Uitspraak 201311321/1/A2


Volledige tekst

201311321/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2013 in zaak nr. 13/1766 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft de minister een verzoek om nadeelcompensatie van [appellant] afgewezen.

Bij besluit van 15 mei 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.D.M. Knegt, werkzaam bij ARAG, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K. Douma, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Volgens artikel 2, eerste lid, van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (Stcrt. 1999, nr. 172, p. 8, hierna: de Regeling) kent de Minister degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de Minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

Volgens artikel 5 wordt schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor een belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang niet vergoed.

Volgens artikel 6 kan de in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid onder meer betrekking hebben op de aard van de schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop deze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.

3. Het Tracébesluit rijksweg 7, Ring Sneek, van 11 oktober 2004 (hierna: het tracébesluit) voorziet in de aanpassing van de rijksweg 7 tot autoweg met een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur. De op- en afritten voor autoverkeer van en naar de Rijksweg 7 zijn structureel komen te vervallen. Rijksweg 7 liep in de oude situatie via de stadsrondweg door Sneek en bevatte een aantal gelijkvloerse kruisingen waarop de doorstroming van het verkeer door middel van verkeerslichten werd geregeld. In het tracébesluit is onder meer vastgelegd dat de gelijkvloerse kruising ten hoogte van de Molenkrite/Westhemstraat zou worden vervangen door een ongelijkvloerse kruising, waarbij de verbinding tussen de Molenkrite en de Westhemstraat zou worden gevormd door een viaduct. Voor de ombouw van de kruising bij de Molenkrite heeft de minister in 2006 een wegonttrekkingsbesluit genomen. Om die reden heeft de minister de aanvraag beoordeeld op grond van de Regeling.

4. [appellant] drijft sinds 17 maart 2008 de onderneming C1000 aan de Molenkrite 171 te Sneek. Hij stelt door de ombouw van de kruising bij de Molenkrite schade te hebben geleden, omdat de bereikbaarheid van de supermarkt tijdens en na de werkzaamheden is verminderd.

5. De minister heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen conform het advies van schadecommissie van 20 augustus 2012, omdat de ombouw van de rijksweg 7 tot autoweg ten tijde van de overname van de supermarkt voorzienbaar was, zodat hij wordt geacht het risico dat de tijdelijke en structurele bereikbaarheid van de supermarkt zou veranderen, te hebben aanvaard.

6. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor [appellant] voorzienbaar was dat in de directe omgeving van de supermarkt ingrijpende wegwerkzaamheden gepland waren, waardoor de bereikbaarheid van de supermarkt zou verminderen.

7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat schade als gevolg van tijdelijke hinder voorzienbaar was en dat hij wordt geacht het risico daarvan te hebben aanvaard. Daartoe stelt hij dat de werkzaamheden vertraging hebben opgelopen en dat pas in een laat stadium bekend werd gemaakt wanneer zij zouden aanvangen. Zo is eerst in een nieuwsbrief van 18 mei 2010 bekendgemaakt dat de Molenkrite en de Bentemstraat zouden worden afgesloten van de rijksweg door de komst van het viaduct.

7.1. Wat betreft de voorzienbaarheid van permanente schade is het criterium of er voor een redelijk denkende en handelende ondernemer aanleiding bestond om ten tijde van de investeringsbeslissing rekening te houden met de kans dat de situatie ter plaatse in voor hem ongunstige zin zou veranderen. In het verlengde hiervan dient bij tijdelijke hinder de vraag te worden beantwoord of er voor een redelijk denkend en handelend ondernemer aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de bereikbaarheid ten gevolge van uitvoeringshandelingen in negatieve zin zou worden gewijzigd.

7.2. Het tracébesluit is op 26 oktober 2004 bekendgemaakt. In ieder geval moest vanaf dat moment rekening worden gehouden met omvangrijke wegwerkzaamheden. Vanaf die datum bestond er voldoende zekerheid en was het voldoende kenbaar dat realisering van het project in het vooruitzicht lag. [appellant] heeft op 17 maart 2008 de supermarkt als franchisenemer overgenomen. Op dat moment moest [appellant] als redelijk denkend en handelend ondernemer rekening houden met de kans dat de bereikbaarheid van zijn onderneming gedurende de werkzaamheden in een voor hem ongunstige zin zou veranderen.

