Uitspraak 201307510/1/V1


Volledige tekst

201307510/1/V1.
Datum uitspraak: 23 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 juli 2013 in zaak nr. 13/12141 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bepaald dat haar uitzetting achterwege blijft. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 18 juli 2013 heeft de rechtbank het tegen de afwijzing van de aanvraag voor de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdeling voert in haar verweerschrift aan dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat niet duidelijk is of de persoon die het hogerberoepschrift heeft ondertekend gemachtigd is om namens de staatssecretaris hoger beroep in te stellen, nu niet vermeld is of deze persoon senior procesvertegenwoordiger is.

In de aan de Afdeling overgelegde algemene machtiging van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is vermeld dat de persoon die het hogerberoepschrift heeft ingediend senior procesvertegenwoordiger is en uit hoofde van zijn functie is gemachtigd tot het instellen van hoger beroep.

Het betoog van de vreemdeling faalt.

2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico op genitale verminking loopt.

Hiertoe voert hij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2012 in zaak nr. 201103208/1/V1, aan dat de rechtbank heeft miskend dat de moeder van de vreemdeling, mede gelet op haar verklaringen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over familie en een steunnetwerk beschikt, en dat als zij de hulp van familieleden niet in wenst te roepen zij zich kan wenden tot de National Agency for Prohibition of Traffic in Persons and Other Related Matters (NAPTIP) voor opvang en bescherming. Voorts voert de staatssecretaris, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2011 in zaak nr. 201012568/1/V1, aan dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Nigeria van oktober 2012 (hierna: het ambtsbericht) volgt dat een grote meerderheid van de vrouwen in Nigeria niet besneden wordt en dat het percentage vrouwen dat wordt besneden in de stedelijke gebieden afneemt. De vreemdeling zou zich aldus in een stad kunnen vestigen om zich te onttrekken aan het gevaar van genitale verminking, aldus de staatssecretaris.

3. In het ambtsbericht is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Hoewel de federale regering zich publiekelijk tegen genitale verminking (Female Genital Mutilation, FGM) uitspreekt, zijn er geen federale wetten die FGM uitdrukkelijk verbieden. FGM blijkt in de stedelijke gebieden af te nemen, maar komt nog veel voor in de landelijke gebieden. Organisaties die zich sterk maken voor een verbod op FGM, richten zich vooral op die gebieden. De deelstaten Abia, Bayelsa, Cross River, Delta, Ebonyi, Edo, Ekiti, Ogun, Ondo, Osun, Oyo en Rivers hebben FGM strafbaar gesteld. In de praktijk worden er echter zelden controles uitgevoerd en vindt er niet of nauwelijks rechtsvervolging plaats. Voor zover bekend is er nog nooit iemand in Nigeria veroordeeld wegens het plegen van FGM, ook niet in de deelstaten waar dat verboden is. De politie is vaak niet op de hoogte van het verbod. Velen zien FGM als een traditionele gewoonte die alle deugdzame vrouwen moeten ondergaan. Over het algemeen is de politie dan ook niet in staat om bescherming te bieden aan vrouwen en meisjes die dreigen slachtoffer te worden van genitale verminking.

Volgens de Nigeria Demographic and Health Survey uit 2008 zou ongeveer 30% van de Nigeriaanse vrouwen slachtoffer zijn van genitale verminking. Hoewel genitale verminking in het hele land onder alle bevolkingsgroepen voorkomt, is het percentage vrouwen dat slachtoffer is van FGM, hoger onder de Hausa, Ibo en Yoruba (schattingen lopen uiteen tussen de 35% en 60%). De maatschappelijke druk om genitale verminking toe te passen is altijd groot, vooral in landelijk gebieden.

[…]

Of vrouwen zich kunnen onttrekken aan genitale verminking door zich buiten de eigen leefgemeenschap te vestigen verschilt per geval en is mede afhankelijk van de vraag in hoeverre men zonder sociaal netwerk ergens anders een nieuw bestaan kan opbouwen.

[…]

In Nigeria zijn er beperkt opvangmogelijkheden (shelters) aanwezig waar vrouwen en meisjes die zich willen onttrekken aan huiselijk geweld, FGM of een gedwongen huwelijk, (tijdelijk) opvang kunnen vinden. Meestal keren zij na een paar weken weer terug naar huis, waar de kans bestaat dat zij nogmaals slachtoffer worden van geweld. De shelters zijn alleen in enkele grote steden aanwezig en worden geleid door ngo's [non-gouvernementele organisaties]. Van overheidswege zijn er geen opvangmogelijkheden.

4. Uit de weergegeven passages van het ambtsbericht volgt dat een grote meerderheid van de vrouwen in Nigeria niet wordt besneden, dat het percentage vrouwen dat wordt besneden in de stedelijke gebieden afneemt en dat in enkele grote steden opvangmogelijkheden door ngo's worden geboden aan vrouwen die zich willen onttrekken aan besnijdenis. Onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2011 en het aan de moeder van de vreemdeling gerichte besluit waarbij de afwijzing van de aanvraag van de moeder om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is gehandhaafd, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat, voor zover de vreemdeling betoogt dat binnen haar etnische bevolkingsgroep meisjes worden besneden, zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen opvang kan verkrijgen in een stad buiten het herkomstgebied van haar moeder in Nigeria om zich aan het risico van besnijdenis te onttrekken. Uit het ambtsbericht kan niet worden afgeleid dat de vreemdeling bij opvang in een stad in een deelstaat waar vrouwenbesnijdenis niet is verboden een reëel risico loopt op besnijdenis. Voorts volgt uit de uitspraak van heden in zaak nr. 201307508/1/V1 dat de vreemdeling bij die opvang door haar moeder kan worden begeleid.

De grief slaagt.

5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het in beroep bestreden besluit toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

6. De vreemdeling voert in beroep aan dat zij in Nigeria een risico loopt op represailles van mensenhandelaren, waarbij zij verwijst naar verklaringen van haar moeder. Nu uit voormelde uitspraak van heden volgt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de moeder van de vreemdeling het risico op represailles niet aannemelijk heeft gemaakt, faalt de beroepsgrond.

7. De vreemdeling voert voorts in beroep aan dat zij zich in Nigeria niet kan vestigen op een plaats waar haar minderjarige broer medisch kan worden behandeld en zij niet een reëel risico op besnijdenis loopt, zodat haar moeder daar niet kan gaan wonen om haar aan besnijdenis te onttrekken.

Uit hetgeen onder 4 is overwogen volgt dat de vreemdeling en haar moeder zich kunnen vestigen in een stad buiten het herkomstgebied van de moeder. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat daar noodzakelijke medische behandeling van haar broer niet aanwezig is. Voorts volgt uit voormelde uitspraak van heden dat de staatssecretaris zich in het aan de moeder gerichte besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat indien de moeder van mening is dat de medische omstandigheden van de broer van de vreemdeling zodanig zijn dat een medische behandeling hier te lande noodzakelijk is en aan terugkeer naar Nigeria in de weg staan, hiertoe een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend dient te worden, hetgeen evenzeer geldt voor de vreemdeling.

De beroepsgrond faalt.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 juli 2013 in zaak nr. 13/12141;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014

412-793.