Uitspraak 201310106/1/A4


Volledige tekst

201310106/1/A4.
Datum uitspraak: 2 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2013 in zaak nr. 12/6473 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het over 2010 aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.

Bij besluit van 20 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. N. Abalhaj, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals die luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.

Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Ingevolge artikel 53 kunnen bij regeling van Onze Minister ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet regels worden gesteld met betrekking tot de administratie van gegevens bij kindercentra.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau tevens afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.

2. Aan het besluit van 20 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang in 2010 op basis van een overeenkomst tussen [appellante] en het gastouderbureau, als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wko, heeft plaatsgevonden en dat niet is gebleken dat [appellante] kosten heeft gehad van kinderopvang.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, nog daargelaten de vraag of de door [appellante] in de bezwaar- en beroepsfase overgelegde schriftelijke overeenkomsten voldoen aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 52 van de Wko, [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor kinderopvang. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het aan [appellante] toegekende voorschot herzien op nihil heeft gesteld.

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond kosten te hebben gehad van kinderopvang. Zij wijst in dit verband op de door haar bij haar beroepschrift en hogerberoepschrift gevoegde facturen en bankafschriften. Volgens haar heeft de rechtbank, nu zij tevens bij haar beroepschrift overeenkomsten als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft gevoegd, ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het aan haar toegekende voorschot herzien op nihil mocht stellen.

3.1. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat [appellante] op basis van de overgelegde stukken bij het hogerberoepschrift aannemelijk heeft gemaakt dat zij de kosten voor kinderopvang in het jaar 2010 heeft voldaan. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen betekent dit echter niet dat [appellante] aanspraak kon maken op kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich in dit verband op het standpunt dat [appellante] geen afschrift van een overeenkomst heeft overgelegd als bedoeld in artikel 52 van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling. De Belastingdienst/Toeslagen neemt daarbij onder meer in aanmerking dat hij twijfelt aan de authenticiteit van de overeenkomst tussen [appellante], het gastouderbureau en de gastouder, waarvan bij het beroepschrift een afschrift is overgelegd en waarin zowel de bemiddelingskosten van het gastouderbureau als de prijs per uur voor opvang bij de gastouder zijn opgenomen. De Belastingdienst/Toeslagen wijst er in dit verband op dat [appellante] als bijlage bij het door haar ingediende bezwaarschrift ook een afschrift van deze overeenkomst heeft overgelegd waarop de handtekening van [appellante] ontbrak. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is daarom niet aannemelijk dat de desbetreffende overeenkomst al bestond ten tijde van de aanvraag van de kinderopvangtoeslag.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 18 september 2013 in zaak nr. 201300066/1/A2), bestaat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge voormelde bepaling, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.

Indien in deze overeenkomst de handtekening van de ouder ontbreekt, staat niet vast dat kinderopvang krachtens die overeenkomst heeft plaatsgevonden en kan de overeenkomst niet als bewijs dienen dat de kinderopvang plaatsvond op basis van een schriftelijke overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko.

Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), dient de overeenkomst, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wko, in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, te bevatten, waaronder de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en de bemiddelingskosten.

3.3. [appellante] heeft in beroep onder meer afschriften van overeenkomsten tussen haar en het gastouderbureau en tussen haar, het gastouderbureau en de gastouder overgelegd. In de overeenkomst tussen [appellante] en het gastouderbureau ontbreekt in ieder geval de te betalen prijs per uur voor de gastouderopvang. In de overeenkomst tussen [appellante], het gastouderbureau en de gastouder ontbreken de bemiddelingskosten. Bij deze laatst genoemde overeenkomst is nog een andere overeenkomst overgelegd die ook zou zijn afgesloten tussen [appellante], het gastouderbureau en de gastouder, waarop met de hand is geschreven dat het een bijlage betreft. In deze overeenkomst zijn zowel de uurprijs als de bemiddelingskosten voor de gastouderopvang vermeld. In de eerder genoemde overeenkomst tussen [appellante], de gastouder en het gastouderbureau wordt deze overeenkomst, die een bijlage zou betreffen, niet genoemd. In de bezwaarprocedure zijn dezelfde overeenkomsten als in beroep overgelegd met als verschil dat de overeenkomst waarop is vermeld dat het een bijlage betreft, alleen was ondertekend door het gastouderbureau en niet ook door [appellante] en de gastouder. Desgevraagd heeft [appellante] ter zitting meegedeeld dat in de bezwaarprocedure op deze overeenkomst de handtekeningen van [appellante] en de gastouder ontbraken, omdat een kopie van de overeenkomst was overgelegd.

De Afdeling is van oordeel dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overeenkomst waarop met de hand is geschreven dat dit een bijlage betreft, werkelijk een bijlage betreft bij de overeenkomst die is gesloten tussen [appellante], het gastouderbureau en de gastouder dan wel dat deze overeenkomst reeds ten tijde dat de opvang plaatsvond van haar handtekening was voorzien. Gelet hierop heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de kinderopvang in 2010 krachtens een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. De rechtbank is daarom terecht tot de conclusie gekomen - zij het op andere gronden - dat de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag terecht herzien op nihil heeft vastgesteld.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014

578.