Uitspraak 201302600/1/A1


Volledige tekst

201302600/1/A1.
Datum uitspraak: 5 maart 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Doornenburg, gemeente Lingewaard,
3. de stichting Stichting Vestia, gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel, [appellante sub 3A], gevestigd te Doorneneburg, gemeente Lingewaard, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Drie Notenboomen B.V, gevestigd te Gouda (hierna: Vestia en anderen)

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 12 februari 2013 in zaak nr. 12/2568 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2009 heeft het college aan Vestia Midden Nederland reguliere bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van de ruimten in het woonhuis op het perceel Koffiemolen 3/3a te Doornenburg.

Bij besluit van 29 maart 2012 heeft de raad van de gemeente Lingewaard het projectbesluit voor het gedeeltelijk veranderen van de ruimten in het woonhuis op het perceel genomen.

Bij besluit van 24 april 2012 heeft het college opnieuw op het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 17 juni 2009 gemaakte bezwaar beslist en het bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2012 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college, [appellant sub 2] en Vestia en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college en Vestia en anderen hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2013, waar het college en de raad, vertegenwoordigd door mr. D. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. C.M.H. Cohen, advocaat te Arnhem, en Vestia en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.L. Diepenhorst, advocaat te Amsterdam, en [belanghebbenden], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in de verbouwing van de op het perceel aanwezige boerderij ten behoeve van de vestiging van een zogenoemd "Thomashuis". Dit is een kleinschalige woonvoorziening voor een aantal volwassen personen met een verstandelijke beperking. Hiertoe wordt een gedeelte van het pand, de voormalige berging en schuur, verbouwd en geschikt gemaakt voor bewoning. [appellant sub 2] exploiteert een fruitteeltbedrijf op het naastgelegen perceel.

Bij besluit van 16 februari 2010 heeft het college eerder beslist op het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 17 juni 2009 gemaakte bezwaar. Bij uitspraak van 3 februari 2011 in zaak nrs. 09/3193 en 10/1237 heeft de rechtbank Arnhem het daartegen door [appellant sub 2] ingestelde beroep, voor zover hier van belang, gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college, door zich op het standpunt te stellen dat van rechtswege bouwvergunning is verleend, heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Gemeente Bemmel, Bestemmingsplan Buitengebied 1978". Bij uitspraak van 23 november 2011 in zaak nr. 2011032011//H1 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft de raad een projectbesluit genomen.

2. [appellant sub 2] betoogt tevergeefs dat de rechtbank, door te overwegen dat de raad bij het nemen van het projectbesluit terecht heeft aangenomen dat sprake is van een uitbreiding van de woonfunctie, niet heeft onderkend dat het hier geen wonen betreft.

De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 29 november 2006 in zaak nr. 200601720/1 en de uitspraak van 28 juni 2006 in zaak nr. 200508258/1 overwogen dat, nu het begrip wonen niet in het bestemmingsplan is gedefinieerd, naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met de woonbestemming verdragen, indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van verbondenheid tussen de bewoners. In het pand worden acht geestelijke gehandicapten gehuisvest samen met een ondernemersechtpaar. De bewoners maken gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen, waaronder een keuken en een woonkamer maar hebben een eigen zit/slaapkamer. Er wordt gezamenlijk gegeten en de huishoudelijke taken worden verdeeld. Er is geen sprake van permanente begeleiding dan wel therapeutische behandeling. De bewoners hebben een eigen dagbesteding, waaronder een baan en hobby’s. Deze vorm van bewoning is door de rechtbank terecht als (nagenoeg) zelfstandige bewoning aangemerkt. De verwijzing van [appellant sub 2] naar de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2011 in zaak nr. 201011929/1/H1) leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat in die zaak, anders dan hier het geval, sprake was van bewoning met een overwegend verzorgend karakter. De begeleiding was er in die zaak, anders dan hier het geval is, voornamelijk op gericht om de bewoners, te weten jongeren en kinderen, zoveel mogelijk te leren om zelfstandig te wonen.

