Uitspraak 201304989/1/A1


Volledige tekst

201304989/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente De Wolden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van De Wolden.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2012 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning voor het vellen van elf bomen op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente De Wolden (hierna: het perceel), gedeeltelijk geweigerd.

Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. C. Lubben, en het college, vertegenwoordigd door J. de Vries en N.G. Velthuis, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het college heeft bij besluit van 10 april 2012 voor twee bomen omgevingsvergunning tot het vellen daarvan verleend, omdat deze bomen een verminderd toekomst perspectief hebben. Voor de overige negen bomen is omgevingsvergunning geweigerd.

2. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Ingevolge artikel 2.18, kan de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.

3. Vast staat dat ingevolge de Algemeen Plaatselijke Verordening 2012 van de gemeente De Wolden (hierna: APV 2012) geen omgevingsvergunning was vereist voor het vellen van een houtopstand, zolang de bomen niet stonden vermeld op de waardevolle bomenlijst. Bij besluit van 13 februari 2012 is de waardevolle bomenlijst vastgesteld. Dit besluit is op 23 mei 2012 in werking getreden. De in de op 15 februari 2012 door [appellant] ingediende aanvraag aangegeven elf bomen staan vermeld op deze lijst. Op 1 augustus 2012 is de Algemeen Plaatselijke Verordening 2012-II van de gemeente De Wolden (hierna: de APV 2012-II) in werking getreden.

4. Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, onder a, de APV 2012-II is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen indien deze staat op de waardevolle bomenlijst als bedoeld in artikel 4:23a en de monumentale bomenlijst als bedoeld in artikel 4:23b van deze verordening.

Ingevolge artikel 4:23a, eerste lid, stelt het college een lijst met waardevolle bomen en/of houtopstanden vast welke in particulier eigendom zijn.

Ingevolge het tweede lid, bevat de in lid 1 bedoelde lijst bomen welke aan de volgende voorwaarden voldoen:

a. de leeftijd van de boom is minimaal 50 jaar, en

b. de boom heeft een levensverwachting van minimaal 20 jaar, en

c. de boom is zichtbaar vanaf de openbare weg, en

d. de natuurlijke vorm en bijbehorende kroonomvang van de boom zijn aanwezig en daardoor geeft de boom een goed beeld van de soorteigen habitus.

Ingevolge het tweede lid, moeten de bomen voorts ten minste één van de volgende specifieke kenmerken hebben:

a. beeldbepalend boomwaarde;

b. cultuurhistorische boomwaarde;

c. dendrologische boomwaarde.

Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, kan het college de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:

- natuur- en milieuwaarden;

- landschappelijke waarden;

- cultuurhistorische waarden;

- waarden van stads- en dorpsschoon;

- waarden van recreatie en leefbaarheid.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van het uitgangspunt om bij het nemen van een besluit op bezwaar uit te gaan van het dan geldende recht en alle feiten en omstandigheden die op dat moment bekend zijn. Daartoe voert [appellant] aan dat ten tijde van de aanvraag van 15 februari 2012 en het besluit van 10 april 2012 geen omgevingsvergunning was vereist voor het vellen van de bomen, omdat de waardevolle bomenlijst eerst op 23 mei 2012 in werking is getreden. Het college heeft ten onrechte de datum van vaststelling van de waardevolle bomenlijst, 13 februari 2012, als uitgangspunt genomen. [appellant] voert verder aan dat hij de aanvraag heeft ingediend omdat hem door een ambtenaar, werkzaam bij de gemeente, is medegedeeld dat een omgevingsvergunning was vereist voor het vellen van zijn bomen. Daarnaast is het college bij het besluit op bezwaar van 4 juni 2012 voor het vellen van een paardenkastanje op het perceel [locatie a], te [plaats], gemeente De Wolden, wel tot de conclusie gekomen dat geen omgevingsvergunning benodigd was voor het vellen van de paardenkastanje, terwijl deze boom ook op de waardevolle bomenlijst stond vermeld, aldus [appellant].

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 maart 2010, zaak nr. 200906261/1/H2), geldt bij een heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, als uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Wel kan in bijzondere gevallen van dit uitgangspunt worden afgeweken.

