Uitspraak 201307337/1/R6


Volledige tekst

201307337/1/R6.
Datum uitspraak: 12 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld, en andere,

en

de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordelijke Rondweg Voorthuizen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en andere beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 2] en andere en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen, [appellante sub 2] en andere, vertegenwoordigd door mr. F. de Ruiter, H. Morren en mr. T. Tanghe, bijgestaan door mr. A de Snoo, advocaat te Amsterdam, en de raad vertegenwoordigd door drs. V.M. Bouma, werkzaam bij de gemeente Barneveld, en mr. ing. E. Stroobosscher, bijgestaan door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Almelo, zijn verschenen.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan maakt de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen mogelijk. Dit is een verbindingsweg tussen de Apeldoornsestraat, de Rubensstraat en de nieuwe provinciale weg N303 in Voorthuizen.

Algemeen toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1]

Samenhang met de omlegging van de N303 bij Voorthuizen

3. [appellant sub 1] betoogt dat er onlosmakelijke samenhang bestaat tussen de Noordelijke Rondweg Voorthuizen en de omleiding van de N303 bij Voorthuizen (hierna: Westelijke Rondweg Voorthuizen). Volgens hem hadden de plannen voor beide rondwegen integraal moeten worden beoordeeld en gecoördineerd moeten worden voorbereid. [appellant sub 1] voert aan dat de verbinding tussen beide wegen waarvoor een deel van zijn grondgebied nodig is, door hem aangeduid als "Pootje Noord", ten onrechte niet in het milieueffectrapport voor de omleiding van de N303 bij Voorthuizen is beoordeeld. Volgens [appellant sub 1] had de raad het plan niet mogen vaststellen voordat de besluitvorming omtrent de Westelijke Rondweg Voorthuizen en het "Pootje Noord" is afgerond.

3.1. De raad stelt dat met "Pootje Noord" doorgaans de gehele Noordelijke Rondweg Voorthuizen wordt bedoeld en dat de verbinding die [appellant sub 1] bedoelt tussen de om te leggen N303 en de Rubensstraat wordt aangeduid als de verbindende schakel. De raad stelt dat deze verbindende schakel geen deel uitmaakt van het plan, maar dat de milieueffecten daarvan integraal zijn beoordeeld in het MER "N303 omleiding Voorthuizen" van december 2009, dat is opgesteld ten behoeve van het in voorbereiding zijnde provinciale inpassingsplan voor de Westelijke Rondweg Voorthuizen (hierna: het MER). In de zogenoemde variant M1 in het MER is de Noordelijke Rondweg Voorthuizen in samenhang met de Westelijke Rondweg Voorthuizen inclusief de verbindende schakel onderzocht, aldus de raad. De raad stelt verder dat voor de Noordelijke Rondweg Voorthuizen afzonderlijk geen MER behoeft te worden opgesteld.

3.2. Het door de raad bedoelde MER is als bijlage 12 gevoegd bij de plantoelichting en ligt mede ten grondslag aan het plan. Uit de beschrijving in paragraaf 3.3.1 van het MER in samenhang bezien met afbeelding 3.3 volgt dat in het zogenoemde alternatief midden, waaronder variant M1, de milieueffecten zijn beoordeeld van de Westelijke Rondweg Voorthuizen en de verbinding tussen deze weg met de Noordelijke Rondweg Voorthuizen. Het betoog dat geen integrale beoordeling heeft plaatsgevonden van de milieueffecten van beide voorziene wegen, mist in zoverre feitelijke grondslag.

3.3. De verbinding tussen de Noordelijke Rondweg Voorthuizen en de Westelijke Rondweg Voorthuizen maakt geen onderdeel uit van het plan. Beroepsgronden daarover kunnen in zoverre in deze procedure niet aan de orde komen.