3. Vestia en anderen en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte verwijst naar de jurisprudentie van de Afdeling ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat omdat hier geen sprake is van het realiseren van een nieuwe woning. Het college stelt in dit verband dat het hier een voortzetting van de reeds bestaande woonfunctie betreft. Vestia en anderen voeren voorts aan dat in de bedrijfsvoering van de fruitboomgaard reeds rekening wordt gehouden met het woon- en leefklimaat op het perceel. Ten slotte voeren Vestia en anderen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2012 in zaak nr. 201108398/1/T1/R2, aan dat dat het projectbesluit niet leidt tot onaanvaardbare beperking van de bedrijfsvoering nu zonder het bouwplan reeds een beperking bestaat.

3.1. Onderscheid moet worden gemaakt tussen de vraag of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd en de vraag of de bedrijfsvoering door het projectbesluit wordt beperkt. Hetgeen Vestia en anderen hebben aangevoerd ten aanzien van de beperking van de bedrijfsvoering van [appellant sub 2] is niet belang voor de beantwoording van de vraag of het college voldoende heeft gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

3.2. De Afdeling stelt vast dat er geen wettelijke voorschriften zijn over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt en nabijgelegen gevoelige objecten, zoals woningen. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen een fruitteeltbedrijf en woningen zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 18 mei 2011, in zaak nr. 201001510/1/R3, is toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk. Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in een concreet geval niet redelijk zou kunnen zijn, indien aan deze afstand een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd.

3.3. Vaststaat dat de afstand tussen de fruitboomgaard en het bouwplan belangrijk minder is dan de in de door de raad en het college gehanteerde vuistregel aan te houden afstand van 50 m. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het projectbesluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing omdat niet voldoende is gemotiveerd op welke wijze een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het bouwplan is gewaarborgd. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de enkele omstandigheden dat binnen de spuitzone al een woning aanwezig is, de afstand tot de fruitboomgaard niet wordt verkleind en het hier een uitbreiding van een bestaande woonfunctie betreft, niet maken dat er reeds daarom ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Deze gestelde omstandigheden zijn van belang voor het antwoord op de vraag of het fruitteeltbedrijf door het nemen van het projectbesluit in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt, maar die vraag dient, zoals onder 3.1 is overwogen, te worden onderscheiden van de vraag of ter plaatse van de beoogde woninguitbreiding een aanvaardbaar woon-en leefklimaat is gewaarborgd. Dat het bouwplan, als door Vestia en anderen gesteld, niet leidt tot beperking van de bedrijfsvoering van de fruitboomgaard is voor het antwoord op de vraag of de raad voldoende heeft gemotiveerd of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, niet van belang. Met betrekking tot het betoog dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse omdat [appellant sub 2] in zijn bedrijfsvoering reeds rekening moet houden met de bestaande woning, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de geldende milieuregelgeving geen regeling bevat die ziet op het waarborgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het bestemmingsplan, dan wel een besluit tot afwijking daarvan, het middel is om een woon- en leefklimaat van omwonende te beschermen.

Voorts heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de verwijzing in de ruimtelijke onderbouwing naar de aanwezigheid van een windhaag, een schuur en een twee meter hoge muur die een deel van de bestrijdingsmiddelen zullen tegenhouden, niet leidt tot het oordeel dat daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd omdat de raad niet heeft onderzocht in hoeverre de verspreiding van bestrijdingsmiddelen daardoor wordt beperkt. In dit verband wordt voorts overwogen dat, voor zover deze afschermende maatregelen effect hebben, de raad op geen enkele wijze heeft gewaarborgd dat deze blijvend aanwezig zullen zijn. Niet valt in te zien dat de raad het treffen van deze maatregelen op het perceel niet als voorwaarde aan het projectbesluit kon verbinden. Anders dan het college en Vestia en anderen stellen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de door de rechtbank aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling ten aanzien van een woon- en leefklimaat nabij spuitzones slechts van toepassing is op bouwplannen die voorzien in het realiseren van een nieuwe woning.

De betogen falen.

4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het hoger beroep van het college opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 532,08 (zegge: vijfhonderdtweeëndertig euro en acht cent), waarvan € 487,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014

357-712.