Uitspraak ​201300815/1/R4


Volledige tekst

​201300815/1/R4.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Lisse,

en

de raad van de gemeente Lisse,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Lisse 2011" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

[appellant A] en [appellant B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2013, waar [appellant A] en [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.K. Koornneef, M.A.M. Randsdorp en R. van de Nes, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Het plan omvat een juridisch-planologische regeling voor het centrum van Lisse. Het plan is overwegend conserverend van aard. Wat betreft de aanwezigheid van detailhandel is het uitgangspunt actualisatie, waarbij onder meer de bestaande supermarkt aan de Heereweg als zodanig is bestemd.

Ontvankelijkheid

3. Het beroep van [appellant A] en [appellant B] voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer" steunt, voor zover ingediend door [appellant B], niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, in samenhang gelezen met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Procedureel

4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat belanghebbenden voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan onjuist zijn geïnformeerd. Volgens [appellant A] en [appellant B] is in de vooraankondigingen van het onderhavige plan ten onrechte gesteld dat het plan geen inhoudelijke wijzigingen zal bevatten, terwijl volgens hen het plan omvangrijke wijzigingen bevat ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Centrum 1986".

4.1. De Afdeling stelt voorop dat de bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is verlopen. De door [appellant A] en [appellant B] blijkbaar bedoelde vooraankondiging van het bestemmingsplan op 7 december 2011 en de informatievoorziening daarover op de website van de gemeente maken geen onderdeel uit van de in de Wro vervatte procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan. Dit betekent dat mogelijke onregelmatigheden in de informatievoorziening geen gevolgen kunnen hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

Supermarkt aan de Heereweg 246

5. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Detailhandel" voor de gronden aan de Heereweg 246, waarop de Digros supermarkt (hierna: de supermarkt) is gevestigd. Deze gronden hadden onder het vorige bestemmingsplan "Centrum 1986" de bestemmingen "Bedrijven", "Kantoren", "Maatschappelijke doeleinden" en "Wonen".

6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de supermarkt niet als zodanig in dit plan had mogen worden bestemd. Zij voeren hiertoe aan dat voorafgaand aan de bouw van de supermarkt in 1988 en de verbouwing in 1997 geen vrijstellingen op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) zijn verleend, waardoor volgens hen moet worden geoordeeld dat de supermarkt in strijd met het bestemmingsplan "Centrum 1986" is gebouwd. [appellant A] en [appellant B] stellen verder dat de welstandscommissie in 1988 niet heeft ingestemd met het bouwplan voor de supermarkt. Zij voeren voorts aan dat het plan is vastgesteld in strijd met de Structuurvisie Lisse uit 2011 (hierna: de structuurvisie), de Centrumvisie Lisse uit 2002 (hierna: de centrumvisie) en de intentieverklaring van 27 september 2011 voor de realisering van het bouwplan Raadhuisplein. Volgens [appellant A] en [appellant B] volgt uit de visies en de intentieverklaring dat de supermarkt zal worden verplaatst.

[appellant A] en [appellant B] stellen verder dat de verkeersbewegingen van de klanten en het bevoorradingsverkeer leiden tot een verkeersonveilige situatie, nu veel schoolgaande kinderen gebruik maken van de wegen langs de supermarkt. Ook menen zij dat de verkeersbewegingen nadelige gevolgen hebben voor het behoud van verschillende monumenten, waaronder hun woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Tot slot betogen [appellant A] en [appellant B] dat de raad er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat het laden en lossen en het gebruik van het parkeerterrein bij de supermarkt leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat op hun percelen, onder meer wat betreft de gevolgen voor de luchtkwaliteit en geluidhinder. Zij voeren aan - onder verwijzing naar het door hen overgelegde rapport van 28 mei 2013 "Geluid ten gevolge van supermarkt" van K+ Adviesgroep (hierna: het geluidrapport) - dat de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer op hun percelen worden overschreden door het laden en lossen bij de supermarkt. Uit het geluidrapport blijkt voorts dat het gebruik van het parkeerterrein, waaronder het nachtelijke gebruik van het terrein, leidt tot overschrijding van de geluidnormen, onder meer door dichtslaande autoportieren en startende voertuigen, aldus [appellant A] en [appellant B].

6.1. De raad stelt dat op 4 oktober 1988 en 18 november 1997 bouwvergunningen zijn verleend voor de bouw en de verbouwing van de supermarkt. Hierbij zijn tevens vrijstellingen op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, verleend, waarbij de raad erkent dat deze vrijstellingen en de bijbehorende dossiers niet meer voorhanden zijn. In het onderhavige plan is volgens de raad het bestaande gebruik van de supermarkt planologisch vastgelegd. Daarbij wijst de raad erop dat het planologisch onwenselijk is om de bestemmingen, waaronder een bedrijfsbestemming, uit het vorige plan toe te kennen aan het supermarktperceel, omdat het perceel in het centrum van Lisse ligt. Nu in het plan een reeds 25 jaar bestaande situatie wordt vastgelegd, heeft het onderhavige plan volgens de raad geen gevolgen voor het woon- en leefklimaat op de percelen van [appellant A] en [appellant B], de verkeersveiligheid en het behoud van de genoemde monumenten.