De in het plan voorziene Noordelijke Rondweg Voorthuizen sluit aan op de bestaande Rubensstraat en de Apeldoornsestraat. Het is hierdoor mogelijk dat de Noordelijke Rondweg Voorthuizen zelfstandig gebruikt kan worden zonder verbinding met de Westelijke Rondweg Voorthuizen. Ten tijde van de vaststelling van het plan was de besluitvorming omtrent de aanleg van de Westelijke Rondweg Voorthuizen en de verbinding tussen beide voorziene wegen nog niet afgerond.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een zodanige samenhang tussen beide voorziene wegen dat de raad had moeten wachten met de vaststelling van het plan totdat de besluitvorming omtrent de Westelijke Rondweg Voorthuizen was afgerond. Voorts overweegt de Afdeling dat geen wettelijke verplichting bestaat de vaststelling van een provinciaal inpassingsplan en een bestemmingsplan te coördineren.

Het betoog faalt.

Nut en noodzaak

4. [appellant sub 1] betwist het nut en de noodzaak van de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen. Volgens hem heeft de raad zich ten onrechte gebaseerd op verouderde verkeersgegevens uit het eerdergenoemde MER en heeft de raad daarbij geen rekening gehouden met nieuwe ontwikkelingen, zoals thuiswerken. [appellant sub 1] voert aan dat volgens gegevens van de provincie Gelderland het verkeer op de provinciale wegen in Gelderland in 2011 met minder dan één procent is gestegen ten opzichte van 2010. Verder voert hij aan dat het verkeer van en naar het ten oosten van Voorthuizen gelegen recreatiegebied geen doorgaand verkeer betreft, maar recreatieverkeer dat juist naar de kern van Voorthuizen toegaat of daarvan wegrijdt. Het doorgaande oost-westverkeer zal volgens [appellant sub 1] gebruik maken van de dichtbij gelegen rijksweg A1.

4.1. De raad stelt dat zich in de kern van Voorthuizen leefbaarheids-, verkeersdoorstromings-, en verkeersveiligheidsproblemen voordoen vanwege het doorgaande verkeer van oost naar west (Terschuur, Voorthuizen, Garderen/Stroe) en van noord naar zuid (Putten, Voorthuizen, A1) door de kern van Voorthuizen. Volgens de raad staat de verkeersveiligheid voor langzaam verkeer onder druk en zorgt het verkeer door de kern van Voorthuizen voor geluidhinder, emissies naar de lucht, verslechterde oversteekbaarheid van het verblijfs- en winkelgebied en een beperking van de verkeersdoorstroming. Dit heeft volgens de raad consequenties voor de bereikbaarheid van het ten oosten van Voorthuizen gelegen recreatiegebied en de aldaar gelegen verblijfsrecreatieve voorzieningen. Met de realisering van de Westelijke Rondweg Voorthuizen wordt alleen de belasting vanwege het noord-zuid verkeer door de kern van Voorthuizen weggenomen, maar dit leidt niet tot een ontlasting in oost-westelijke richting waardoor niet alle problemen in de kern van Voorthuizen worden opgelost, aldus de raad. De raad stelt dat uit de berekeningen met een verkeersmodel volgt dat de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen leidt tot een ontlasting van het oost-westverkeer door de kern van Voorthuizen.

4.2. Uit de stukken, waaronder het akoestisch rapport van 11 februari 2013, volgt dat de raad zich heeft gebaseerd op de verkeersgegevens afkomstig uit het provinciale verkeersmodel en het eerder genoemde MER. De raad stelt dat ontwikkelingen, zoals thuiswerken, in het model worden betrokken en dat de gehanteerde gegevens representatief zijn voor de geschetste problemen. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt over de noodzaak van de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen heeft de raad in zijn nadere stukken op basis van geactualiseerde verkeersgegevens opnieuw onderzocht wat de gevolgen zijn voor de geschetste problemen in de situaties dat geen van beide rondwegen, alleen de Westelijke Rondweg Voorthuizen of beide rondwegen worden aangelegd. Daarbij heeft de raad gekeken naar de verkeersintensiteiten en de gevolgen voor de geluidbelasting en de luchtkwaliteit. Volgens de raad blijkt hieruit dat wanneer van de geactualiseerde verkeersgegevens wordt uitgegaan de beschreven milieueffecten en conclusies uit het MER nog steeds valide zijn en dat de Noordelijke Rondweg Voorthuizen leidt tot een aanzienlijke afname van het oost-westverkeer door de kern van Voorthuizen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt om deze conclusie van de raad onjuist te achten.