5.2. Ten tijde van de indiening van de aanvraag was geen omgevingsvergunning vereist voor het vellen van de in de aanvraag genoemde bomen. Ten tijde van het besluit van 10 april 2012 evenmin. Pas daarna, maar vóór het nemen van het besluit op bezwaar was een omgevingsvergunning vereist voor het vellen van deze bomen. Ter zitting is gebleken dat [appellant] door een ambtenaar van de gemeente foutief is geïnformeerd over het bestaan van een vergunningplicht en daarom een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend. Het college heeft bij het besluit van 10 april 2012 evenmin onderkend dat de waardevolle bomenlijst nog niet in werking was getreden en de gevraagde omgevingsvergunning moest worden afgewezen omdat deze niet vereist was. Derhalve is [appellant] er toen door toedoen van het college ten onrechte vanuit gegaan dat hij de bomen niet zonder omgevingsvergunning mocht vellen en heeft hij om deze reden de kap achterwege gelaten. Verder blijkt uit het besluit op bezwaar van 4 juni 2012 en het advies van de commissie bezwaarschriften van 3 februari 2012 over het geval van de paardenkastanje op het perceel [locatie a] dat het college daar wel een uitzondering heeft gemaakt op het uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. De in dat besluit op bezwaar aan de orde zijnde paardenkastanje stond eveneens op de op dat moment al in werking getreden waardevolle bomenlijst vermeld, zodat het vellen van de boom toen vergunningplichtig was. Het college heeft ter zitting nog gesteld dat in die zaak de weigering om vergunning te verlenen, ook vanwege de korte levensverwachting van de paardenkastanje, omdat de boom niet gezond was, niet is gehandhaafd. Het college heeft die stelling evenwel niet gestaafd. Dat klemt temeer nu in het besluit van 28 november 2011 waarbij de omgevingsvergunning voor het vellen van de paardenkastanje was geweigerd juist is overwogen dat door de bomenspecialist van het college is gecontroleerd of de boom ziek is en daarbij is geconstateerd dat de boom enkele ingescheurde takken heeft maar niet ziek is. Voorts blijkt uit het besluit van 4 juni 2012 niet dat de gestelde slechte gezondheid van de boom daarbij mede een rol heeft gespeeld.

5.3. Gelet op de hiervoor uiteengezette omstandigheden en in aanmerking genomen dat geen belangen van derden aan de orde zijn, doet zich hier een bijzonder geval als bedoeld in 5.1 voor waarin aanleiding bestaat van het aldaar vermelde uitgangspunt af te wijken. De aanvraag had derhalve moeten worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat ten tijde van de aanvraag en het nemen van het besluit op 10 april 2012 gold. Dit betekent dat het college bij het besluit van 1 augustus 2012 de weigering om omgevingsvergunning te verlenen voor negen bomen ten onrechte onverkort heeft gehandhaafd. Het college diende de aanvraag om omgevingsvergunning af te wijzen, omdat geen omgevingsvergunning was vereist voor het vellen van de bomen op het perceel. De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend.

Het betoog slaagt.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het besluit van 1 augustus 2012 komt voor vernietiging in aanmerking.

Nu voor het vellen van de bomen op het perceel geen omgevingsvergunning nodig was, dient het besluit van 1 augustus 2012 te worden vernietigd. Aangezien het college met inachtneming van deze uitspraak geen ander besluit kan nemen dan het besluit van 10 april 2012, voor zover het de weigering betreft, te herroepen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat besluit in zoverre te herroepen, de aanvraag om omgevingsvergunning voor het vellen van de negen bomen af te wijzen omdat die vergunning niet is vereist en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de Wolden van 1 augustus 2012, kenmerk Z.12-16286/D.12-26083, voor zover daarbij de weigering om omgevingsvergunning te verlenen voor negen bomen is gehandhaafd;

IV. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 10 april 2012, kenmerk 20120038 voor zover het de onder III vermelde weigering betreft;

V. wijst de aanvraag om omgevingsvergunning te verlenen voor de onder III vermelde negen bomen af;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de Wolden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de Wolden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Spoel w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014

270-789.