Uitspraak 201207334/1/A2


Volledige tekst

201207334/1/A2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage

van 6 juni 2012 in zaak nr. 11/9900 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2011 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om extra uren buiten behandeling gelaten.

Bij besluit van 23 december 2011 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 20 februari 2013 heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 10 weken met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het in het besluit van 23 december 2011 geconstateerde gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 28 februari 2013 heeft de raad het besluit van 23 december 2011 herzien en de aanvraag om extra uren toegekend.

Bij brief van 10 maart 2013 heeft [appellant] daarover een zienswijze ingediend.

Bij brief van 15 april 2013 heeft de raad op deze zienswijze gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 22 juli 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. Schroeder voornoemd, is verschenen.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat aan het besluit van 23 december 2011, waarbij het besluit van 14 september 2011 is gehandhaafd, een zorgvuldigheidsgebrek kleeft, omdat de raad de aanvraag van [appellant] buiten behandeling heeft gesteld, zonder hem er uitdrukkelijk op te wijzen dat hij daar rekening mee moest houden.

2. De Afdeling heeft de raad opgedragen het gebrek in het besluit van 23 december 2011 te herstellen.

3. Bij besluit van 28 februari 2013 heeft de raad, gevolg gevend aan de tussenuitspraak, de aanvraag om extra uren toegekend. Gelet op hetgeen in voormelde tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 23 december 2011 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vernietigen. Het hoger beroep van [appellant] wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19 van de Awb, geacht mede een beroep tegen het besluit van 28 februari 2013 in te houden.

4. [appellant] betoogt dat hem bij het besluit van 28 februari 2013 weliswaar alsnog de gevraagde vergoeding voor extra uren is toegekend, maar dat de raad ten onrechte heeft verzuimd te beslissen op zijn verzoek om vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die hij redelijkerwijs in bezwaar heeft moeten maken. Deze kosten dienen voor vergoeding in aanmerking te komen, aldus [appellant].

4.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, zijn van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

4.2. [appellant] heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de proceskosten in de voorprocedure. De raad heeft in het besluit van 28 februari 2013 niet op dit verzoek beslist. Gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb. De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.

4.3. De raad is bij het besluit van 28 februari 2013 tegemoet gekomen aan de aanvraag van [appellant] om extra uren, zodat het primaire besluit is herroepen wegens aan de raad te wijten onrechtmatigheid. In beginsel dient de raad dan ook de kosten die [appellant] voor de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, te vergoeden.

De raad heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 september 1997 in zaak nr. H01.96.1004 (ECLI:NL:RVS:1997:ZF2878) echter terecht betoogd dat in beginsel heeft te gelden dat een advocaat redelijkerwijs geen proceskosten hoeft te maken ter zake van een procedure over een aanvraag om extra uren die erop is gericht een hogere vergoeding te ontvangen. De kosten die zijn verbonden aan een dergelijke procedure, met inbegrip van een beroeps- en hoger beroepsprocedure, zijn zodanig inherent aan de uitoefening van de eigen praktijk, dat niet kan worden staande gehouden dat een advocaat daarvoor redelijkerwijs kosten moet maken door inschakeling van een derde, die terzake beroepsmatige rechtsbijstand verleent. Niet gebleken is dat deze zaak feitelijk of juridisch zodanig complex is, dat in dit geval van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken.

De door [appellant] voorts ter nadere zitting aangevoerde omstandigheid dat zijn persoonlijke betrokkenheid bij het voeren van een bezwaar- en beroepsprocedure tegen de besluitvorming van de raad voor rechtsbijstand maakt dat hij zich genoodzaakt achtte zich door een derde beroepsmatig te laten bijstaan, betreft evenmin een bijzondere omstandigheid die noopt tot vergoeding van de kosten die voor rechtsbijstand zijn gemaakt.

Het verzoek om vergoeding van deze kosten zal worden afgewezen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het beroep tegen het besluit van 28 februari 2013 is gegrond. Het bestreden besluit op bezwaar dient te worden vernietigd voorzover de raad in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb niet heeft beslist op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 28 februari 2013.

6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 6 juni 2012 in zaak nr. 11/9900;

III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 23 december 2011, bezwaarnummer 111631; grasnummer 3GK1388/A;

V. verklaart het beroep tegen het besluit van 28 februari 2013, bezwaarnummer 111631, gegrond, voor zover de raad niet heeft beslist op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken;

VI. vernietigt het besluit van 28 februari 2013, voor zover bij dat besluit niet is beslist op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken;

VII. wijst dit verzoek af;

VIII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 28 februari 2013;

IX. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013

17-756.