4.3. [appellant sub 1] heeft de door de raad geschetste problemen in het centrum niet betwist. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het noodzakelijk is om de Noordelijke Rondweg Voorthuizen mogelijk te maken. Het betoog van [appellant sub 1] dat de raad verouderde verkeersgegevens aan het plan ten grondslag heeft gelegd, leidt niet tot een ander oordeel, nu gelet op het verhandelde ter zitting ook wanneer wordt uitgegaan van de geactualiseerde verkeersgegevens de Noordelijke Rondweg Voorthuizen ertoe bijdraagt om de geschetste problemen in de kern van Voorthuizen op te lossen.

Het betoog faalt.

Geluid

5. [appellant sub 1] betwijfelt of op de gevel van zijn woning aan de [locatie 1] te Voorthuizen voldaan kan worden aan de in Wet geluidhinder gestelde voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hij voert in dat kader aan dat op de rotonde voor zijn woning geen stil asfalt wordt toegepast, het verkeer over de Rubensstraat zal toenemen en dat niet duidelijk is of in de geluidberekeningen rekening is gehouden met de locatie van de voorziene geluidwal op 15 m ten westen van de rotonde. Voorts is volgens hem onvoldoende rekening gehouden met de cumulatieve geluidbelasting van de Westelijke Rondweg Voorthuizen, de rotonde voor zijn woning en de Noordelijke Rondweg Voorthuizen.

5.1. De raad stelt dat in het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek aanleg Noordelijke Rondweg Voorthuizen" van 11 februari 2013, de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie 1] te Voorthuizen is berekend en dat daaruit volgt dat voor de woning aan de [locatie 1] te Voorthuizen geen hogere geluidgrenswaarde, als bedoeld in de Wet geluidhinder, behoeft te worden vastgesteld.

5.2. In paragraaf 3.1 van het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch rapport wordt ingegaan op het onderzoeksgebied. Daaruit blijkt dat de geluidbelastingen van de Apeldoornsestraat, Rubensstraat, Voorthuizerweg en de voorziene Noordelijke Rondweg Voorthuizen in het geluidonderzoek zijn berekend. Uit paragraaf 3.3 van het akoestisch rapport volgt dat de rotondes waarmee de Noordelijke Rondweg Voorthuizen wordt aangesloten op het bestaande wegennet zijn betrokken in het onderzoek. Daarbij is volgens het akoestisch rapport uitgegaan van het referentiewegdek. Verder is in paragraaf 3.3 vermeld dat rekening is gehouden met de twee maatregelen die in het MER voor de Westelijke Rondweg worden voorgesteld om de geluidbelasting van de verbindingsweg tussen de N303/ Overhorsterweg en de Rubensstraat te reduceren. Tussen de rotonde met de Rubensstraat en de opstelstroken van de T-kruising met de N303 wordt geluidreducerende wegdekverharding van het type Dunne Deklagen B aangebracht en op 15 m ten westen van de rotonde van de Rubensstraat wordt een geluidswal gerealiseerd. Het betoog van [appellant sub 1] dat niet duidelijk is of met deze maatregelen rekening is gehouden, mist in zoverre feitelijke grondslag.

Uit de resultaten van de geluidberekeningen zoals weergegeven in hoofdstuk 4 van het akoestisch rapport volgt dat ter plaatse van de woning aan de [locatie 1] te Voorthuizen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen niet wordt overschreden. Met betrekking tot de geluidbelasting vanwege de Rubensstraat en de Voorthuizerweg is vermeld dat vanwege de afname van het verkeer op deze wegen de geluidbelasting vanwege deze wegen op onder andere de woning aan de [locatie 1] te Voorthuizen zal afnemen.

