Uitspraak 201310644/1/A3


Volledige tekst

201310644/1/A3.
Datum uitspraak: 30 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2013 in zaak nr. 13/2401 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2012 heeft de minister het verzoek tot kennisneming van gegevens over de op 23 januari 1950 gepleegde staatsgreep tegen Soekarno gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 12 februari 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv).

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2014, waar [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.A.C. Verbeek, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d en e, van de Wiv, wordt in de Wiv en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

d. gegevens: persoonsgegevens en andere gegevens;

e. persoonsgegevens: gegevens die betrekking hebben op een identificeerbare of geïdentificeerde, individuele natuurlijke persoon;

Ingevolge artikel 15 dragen de hoofden van de diensten zorg voor:

a. de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens;

b. de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn;

c. de veiligheid van de personen met wier medewerking gegevens worden verzameld.

Ingevolge artikel 45 kan van de gegevens, verwerkt door of ten behoeve van een dienst, onverminderd de kennisneming van op grond van paragraaf 3.3 verstrekte gegevens, slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, deelt de betrokken Minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid. de betrokken Minister kan zijn besluit voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.

Ingevolge het tweede lid stelt de betrokken Minister, voor zover een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd, de aanvrager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit in kennis van de desbetreffende gegevens.

2. [appellant] heeft verzocht om alle bij of onder de minister aanwezige gegevens over de staatsgreep tegen Soekarno in 1950. Ter toelichting op dit verzoek heeft hij vermeld dat Raymond Westerling op 23 januari 1950 een staatsgreep pleegde tegen de pas aangetreden regering en hierbij gebruik maakte van gedeserteerde soldaten van het Regiment Speciale Troepen en zijn eigen militie, beter bekend onder de afkorting APRA.

2.1. De minister heeft in het besluit van 13 november 2012 uiteen gezet dat na grondig archiefonderzoek waarbij is uitgegaan van de in het verzoek vermelde bestuurlijke aangelegenheid, één daarop betrekking hebbend document is aangetroffen. Behoudens de gegevens die de nationale veiligheid kunnen schaden en persoonsgegevens van derden kan door [appellant] kennis worden genomen van de gegevens in dit document. Met verstrekking van dit document in bewerkte vorm is aan het verzoek van [appellant] tot kennisneming van de gegevens voldaan, aldus de minister. In het besluit van 12 februari 2013 staat dat naar aanleiding van het door [appellant] ingediende bezwaar nogmaals een grondig archiefonderzoek heeft plaatsgevonden dat geen nieuwe gegevens heeft opgeleverd.

2.2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat, in afwijking van de uitkomsten van het onderzoek van de minister, meer gegevens onder hem berusten. Over de verwijzing door [appellant] naar een rapport waaruit zou volgen dat meer documenten in het archief aanwezig zijn heeft de rechtbank overwogen dat zij uitgaat van de mededeling van de minister dat binnen de context van het verzoek om inzage geen andere gegevensdragers naar voren zijn gekomen en dat het mogelijk is via een nieuwe zoekvraag nadere documenten bij de minister op te vragen.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat meer gegevens bij de AIVD aanwezig zijn over de op 23 januari 1950 gepleegde staatsgreep tegen Soekarno. Daartoe voert hij aan dat de staatsgreep in 1950 een zeer ingrijpende gebeurtenis is geweest die niet in één document kan zijn vastgelegd. Daartoe verwijst [appellant] naar diverse publicaties, onder andere van de journalist J.P.W. Kelder en de historicus H. Veenendaal. Voorts voert hij aan dat uit het boek "Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst" uit 1995 van D. Engelen blijkt dat het dossier van - thans - de AIVD over Westerling twaalf delen beslaat.

Daarnaast volgt uit rapporten van de Militaire Politie alsmede een geheime nota van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat leden van de Nederlandse legerleiding bij de staatsgreep waren betrokken. Voorts werd Westerling scherp in de gaten gehouden door de voorgangers van de AIVD. Dit volgt onder meer uit een brief van het hoofd van de politie bij het Ministerie van Justitie van 16 mei 1956. Dat dit alles heeft geresulteerd in één document is ook daarom niet geloofwaardig.

2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 21 december 2011 in zaak nr. 201102677/1/H3), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust.

2.5. Volgens de minister is naar aanleiding van het verzoek van [appellant] tweemaal een archiefonderzoek bij de AIVD ingesteld, waarbij is uitgegaan van de door [appellant] beschreven bestuurlijke aangelegenheid "de staatsgreep tegen Soekarno in 1950", hetgeen heeft geresulteerd in één zaaksdossier met gegevens die zijn vervat in een document van elf bladzijden. Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister verklaard dat het archief bij de AIVD is ingedeeld in persoonsdossiers en zaaksdossiers. Zodra de minister een verzoek om kennisneming van gegevens ontvangt, wordt uitsluitend gekeken naar het onderwerp van het verzoek en aan de hand daarvan bepaald of gezocht wordt in persoonsdossiers dan wel zaaksdossiers en met welke zoekterm. Volgens de minister is toegang tot persoonsdossiers voorbehouden aan eerstegraads familieleden en daar behoort [appellant] niet toe. Desgevraagd heeft de minister verklaard dat hij niet weet op basis van welke criteria in het verleden een indeling is gemaakt in persoonsdossiers en zaaksdossiers. Voorts heeft de minister verklaard niet te weten of dit onderscheid samenvalt met het onderscheid dat de Wiv maakt tussen persoonsgegevens en overige gegevens. Voor concrete toepassing van de Wiv is dat laatste onderscheid evenwel van groot belang, nu in die wet het recht op kennisneming van persoonsgegevens beperkt is tot eerstegraads familieleden, terwijl het recht op kennisneming van andere dan persoonsgegevens niet tot een specifieke groep is beperkt. Nu de minister niet is nagegaan of de indeling in persoonsdossiers en zaaksdossiers in overeenstemming is met het in de Wiv gemaakte onderscheid heeft de minister niet mogen volstaan met het uitsluitend doorzoeken van de zaaksdossiers uit het archief van de AIVD. Niet valt uit te sluiten dat zich in de persoonsdossiers ook andere gegevens dan persoonsgegevens in de zin van de Wiv bevinden, op kennisneming waarvan [appellant] aanspraak kan maken.

De minister heeft het verzoek van [appellant], gelet op het onderwerp, aldus opgevat dat uitsluitend met die zoekterm bij de zaaksdossiers is gezocht naar een map met de titel "de staatsgreep tegen Soekarno in 1950". Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister erkend dat meer gegevens over de staatsgreep tegen Soekarno in 1950 zijn te vinden, maar dat deze zich hoogstwaarschijnlijk in het persoonsdossier van Westerling bevinden. De minister heeft verklaard niet in het persoonsdossier te hebben gekeken of zich daarin ook andere dan persoonsgegevens in de zin van de Wiv bevinden. Daarnaast is niet uitgesloten dat gegevens over de staatsgreep zich bevinden in een mapje van een zaaksdossier dat via een andere titel of zoekterm wordt ontsloten. Gelet hierop komt de mededeling van de minister dat niet meer documenten over de staatsgreep onder hem berusten niet geloofwaardig voor.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 februari 2013 van de minister alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De minister dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

4. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2013 in zaak nr. 13/2401;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 februari 2013, kenmerk 4950468/01;

V. draagt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;

VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII. gelast dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Langeveld-Mak
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014

317-818.