De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor [appellant] op 17 maart 2008 tijdelijke hinder als gevolg van uitvoeringswerkzaamheden in de directe nabijheid van de supermarkt, zodanig voorzienbaar was dat hij geacht moeten worden het risico hiervan te hebben aanvaard. Dat geen volledige zekerheid bestond wanneer en hoe de werkzaamheden met betrekking tot het viaduct zouden plaatsvinden en dat dit pas na het tracébesluit bekend is gemaakt, maakt het voorgaande niet anders. Voor voorzienbaarheid van tijdelijke hinder is een nauwkeurige uitwerking van de toekomstige invulling van de werkzaamheden niet vereist. Daarbij komt dat op het moment van investeren geen exacte planning van de werkzaamheden vaststond, waarvan later ten nadele van [appellant] is afgeweken.

Het betoog faalt.

8. [appellant] betoogt voorts dat evenmin was te voorzien dat het viaduct, dat als verbinding voor auto’s dient tussen de wijken Tinga en Lemmerweg-West, niet als een toegangsroute voor fietsers kan fungeren. Dat komt omdat het viaduct een dusdanige hellingshoek heeft gekregen dat deze per fiets niet te berijden is. Ten onrechte heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat hij ten tijde van de investeringsbeslissing op de hoogte was van de helling en hoogte van de brug.

8.1. Ten tijde van de overname van de supermarkt waren de komende werkzaamheden aan de rijksweg bekend en was evenzeer bekend dat de ongelijkvloerse kruising in de Westhemstraat/Molenkrite zou komen te vervallen en dat daarvoor in de plaats een viaduct zou komen. Het viaduct is primair bestemd voor autoverkeer en niet voor fietsers. Daarbij komt dat de omstandigheid dat op dat moment van investering de steile helling van het viaduct niet bekend was, onvoldoende is voor het oordeel dat de minister hem geen voorzienbaarheid mocht tegenwerpen. Anders dan [appellant] betoogt, is voor het aannemen van risicoaanvaarding niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vast staat. Evenmin is vereist dat de schadeveroorzakende maatregel tot in details is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen geheel nauwkeurig kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat een redelijk denkende en handelende ondernemer bij de beslissing tot investering daarmee rekening moest houden.

Het betoog faalt.

9. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat in 2008 niet voorzienbaar was dat de bestaande fietstunnel onder het viaduct in de Molenkrite op een voor de bruikbaarheid ervan nadelige wijze zou worden aangepast. Dit is volgens hem van belang, omdat 70% van de clientèle van de supermarkt gebruik maakt van de fiets en hij niet heeft kunnen voorzien dat de bereikbaarheid van de supermarkt voor fietsers zou afnemen als gevolg van de nieuwe fietsverbinding, die drastisch is gewijzigd ten opzichte van de voorheen bestaande fietstunnel wat betreft omweg, scherpe bochten en hoogteverschillen.

10. De toelichting bij het tracébesluit vermeldt op pagina 10 dat de wijken Tinga en Lemmerweg West direct met elkaar verbonden blijven voor zowel auto’s (via het aan te leggen viaduct Molenkrite) als de fiets/voetganger via de huidige fietstunnel. Verder staat in bijlage 5, ontwerp infrastructuur, bij het tracébesluit dat het huidige fietspad aan de noordzijde van rijksweg 7 onder het viaduct in de Molenkrite wordt doorgeleid en ten westen van de Molenkrite wordt aangesloten op het huidige tracé van het fietspad. Eerst in een nieuwsbrief van mei 2009 wordt gemeld dat de bestaande fietstunnel deels zal worden vernieuwd. Hieruit volgt dat [appellant] ten tijde van het nemen van de beslissing tot investering geen rekening kon houden met de aanpassing van de fietstunnel.

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister het gestelde omzetverlies voor rekening van [appellant] heeft mogen laten, omdat hij moet worden geacht het risico daarvan te hebben aanvaard en te hebben verdisconteerd in zijn beslissing tot overname van de supermarkt.

Het betoog slaagt.

11. De conclusie is dat het besluit van 15mei 2013, in strijd met artikel 7:12 van de Awb, niet toereikend is gemotiveerd, voor zover daarin de aanpassing van de bestaande fietstunnel voorzienbaar is geacht. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de minister op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het door haar vastgestelde gebrek in het besluit van 15 mei 2013 binnen twintig weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen door dat besluit alsnog toereikend te motiveren en het zo nodig te wijzigen. Nu de minister niet heeft onderzocht of, en zo ja in welke omvang [appellant] schade heeft geleden als gevolg van de aanpassing van de fietstunnel en in hoeverre dit nadeel voor vergoeding in aanmerking komt, dient de minister dit alsnog te doen. Indien blijkt dat sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende schade dient hiervoor in een nieuw besluit compensatie te worden toegekend.

12. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de minister van Infrastructuur en Milieu op binnen twintig weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 15 mei 2013, kenmerk RWS 2013- 25169, te herstellen, indien nodig een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en de Afdeling de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014

299.