In hetgeen [appellant sub 1] aanvoert, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet heeft mogen baseren op het akoestisch rapport.

5.3. Ingevolge artikel 110f, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van akoestisch onderzoek, ter plaatse van woningen waarop afdeling 2, 2a, 3 en 4 van hoofdstuk VI van toepassing is en die in twee of meer aanwezige geluidzones als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder zijn gelegen, overeenkomstig de door Onze minister gestelde regels tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, is het eerste lid uitsluitend van toepassing indien voor een woning een hogere waarde zal worden vastgesteld.

5.4. De raad stelt dat de geluidbelasting vanwege de Westelijke Rondweg Voorthuizen, gelet op artikel 110f van de Wet geluidhinder niet in het akoestisch rapport behoefde te worden betrokken, aangezien de woning aan de [locatie 1] te Voorthuizen buiten de geluidzone van deze weg staat. In het kader van de beoordeling van de gevolgen van een plan voor het woon- en leefklimaat kan, ook in gevallen waarin de verplichting daartoe niet voortvloeit uit de Wet geluidhinder aanleiding bestaan nader onderzoek te doen naar de effecten van cumulatieve geluidbelasting. De raad heeft ter zitting hieromtrent naar voren gebracht dat ten tijde van de vaststelling van het plan de effecten van de Westelijke Rondweg Voorthuizen nog onvoldoende concreet waren en mede daarom niet in de beoordeling zijn betrokken. Verder heeft de raad naar voren gebracht dat de effecten van de Westelijke Rondweg Voorthuizen worden beoordeeld in het kader van de besluitvorming omtrent deze weg en dat [appellant sub 1] daartegen rechtsmiddelen kan aanwenden. Het standpunt van de raad dat in het kader van deze procedure geen nader onderzoek naar de cumulatieve geluidbelasting vanwege de Westelijke Rondweg Voorthuizen behoefde te worden gedaan, acht de Afdeling niet onjuist.

5.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen niet zal leiden tot nadelige gevolgen voor de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie 1] te Voorthuizen.

Het betoog faalt.

Ecologische hoofdstructuur

6. [appellant sub 1] voert aan dat het plan leidt tot aantasting van de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en dat met de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen niet een zodanig groot belang is gemoeid dat dit de aantasting van de EHS rechtvaardigt. Verder voert hij aan dat onvoldoende alternatieven zijn onderzocht en dat niet zeker is of de aantasting van de EHS ook zal worden gecompenseerd.

6.1. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of een EHS-gebied, maar raakt wel deels het EHS-gebied Wilbrinkbos.

Ten behoeve van het plan is een natuuronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Noordelijke Rondweg Voorthuizen Natuurtoets" van 22 mei 2013. In het natuurrapport is getoetst aan het beoordelingskader voor de EHS, zoals neergelegd in artikel 18 van de Ruimtelijke Verordening van de provincie Gelderland.

6.2. Ingevolge artikel 18.1 van de Ruimtelijke Verordening worden in een bestemmingsplan in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur" en het Waterplan Gelderland 2010 - 2015, welke zijn opgenomen als bijlage 4 en bijlage 10 bij deze verordening, significant worden aangetast.

Ingevolge artikel 18.3 kunnen in afwijking van het bepaalde in 18.1 bestemmingen in EHS-gebied met de functie "Natuur", waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, worden toegestaan indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat aan deze voorwaarden is voldaan en wordt tevens een verantwoording opgenomen omtrent de aard van de mitigerende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied en de wijze waarop de compensatie is verzekerd.

