Uitspraak 201303743/1/R2


Volledige tekst

201303743/1/R2.
Datum uitspraak: 25 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Vereniging van Eigenaren Park Horsterwold, gevestigd te Zeewolde,
appellante,

en

de raad van de gemeente Zeewolde,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2013, kenmerk R01S009, heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatieterrein Horsterwold 2012" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de VvE beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2013, waar de VvE, vertegenwoordigd door mr. M.H.P. Bullens, advocaat te Enschede, en C.D. Kerkhof, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.Th. Vos en K. Traas, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van de VvE heeft de raad ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Permanente bewoning

2. De VvE kan zich niet verenigen met de regeling die in het plan is gegeven voor het gebruik van het recreatieterrein Horsterwold. In dit verband voert zij aan dat onduidelijk is wat in de planregels onder "permanente bewoning" dient te worden verstaan. Dit acht zij rechtsonzeker nu permanente bewoning op het recreatieterrein ingevolge artikel 3.4.1 van de planregels verboden is. Daarbij komt dat in de koopovereenkomsten voor de kavels op het recreatieterrein op initiatief en ten behoeve van de gemeente een met een boetebeding versterkt kettingbeding is opgenomen onder meer inhoudende dat bewoning van recreatiewoningen door de eigenaar of huurder voor méér dan 40 weken per jaar verboden is. De VvE stelt dat kopers er daarom op mochten vertrouwen dat zij de recreatiewoningen maximaal 40 weken per jaar zouden mogen bewonen. Dat in het plan is verzuimd om bewoning tot maximaal 40 weken per jaar per kavel toe te staan, is volgens de VvE in strijd met voornoemd beding. Voorts is de bestemming feitelijk niet uitvoerbaar en heeft het gemeentebestuur, door bouwvergunningen te verlenen voor de vergroting van recreatiewoningen, impliciet toestemming gegeven voor permanente bewoning, zo betoogt de VvE.

2.1. De raad stelt dat de regeling met betrekking tot de permanente bewoning reeds was neergelegd in het bestemmingsplan "Recreatieterrein Horsterwold 2003". Hiermee heeft de Afdeling ingestemd in haar uitspraak van 14 december 2005 in zaak nr. 200500107/1, aldus de raad. Ook in het daaraan voorafgaande plan was het volgens de raad niet toegestaan om de recreatiewoningen permanent te bewonen. Het houden van een hoofdverblijf in de recreatiewoningen op Horsterwold is daarnaast in strijd met het gemeentelijke beleid. De raad acht het onwenselijk om een regeling in het plan op te nemen dat de eigenaren hun recreatiewoningen zelf maximaal 40 weken per jaar mogen mogen bewonen.

2.2. Aan alle in het plangebied gelegen gronden is de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie (R-VR)" toegekend.

Ingevolge artikel 1, lid 1.22 van de planregels wordt onder "permanente bewoning" verstaan: bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.

Ingevolge lid 1.24 wordt onder "recreatief verblijf" verstaan: verblijf voor recreatie door bij voorkeur wisselende gezinnen of daarmee gelijkstaande personen of groepen van personen die hun vaste woon- en verblijfplaats elders hebben.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie (R-VR)" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatief (nacht)verblijf in recreatiewoningen.

Ingevolge lid 3.4.1, onder a, mogen de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie (R-VR)" aangewezen gronden niet worden gebruikt voor het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning.

2.3. De in geding zijnde gronden waren in het vorige bestemmingsplan "Recreatieterrein Horsterwold 2003" aangewezen voor "Verblijfsrecreatie klasse 1". Deze gronden waren ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften van dat plan bestemd voor recreatieverblijf in recreatiewoningen. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, was het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning verboden. Onder permanente bewoning werd gelet op artikel 1, aanhef en onder t, verstaan: bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.

2.4. De Afdeling stelt vast dat de planregeling wat betreft permanente bewoning inhoudelijk ongewijzigd is ten opzichte van het vorige plan "Recreatieterrein Horsterwold 2003". Het door de VvE bedoelde beding in de koopovereenkomsten, evenals de begrippen "permanente bewoning" en "hoofdverblijf", zijn in de uitspraak van 14 december 2005 aan de orde gekomen. De Afdeling heeft hierover geoordeeld dat uit de vorige planregeling voldoende duidelijk bleek welk gebruik op de gronden was toegestaan en dat in de bestemmingsplanprocedure niet kon worden getreden in de uitleg van een privaatrechtelijke overeenkomst. De Afdeling ziet in hetgeen de VvE heeft aangevoerd thans geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat de bewoners op het recreatieterrein sinds de uitspraak van 14 december 2005 worden geconfronteerd met handhavingsprocedures, levert geen gewijzigde relevante omstandigheid ten opzichte van die uitspraak op. Zoals reeds is gesteld, zijn de planregels wat betreft permanente bewoning ongewijzigd gebleven ten opzichte van het vorige plan. Het door de VvE bedoelde beding dateert van voor de vaststelling van het vorige bestemmingsplan. Aldus ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met het ongewijzigd opnemen van de planregels wat betreft permanente bewoning in strijd met het vertrouwensbeginsel zou hebben gehandeld. Evenmin valt in te zien waarom de bestemming niet uitvoerbaar zou zijn. Er zijn immers recreatiewoningen op het recreatieterrein.

