossen beperken. De raad wijst hierbij op de inpandige laad- en losruimte die volgens hem op grond van artikel 2.5.30 van de bouwverordening dient te worden gerealiseerd nu het plan voor het perceel van Action voorziet in bouwmogelijkheden op het gehele perceel. De Afdeling overweegt hieromtrent dat in dit geval, omdat het plan voorziet in het volledig bebouwen van het perceel van Action, de bouwverordening in beginsel aanvullende werking heeft en dat het bestemmingsplan, gelezen in samenhang met artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening, in beginsel ertoe leidt dat laden en lossen inpandig dient te geschieden. De Afdeling overweegt verder echter dat in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening is bepaald dat het bevoegd gezag onder daar genoemde voorwaarden kan afwijken van het bepaalde in het derde lid. Gelet hierop voorziet het plan, anders dan de raad heeft beoogd, niet dwingend in het realiseren van een expeditiestraat voor het laden en lossen van Action. Derhalve heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan een verbetering met zich brengt voor het woon- en leefklimaat van [appellant] ten gevolge van het laden en lossen door Action. De raad heeft de afwijking van het beleid in Hart van Zwanenburg derhalve onvoldoende gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Conclusie

14. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Centrum" ter plaatse van de vergroting van het bouwvlak voor Action, zoals weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart I, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb en artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd.

14.1. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarin detailhandel mogelijk is gemaakt na toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in de artikelen 37, lid 37.1, 38, lid 38.1, en 39, lid 39.1, van de planregels, is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daar woningbouw mogelijk is gemaakt na toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in de artikelen 37, lid 37.1, 38, lid 38.1, en 39, lid 39.1, van de planregels, is genomen in strijd met artikel 8.8 van de Wet luchtvaart.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de artikelen 37, lid 37.2, 38, lid 38.2, en 39, lid 39.2, van de planregels, is genomen in strijd met artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

14.2. Gelet op de samenhang tussen de mogelijke functies na toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in artikel 37, lid 37.1, artikel 38, lid 38.1, en artikel 39, lid 39.1, van de planregels ziet de Afdeling aanleiding om de aanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 3", "wro-zone - wijzigingsgebied 4" en "wro-zone - wijzigingsgebied 5" geheel te vernietigen.

14.3. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

15. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

16. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Betreffende de door [appellant] verzochte tegemoetkoming in het opstellen van de rapporten van Peutz en Global Vision, is van belang dat de kosten van een deskundigenrapport worden gerelateerd aan het aantal hieraan bestede uren en dat het aan [appellant] is inzicht te geven in deze uren. Nu [appellant] dit heeft nagelaten, komen de kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haarlemmermeer van 11 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zwanenburg" voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Centrum" ter plaatse van de vergroting van het bouwvlak, zoals weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart I;

b. de aanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 3", "wro-zone - wijzigingsgebied 4" en "wro-zone - wijzigingsgebied 5" ;

III. draagt de raad van de gemeente Haarlemmermeer op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor onder II vermelde onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Haarlemmermeer tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.233,64 (zegge: twaalfhonderddrieëndertig euro en vierenzestig cent), waarvan € 1.217,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat de raad van de gemeente Haarlemmermeer aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Huszar
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2014

533.


Plankaart_201308486_1