6.3. In de plantoelichting wordt onder verwijzing naar het natuurrapport geconcludeerd dat de combinatie van areaalverlies van 0,15 ha en negatieve effecten op de kwaliteit van het leefgebied van de Flora- en faunawetsoorten tot gevolg heeft dat de aanleg van de rondweg leidt tot een significante aantasting van de EHS. Deze conclusie wordt niet betwist. Gelet op voormelde bepalingen in de Ruimtelijke Verordening is deze aantasting alleen toegestaan wanneer er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Met betrekking tot de reële alternatieven stelt de raad zich op het standpunt dat vanwege de provinciale keuze om een Westelijke Rondweg Voorthuizen aan te leggen er geen reële alternatieven zijn om het oost-westverkeer via een andere weg om te leiden langs de kern van Voorthuizen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt van de raad onjuist is.

Met betrekking tot de redenen van groot openbaar belang stelt de raad dat deze aanwezig zijn, omdat sprake is van leefbaarheids- en verkeersproblemen in de kern van Voorthuizen. Tegen de achtergrond van hetgeen onder 4.3 is overwogen over nut en noodzaak van de realisatie van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende heeft aangetoond dat er redenen van groot openbaar belang aanwezig zijn voor de realisatie van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen.

6.4. Voorts moet worden beoordeeld of de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd.

In de plantoelichting zijn verschillende mitigerende maatregelen opgenomen om de effecten op de EHS en de beschermde soorten te beperken. Genoemde maatregelen zijn het toepassen van aangepaste verlichting, indien verlichting noodzakelijk is, dichte haagbeplanting langs de oostzijde van de weg, het gebruik van dassentunnels met afrastering om verkeersslachtoffers te voorkomen en starten van de werkzaamheden buiten het broedseizoen. Volgens de plantoelichting bestaat een compensatiebehoefte van 0,25 ha. Omdat het een bos betreft met een langere ontwikkelingsduur is een toeslag van 66% op de oppervlakte nodig, aldus de plantoelichting. Voor de compensatiebehoefte van de EHS is volgens de plantoelichting aangewezen het open gebied tussen het Wilbrinkbos en het tracé van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen. Uit de verbeelding volgt dat aan deze gronden de bestemming "Natuur" is toegekend. In aanvulling daarop stelt de raad in zijn verweerschrift dat hij eigenaar is dan wel na aankoop of onteigening wordt, van de gronden voor de realisering van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de compensatiebehoefte niet voldoende is verzekerd.

6.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 18.3 van de Ruimtelijke Verordening is vastgesteld.

Het betoog faalt.

Flora- en faunawet

7. [appellant sub 1] betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen voor de in het gebied voorkomende vleermuizen. Volgens [appellant sub 1] is niet duidelijk in hoeverre het ontwerp van de weg is aangepast en of ten behoeve van vleermuizen een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is. [appellant sub 1] betwijfelt voorts of een dergelijke ontheffing kan worden verleend in het belang van een ruimtelijke ontwikkeling.

7.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

7.2. De raad stelt dat onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van vleermuizen. Uit de eerste veldinventarisatie, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de door Arcadis opgestelde notitie "Resultaten vleermuisinventarisatie rondweg en zwembad" van 18 september 2012 volgt volgens de raad dat mogelijk een ontheffing van de Ffw ten behoeve van de vleermuizen nodig is, maar dat dit nader moet worden onderzocht. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat nadien nader veldonderzoek heeft plaatsgevonden. Daarbij is uitgegaan van een aangepast wegontwerp, waarbij volgens de raad onder andere het relevante tracédeel in zuidwestelijke richting is verschoven. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het eerder genoemde natuurrapport van 22 mei 2013. Volgens de raad volgt uit het natuurrapport dat onder andere vanwege de gewijzigde ligging van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen geen ontheffing op grond van de Ffw nodig is.

