Uitspraak 201207349/1/A3


Volledige tekst

201207349/1/A3.
Datum uitspraak: 18 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2012 in zaak nr. 12/579 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om wijziging van zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) afgewezen.

Bij besluit van 28 december 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Franssen, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens voldoet het college binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

2. [appellant] staat sinds 22 oktober 1988 geregistreerd in het bevolkingsregister, sinds 1 oktober 1994 in de gba, met als geboortedatum 15 september 1974 en geboorteplaats Gülsehir, Turkije. Op 14 september 2010 heeft [appellant] het college verzocht om wijziging van zijn geboortedatum in 15 september 1971. In verband met dit verzoek heeft [appellant] een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Gülsehir van 12 maart 2010 overgelegd, waarbij een verzoek aan die rechtbank tot wijziging van de geboortedatum van 1974 in 1971 is toegewezen. Verder heeft [appellant] een nieuw internationaal meertalig uittreksel van zijn geboorteakte van 27 juli 2010 alsmede een Turks identiteitsbewijs waarin zijn gewijzigde geboortedatum is opgenomen, overgelegd. Bij besluit van 22 november 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] afgewezen. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden.

3. Op 4 juli 2011 heeft [appellant] een tweede verzoek om wijziging van zijn geboortedatum in de gba ingediend. Daartoe heeft hij een verklaring overgelegd van de directeur van de basisschool in Gülsehir van 10 juni 2011, volgens welke [appellant] op 6 juni 1983 het recht op het diploma van het vijfjarig basisonderwijs heeft verkregen. Ook heeft [appellant] een verklaring van de districtsdirecteur Onderwijs van het district Gülsehir van 13 juni 2011 overgelegd, die inhoudt dat in de leerjaren 1975 tot 1997 in Turkije een leerplicht gold voor de leeftijden 7 tot en met 12 jaar. Bij besluit van 8 juli 2011 heeft verweerder het tweede verzoek van [appellant] afgewezen. Het college heeft het hiertegen gerichte bezwaar bij besluit van 28 december 2011 ongegrond verklaard. In dit verband heeft het zich onder meer op het standpunt gesteld dat het verzoek een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht is en dat [appellant] geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van deze bepaling naar voren heeft gebracht.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat het besluit van 28 december 2011 niet volledig kon worden getoetst, maar slechts voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Hij voert in dit verband ten eerste aan dat hem niet kan worden verweten dat hij geen rechtsmiddelen tegen het besluit van 22 november 2010 heeft aangewend, nu hem door een bij de gemeente werkende ambtenaar is aangeraden om aanvullende gegevens te verzamelen en een nieuw verzoek in te dienen. Daarnaast voert hij aan dat een dergelijke beperkte toets zich niet verdraagt met diverse mensenrechtelijke verdragen en de doelstellingen van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: Besluit 1/80).

[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat hij wel nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. In dit verband wijst hij erop dat hij een verklaring van de directeur van de basisschool in Gülsehir en een verklaring van de districtsdirecteur Onderwijs van het district Gülsehir heeft overgelegd. Daarnaast betoogt hij dat de afwijzing van zijn verzoek om wijziging van zijn geboortedatum strijdt met de doelstelling van het Besluit 1/80 tot bevordering van de geleidelijke integratie van Turkse werknemers op de arbeidsmarkt.

4.1. De Afdeling stelt vast dat dat het besluit van 28 december 2011 van gelijke strekking is als het eerder genomen besluit van 22 november 2010. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.

4.2. De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat hem door een ambtenaar van de gemeente is aangeraden om aanvullende gegevens te verzamelen en vervolgens een nieuw verzoek in te dienen, heeft hij niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt. Deze omstandigheid kan reeds daarom niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte aan voormeld beoordelingskader heeft getoetst.

4.3. Uit de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 januari 2004, nr. C-453/00, Kühne & Heitz N.V., 16 maart 2006, nr. C-234/04, Kapferer, 19 september 2006, nrs. C-392/04 en C-422/04, i-21 Germany GmbH, en 12 februari 2008, nr. C-2/06, Willy Kempter KG (www.curia.europa.eu)) volgt dat ook in gedingen betreffende aanspraken ontleend aan Unierecht, waaronder ook het Besluit 1/80, de toepassing van nationale procedureregels in beginsel slechts onderworpen is aan de vereisten van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid en dat aan het rechtszekerheidsbeginsel zwaarwegende betekenis toekomt. Slechts bij bijzondere omstandigheden als aan de orde in het arrest Kühne & Heitz N.V. bestaat voor een bestuursorgaan de verplichting om vanwege aan het gemeenschapsrecht ontleende materiële aanspraken terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit, zoals het besluit van 22 november 2010. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich voordoen, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte aan voormeld beoordelingskader heeft getoetst.

4.4. Van de gestelde, maar niet nader onderbouwde strijd met mensenrechtelijke verdragen, is de Afdeling voorts niet gebleken.

4.5. Het betoog faalt.

5. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.

5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met de door [appellant] overgelegde verklaringen geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden opleveren. De verklaringen zijn weliswaar opgemaakt nadat het besluit van 22 november 2010 in rechte onaantastbaar is geworden. Maar [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verklaringen niet daarvóór hadden kunnen worden opgemaakt en overgelegd. Voorts heeft zich geen relevante wijziging van het recht voorgedaan. Besluit 1/80 gold reed ten tijde van het besluit van 22 november 2010, zodat [appellant] zijn betoog over Besluit 1/80 reeds tegen dat besluit had kunnen aanvoeren.

5.2. Gelet op het voorgaande is er, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, geen plaats voor rechterlijke toetsing van het besluit van 28 december 2011. Daarom behoeven de overige beroepsgronden van [appellant] geen bespreking meer.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013

589.