Uitspraak ​201210061/1/A4


Volledige tekst

​201210061/1/A4.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Brummen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Brummen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 26 oktober 2006 en 9 november 2011 heeft het college verzoeken van [appellant] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen tegen het dierenpension Animal Plus aan de Knoevenoordstraat 65 te Brummen, afgewezen.

Bij besluit van 3 september 2012 heeft het college beslist op het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door J. Vovk, werkzaam bij de gemeente, en door W.A. de Bruin, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Aan zijn handhavingsverzoeken heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij geluidhinder van het dierenpension ondervindt. In dit verband heeft hij aangevoerd dat de geluidwal van het dierenpension niet overeenkomstig de verleende milieuvergunning is aangelegd, dat de uitlaattijden worden overschreden en dat geen toezicht wordt gehouden tijdens het uitlaten.

Bij het bestreden besluit heeft het college zijn weigering om handhavend op te treden wegens overschrijding van de uitlaattijden en het ontbreken van toezicht tijdens het uitlaten, gehandhaafd. Wat betreft de weigering om handhavend op te treden ten aanzien van de geluidwal, heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en medegedeeld over te gaan tot handhaving wegens het niet overeenkomstig de milieuvergunning aanleggen van de geluidwal. In verband hiermee heeft het college de drijver van het dierenpension bij brief van 3 september 2012 gewaarschuwd dat de geluidwal voor 1 november 2012 overeenkomstig de milieuvergunning moet zijn aangelegd en dat, indien dit niet gebeurt, een last onder dwangsom zal worden opgelegd.

Uitlaattijden en toezicht

2. [appellant] betoogt dat het college bij het bestreden besluit de weigering om handhavend op te treden wegens overschrijding van de uitlaattijden en het ontbreken van toezicht tijdens het uitlaten ten onrechte heeft gehandhaafd, omdat in zoverre niet zou zijn gebleken van overtredingen. Volgens [appellant] heeft het college zich slechts gebaseerd op een aantal controles, waarvan niet duidelijk is wanneer, door wie en met welke methoden deze zijn uitgevoerd. Verder voert [appellant] aan dat het college een geluidonderzoek had moeten laten uitvoeren.

2.1. Het college heeft toegelicht dat door handhavingsinspecteurs in de maanden juni en juli van 2012 intensief is gecontroleerd, onder meer op door [appellant] verzochte dagen. De verslagen van deze controles zijn door het college in het kader van deze beroepsprocedure overgelegd. Op grond van deze verslagen is aannemelijk dat op de daarin vermelde dagen en tijden door handhavingsinspecteurs controles zijn uitgevoerd, waarbij onder meer is gecontroleerd op de door [appellant] gestelde overschrijding van de uitlaattijden en het ontbreken van toezicht tijdens het uitlaten. Gelet op de aard van de gestelde overtredingen, is duidelijk dat de controle in zoverre heeft plaatsgevonden door middel van visuele waarneming. Het college heeft verder toegelicht dat in aanvulling op deze controles bij de gevel van de woning van [appellant] een indicatieve geluidmeting is uitgevoerd, waarbij geen overschrijding van de geluidnorm is geconstateerd, zodat in zoverre geen aanleiding bestond voor een uitgebreider geluidonderzoek.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college het bestreden besluit op dit punt onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid.

De beroepsgrond faalt.

Geluidwal

3. [appellant] betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), doordat het college bij dit besluit niet alsnog een last onder dwangsom heeft opgelegd met betrekking tot de niet overeenkomstig de milieuvergunning aangelegde geluidwal. Het college had volgens hem niet mogen volstaan met de mededeling dat wordt overgegaan tot handhaving.

3.1. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.

Ingevolge het tweede lid herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.

3.2. Bij het bestreden besluit heeft het college toepassing gegeven aan het Integraal handhavingsbeleid fysieke leefomgeving gemeente Brummen 2011-2015. In dit beleid, voor zover hier van belang, is wat handhaving door middel van een last onder dwangsom betreft een sanctiestrategie geformuleerd die bestaat uit twee stappen. De eerste stap houdt in dat, nadat een overtreding is vastgesteld, een voornemen tot oplegging van een last onder dwangsom wordt verzonden met daarin een hersteltermijn. Als na hercontrole blijkt dat de geconstateerde overtreding niet binnen de hersteltermijn ongedaan is gemaakt, wordt in de tweede stap een last onder dwangsom opgelegd.

3.3. Het college stelt zich op het standpunt dat het overeenkomstig zijn beleid heeft volstaan met de eerste stap. Volgens het college is zijn handhavingsbeleid redelijk en dient het zich in beginsel aan dit beleid te houden. Daarbij verwijst het college naar de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201010199/1/M2.

3.4. Niet in geschil is dat de geluidwal niet is aangelegd overeenkomstig de voor het dierenpension verleende milieuvergunning, zodat het college in zoverre bevoegd was tot handhavend optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Dat een bestuursorgaan, indien de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden zich niet voordoen, gehouden is tot handhavend optreden, laat, zoals de Afdeling heeft overwogen in de door het college genoemde uitspraak van 5 oktober 2011, onverlet dat het bestuursorgaan, ingeval het in dat kader redelijk te achten beleid voert, bijvoorbeeld inhoudend dat het bestuursorgaan de overtreder in bepaalde gevallen eerst waarschuwt en gelegenheid biedt tot herstel voordat het een handhavingsbesluit voorbereidt, zich in beginsel aan dit beleid dient te houden.

3.5. De Afdeling acht het door het college gevoerde beleid niet onredelijk, zodat het college zich daar bij het nemen van het bestreden besluit in beginsel aan diende te houden. Voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op de weigering om handhavend op te treden ten aanzien van de geluidwal van het dierenpension, heeft het college daarom mogen volstaan met een waarschuwing. Dat het college geen last onder dwangsom heeft opgelegd, maar heeft volstaan met het nemen van de eerste stap van zijn handhavingsbeleid, is derhalve niet in strijd met artikel 7:11 van de Awb.

De beroepsgrond faalt.

Slotoverwegingen

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Sorgdrager w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013

462-764.