7.3. In het natuurrapport staat dat geen sprake is van ruimtebeslag op een essentieel deel van het leefgebied van de vleermuizen, zodat geen vaste verblijfplaatsen of essentiële verbindingen worden geschaad. De zijweg van de Apeldoornseweg, waar de rotonde is gepland, vormt volgens het natuurrapport geen essentiële vliegroute voor vleermuizen. Volgens het natuurrapport worden de verbodsbepalingen in de Ffw niet overtreden. Wel moet de zorgplicht, als bedoeld in artikel 2 van de Ffw, in acht worden genomen en moeten effecten die optreden zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarom gelden onder andere de voorwaarden dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen gestart dienen te worden en dat spaarzaam gebruik van verlichting dient te worden gemaakt tijdens de aanleg en na ingebruikname van de weg, aldus het natuurrappor[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan het natuurrapport zodanige gebreken kleven of dat deze zodanige leemten in kennis vertonen dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen baseren.

7.4. Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

8. [appellant sub 1] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat onzeker is of de kosten van planschadevergoedingen en kosten van de te treffen mitigerende en compenserende maatregelen goed zijn geraamd. Verder is volgens [appellant sub 1] de financiële bijdrage van de provincie niet zeker, vanwege bezuinigingen en de afhankelijkheid van de doorgang van de aanleg van de Westelijke Rondweg Voorthuizen.

8.1. In het vaststellingsbesluit heeft de raad besloten een krediet van € 5.402.000,- euro beschikbaar te stellen voor de rondweg Voorthuizen en dit krediet te dekken uit de reserve Rondweg Voorthuizen. De raad heeft ter zitting onbestreden gesteld dat in de raming van de kosten onder meer de kosten van eventuele onteigening en van de te treffen mitigerende en compenserende maatregelen in verband met de natuur zijn meegenomen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit bedrag ontoereikend moet worden geacht voor de realisering van het plan. In zoverre ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan uitvoerbaar is. Het betoog van [appellant sub 1] dat de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen afhankelijk is van een provinciale bijdrage mist, gelet op het voorgaande, feitelijke grondslag.

Het betoog faalt.

Omvang van het griffierecht

9. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte tweemaal griffierecht is geheven voor zijn beroep gericht tegen onderhavig vaststellingsbesluit en zijn beroep gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld, waarbij voor een aantal woningen ten behoeve van het bestemmingsplan "Noordelijke Rondweg Voorthuizen" hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen. Volgens hem zijn beide besluiten aan te merken als samenhangende besluiten, zodat maar eenmaal griffierecht verschuldigd is.

9.1. Ingevolge artikel 8:41, derde lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is, indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, eenmaal griffierecht verschuldigd.

9.2. [appellant sub 1] heeft ter zitting zijn beroep gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld tot het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden ingetrokken.

9.3. De door [appellant sub 1] bedoelde besluiten zijn geen samenhangende besluiten als bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Awb. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld tot het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden is gebaseerd op de Wet geluidhinder, terwijl het besluit van de raad tot het vaststellen van het plan is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening. Met de te onderscheiden wetten worden verschillende doelen nagestreefd. Derhalve is voor beide beroepen afzonderlijk griffierecht verschuldigd.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellante sub 2] en andere

Tracékeuze

10. [appellante sub 2] en andere kunnen zich niet verenigen met het gekozen tracé voor de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen. Volgens hen had de raad bij de vaststelling van het plan een meer westelijke ligging van de rotonde ter hoogte van de Apeldoornseweg, door hen aangemerkt als "variant 1" in overweging moeten nemen. Hierdoor is de doorsnijding van hun percelen niet nodig en blijft de door hen gewenste kantoorontwikkeling aan de [locatie 2] te Voorthuizen mogelijk, aldus [appellante sub 2] en andere.

10.1. De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Voor het aantasten van de rechtmatigheid van de keuze van de raad voor de in het plan voorziene rondweg is onvoldoende dat wordt gewezen op andere mogelijk aanvaardbare oplossingen, maar moet aannemelijk worden gemaakt dat de keuze van de raad redelijke gronden ontbeert.