Gelet op het vorenstaande behoefde de raad geen aanleiding te zien de door de VvE gewenste regeling voor permanente bewoning in het plan op te nemen. Het betoog faalt.

Beheerderswoning

3. De VvE kan zich niet verenigen met de planregeling voor de beheerderswoningen. Zij stelt dat de bestaande beheerderswoning bij de ingang van het park ten onrechte met een specifieke aanduiding in de verbeelding staat aangegeven. Daardoor is het niet mogelijk de bestaande beheerderswoning te verplaatsen naar een (al dan niet bestaande) (recreatie)woning elders op het recreatieterrein. Omdat de VvE afhankelijk is van de medewerking van de eigenaar van de bestaande beheerderswoning aan de verhuur, vreest de VvE dat zij in de toekomst in het geheel geen beheerderswoning meer tot haar beschikking zal hebben. Dit acht zij onwenselijk omdat een beheerderswoning op het recreatieterrein noodzakelijk is in verband met het beheer van het terrein. Zij wenst de vrijheid te behouden om de beheerderswoning overal op het terrein te kunnen situeren en daarop invloed te kunnen uitoefenen.

3.1. De raad acht het, onder meer vanwege eisen vanuit milieu-oogpunt maar ook omwille van de nabijheid van de toegang tot het park, niet wenselijk om de locatie van de beheerderswoning vrij te laten. Ter zitting heeft de raad voorts gesteld dat de VvE er niet voor hoeft te vrezen dat de bestaande beheerderswoning zomaar kan worden gewijzigd in een recreatiewoning. Omdat het plan daarin niet voorziet zou een planherziening nodig zijn om een dergelijke gebruikswijziging mogelijk te maken.

3.2. In de verbeelding is aan de noordwestzijde van het recreatieterrein, bij de toegang, aan één woning de aanduiding "bedrijfswoning (bw)" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2.3, onder a, van de planregels is een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning (bw)".

Ingevolge lid 3.5 (Wijzigingsbevoegdheid) kan het college van burgemeester en wethouders eenmaal de aanduiding "bedrijfswoning" toevoegen ter plaatse van een recreatiewoningperceel, mits:

a. aannemelijk is gemaakt dat de extra bedrijfswoning noodzakelijk is om toezicht te houden;

b. het realiseren van een bedrijfswoning uitvoerbaar is met het oog op milieu.

3.3. Vast staat dat in het vorige plan "Recreatieterrein Horsterwold 2003" op twee plekken binnen het plandeel met de bestemming "Verblijfsrecreatie klasse 1" de aanduiding "dienstwoning (d)" was opgenomen. Een van die woningen is vervolgens in gebruik genomen als recreatiewoning, op welke situatie het voorliggende plan ook is aangepast. De resterende bedrijfswoning is in het voorliggende plan als zodanig bestemd. Verder voorziet het plan in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid in een eventuele extra beheerderswoning.

De VvE heeft ter zitting toegelicht dat in april 2014 de huurovereenkomst voor de bestaande beheerderswoning afloopt. Gelet op de huidige onderhandelingen voorziet zij dat zij de beheerderswoning niet opnieuw zal gaan huren. Hierin behoefde de raad echter geen aanleiding te zien een andere regeling in het plan op te nemen. De raad heeft ter zitting aangegeven het onwenselijk te achten dat het plan het mogelijk zou maken dat dan weer de ene recreatiewoning en dan weer de andere recreatiewoning als beheerderswoning zou kunnen worden gebruikt. Zoals de raad onweersproken heeft gesteld, verdraagt de door de VvE gewenste flexibiliteit om onafhankelijk van de locatie op het recreatiepark een recreatiewoning in een beheerderswoning te kunnen veranderen zich niet met de milieuregelgeving. Zo heeft de raad ter zitting gesteld dat geluidsaspecten daarbij een rol spelen. De Afdeling acht dat standpunt van de raad niet onredelijk. De Afdeling overweegt voorts dat, zelfs indien geen nieuwe huurperiode voor de bestaande beheerderswoning zal worden overeengekomen, dit nog niet maakt dat die woning als recreatiewoning in gebruik zal kunnen worden genomen. Zoals ter zitting is gebleken is hiervoor dan immers een planherziening nodig. Bij diezelfde planherziening kan de aanduiding "bedrijfswoning" aan een andere locatie worden toegekend. De VvE kan in dat kader blijven opkomen voor haar belangen.

Het betoog faalt.

4. De VvE heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. De VvE heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013

608-612.