10.2. In de plantoelichting staat dat de Noordelijke Rondweg Voorthuizen door middel van een rotonde aansluit op de Rubensstraat en wordt aangesloten op de voorziene N303. Het tracé loopt in oostelijke richting tussen het Wilbrinkbos en het zwembad De Heuvelrand en sluit door middel van een rotonde aan op de Apeldoornsestraat. De ligging van de rotonde op de Apeldoornsestraat is volgens de plantoelichting ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan verschoven richting het oosten. De belangrijkste redenen hiervoor zijn het beperken van de visuele en geluidoverlast van de omwonenden aan de zuidzijde van de rotonde, aldus de plantoelichting. Daarnaast is het volgens de plantoelichting door deze ligging van de aansluiting op de Apeldoornsestraat in de toekomst mogelijk om de rondweg door te trekken langs de oostzijde van Voorthuizen. Tot slot blijft het perceel aan de westzijde van de rotonde meer in tact, aldus de plantoelichting.

Met betrekking tot de ontwikkelingsplannen van [appellante sub 2] en andere heeft de raad voorts onweersproken gesteld dat ook bij het in het plan gekozen tracé van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen de bouw van een nieuw kantoorpand mogelijk is aan de zuidwestzijde van het perceel van [appellante sub 2] en andere.

10.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 2] en andere aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar alternatieve locaties. Evenmin geeft hetgeen [appellante sub 2] en andere hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de voorkeur heeft kunnen geven aan de in het plan voorziene ligging van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen boven de door hen voorgestane ligging van deze weg.

Planbegrenzing

11. [appellante sub 2] en andere voeren aan dat het plan ten onrechte niet de door hen gewenste kantoorontwikkeling op het perceel aan de [locatie 2] te Voorthuizen mogelijk maakt. Volgens [appellante sub 2] en andere is deze door hen gewenste kantoorontwikkeling reeds lange tijd bekend en zijn er geen ruimtelijke bezwaren om deze gewenste ontwikkeling op te nemen in dit plan. Zij voeren in dat kader aan dat diverse toezeggingen zijn gedaan om medewerking te verlenen aan hun ontwikkelingsplannen. Volgens hen heeft de raad het vertrouwensbeginsel geschonden door de gewenste ontwikkelingsplannen niet in dit plan mogelijk te maken. Daarnaast voeren zij aan dat de raad heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir door, vanwege het bezwaar van [appellante sub 2] en andere tegen het vooraf betalen van de leges, niet mee te werken aan het in dit plan mogelijk maken van hun ontwikkelingsplannen.

11.1. De raad stelt dat er geen zodanige ruimtelijke samenhang bestaat tussen de Noordelijke Rondweg Voorthuizen en de ontwikkelingsplannen van [appellante sub 2] en andere dat deze beide ontwikkelingen in het plan mogelijk hadden moeten worden gemaakt. Daarbij brengt de raad naar voren dat voor de beoordeling van de vraag of de ontwikkelingsplannen van [appellante sub 2] en andere voldoen aan een goede ruimtelijke ordening nog extra (onderzoeks-) gegevens nodig zijn. Verder stelt de raad geen gerechtvaardigd vertrouwen te hebben gewekt op grond waarvan de door [appellante sub 2] en andere gewenste kantoorontwikkeling in dit plan moest worden opgenomen. Dat voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure de leges worden bepaald, volgt uit de legesverordening 2012, zodat volgens de raad geen sprake is van handelen in strijd met het verbod van détournement de pouvoir.

11.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

11.3. In hetgeen [appellante sub 2] en andere hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken van een zodanige ruimtelijke samenhang tussen het plangebied en de hierin mogelijk gemaakte ontwikkelingen ten behoeve van de aanleg van de weg en het niet in het plan opgenomen perceel van [appellante sub 2] en andere, dat de raad gehouden was in het plan een bestemmingsregeling voor dit perceel van [appellante sub 2] en andere op te nemen. Zoals onder 1 is overwogen maakt het plan alleen de aanleg van de Noordelijke Rondweg Voorthuizen mogelijk.

11.4. Over het betoog van [appellante sub 2] en andere dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellante sub 2] en andere niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in de door hen gewenste nieuwbouwplannen zou voorzien. De door [appellante sub 2] en andere overgelegde stukken zijn afkomstig van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld, dan wel bevatten geen concrete toezeggingen dat in dit plan de door hen gewenste kantoorontwikkeling mogelijk zou worden gemaakt, zodat [appellante sub 2] en andere daaraan geen gerechtvaardigde verwachtingen konden ontlenen. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

11.5. Voor zover [appellante sub 2] en andere hebben aangevoerd dat de raad in strijd heeft gehandeld met het verbod van détournement de pouvoir, overweegt de Afdeling dat de ontwikkelingsplannen van [appellante sub 2] en andere niet zijn opgenomen in het plan. Dit aspect kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

Natuurcompensatie

12. [appellante sub 2] en andere kunnen zich niet verenigen met het toekennen van de bestemming "Natuur" aan een deel van hun perceel. Volgens [appellante sub 2] en andere heeft de raad ten onrechte geen onderzoek gedaan naar het treffen van compenserende maatregelen ten behoeve van de EHS op een andere locatie die voor hen minder belastend is.

12.1. De raad stelt dat is gekeken naar andere locaties om de aantasting van de EHS te compenseren, maar dat het perceel van [appellante sub 2] en andere de meest geschikte locatie is. Daartoe brengt de raad naar voren dat het perceel direct grenst aan het EHS-gebied en in de nabijheid is gesitueerd waar het EHS-areaalverlies plaatsvindt. Volgens de raad heeft ook de provincie Gelderland aanbevolen het desbetreffende perceel in te zetten voor de benodigde compensatie vanwege de aantasting van de EHS. Verder stelt de raad dat in het oude bestemmingsplan aan dit perceel de bestemming "Agrarisch" was toegekend waardoor geen functies behoeven te worden beëindigd of panden behoeven te worden gesloopt om de natuurcompensatie mogelijk te maken. Het perceel van [appellante sub 2] en andere wordt door het tracé van de voorziene Noordelijke Rondweg Voorthuizen doorsneden, waardoor de noordzijde van het perceel niet meer bereikbaar is en ingeklemd is tussen het EHS-gebied en de voorziene weg. Het perceel is volgens de raad geschikt voor de gewenste boscompensatie, omdat het is gesitueerd naast het bestaande bos en aansluit op de eigendommen van Stichting Het Geldersch Landschap, beheerder van het Wilbrinkbos.

Met betrekking tot mogelijke andere locaties voor de compensatie heeft de raad naar voren gebracht een locatie aan de noordzijde van het wegtracé, tussen de Noordelijke Rondweg Voorthuizen en de Prinsenweg, een locatie aan de zuidzijde van het wegtracé en een locatie aan de zuidzijde van de oostelijke rotonde te hebben onderzocht. Volgens de raad is de eerste locatie vanwege achtertuinen van de bewoners aan de Prinsenweg minder geschikt voor de compensatie dan het perceel van [appellante sub 2] en andere en zijn de andere locaties minder geschikt onder andere omdat deze locaties niet aansluiten op het bestaande EHS-gebied.

Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht het desbetreffende deel van het perceel van [appellante sub 2] en andere te willen verwerven, zo nodig door middel van onteigening ten behoeve van de compensatie voor de EHS. Voorts stelt de raad dat nog steeds kantoorontwikkeling mogelijk is aan de zuidzijde van het perceel van [appellante sub 2] en andere.

12.2. In aanmerking genomen de uiteenzetting van de raad, ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 2] en andere hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties voor de benodigde compensatie. Evenmin geeft hetgeen zij hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan een deel van het perceel van [appellante sub 2] en andere de bestemming "Natuur" heeft kunnen toekennen.

Het betoog faalt.

13. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een betoog faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.

14. De beroepen zijn ongegrond.

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014

590.