De raad stelt dat in de structuurvisie en centrumvisie de ruimtelijke ambities voor de gemeente Lisse en het centrum van Lisse zijn vastgelegd. In beide beleidsdocumenten wordt volgens de raad het voornemen geuit om de supermarkt te verplaatsen. Dit voornemen is nader uitgewerkt in de intentieverklaring van 27 september 2011. Volgens de raad zijn de onderhandelingen over het verplaatsen van de supermarkt echter mislukt, waardoor verplaatsing van de supermarkt binnen de planperiode niet aannemelijk is. Deze voorgeschiedenis kan er volgens de raad niet toe leiden dat de supermarkt niet wordt opgenomen in dit conserverende bestemmingsplan.

6.2. Over het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de welstandscommissie in het verleden niet heeft ingestemd met het bouwplan voor de supermarkt, overweegt de Afdeling dat dit, wat hier verder ook van zij, niet in deze procedure aan de orde kan komen.

6.3. De raad heeft de bouwvergunningen uit 1988 en 1997 overgelegd. De overgelegde bouwvergunningen omvatten de bouw, de verbouw en het gebruik als zodanig van de supermarkt. Hieruit volgt dat het gebruik van het perceel Heereweg 246 als supermarkt legaal is. Met betrekking tot legaal gebruik staat voorop dat dit in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dient te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden indien een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij een nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet aannemelijk zijn dat er concreet zicht bestaat op beëindiging van de bestaande situatie.

Hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het uitgangspunt van de raad dat het, in weerwil van de structuurvisie, de centrumvisie en de wens tot verplaatsing van de supermarkt, niet aannemelijk is dat de supermarkt binnen de planperiode zal worden verplaatst. De raad heeft voorts toegelicht dat reeds maatregelen zijn getroffen om de hinder van het laden en lossen tegen te gaan, waaronder de aanleg van een dockshelter. Voorts heeft de raad toegelicht dat het parkeerterrein beperkt is in omvang en sinds 1988 als zodanig wordt gebruikt. Uit de stukken blijkt dat het laden en lossen bij de supermarkt en het gebruik van het parkeerterrein, overdag en ’s nachts, afbreuk kan doen aan het woon- en leefklimaat op de percelen van [appellant A] en [appellant B], vooral wat betreft de daarmee gepaard gaande geluidhinder. Er is echter geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B] zodanig onevenredig zijn dat de raad de bestaande supermarkt en het bestaande parkeerterrein niet in redelijkheid als zodanig heeft kunnen bestemmen.

Het betoog faalt.

Wijzigingsbevoegdheid

7. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich voorts niet verenigen met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" voor de zogenoemde locatie ‘t Vierkant aan de Heereweg. Zij betogen dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende door objectieve normen wordt begrensd. Zij wijzen erop dat met de wijzigingsbevoegdheid een onbeperkt aantal horecagelegenheden mogelijk kan worden gemaakt binnen het wijzigingsgebied. [appellant A] en [appellant B] vrezen dat deze extra horecagelegenheden tot overlast zullen leiden, zeker nu het mogelijk is dat horecagelegenheden zich dichter bij hun percelen kunnen vestigen dan in de huidige situatie. Voorts is de wijzigingsbevoegdheid met onvoldoende objectieve normen begrensd, omdat de definities uit de Staat van Horeca-activiteiten onduidelijk zijn. Hierdoor is het volgens [appellant A] en [appellant B] mogelijk dat horecagelegenheden uit categorie 3 als bedoeld in de Staat van Horeca-activiteiten bij het bestemmingsplan zich binnen het wijzigingsgebied vestigen. Tot slot voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat er geen maatschappelijke en economische behoefte bestaat aan deze mogelijke uitbreiding van de horeca in ’t Vierkant.

7.1. De raad betoogt dat voor de locatie ’t Vierkant de wens bestaat om het plein te ontwikkelen tot een horeca- en evenementenplein. Deze wens was ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende concreet, maar het is volgens de raad voorzienbaar dat in de komende tien jaar deze wens geleidelijk zal worden gerealiseerd. Voorts stelt de raad dat de wijzigingsbevoegdheid voldoende door objectieve normen wordt begrensd, omdat de wijzigingsbevoegdheid voor een beperkt gebied van toepassing is en het college van burgemeester en wethouders binnen het gebied maximaal horeca van categorie 2 als bedoeld in de Staat van Horeca-activiteiten mag toestaan. Volgens de raad is het echter niet de bedoeling dat binnen het hele wijzigingsgebied horeca wordt toegelaten. De raad erkent dat met de wijzigingsbevoegdheid horeca-activiteiten uit categorie 2 op ongeveer 30 m van het perceel van [appellant B] mogelijk worden gemaakt, maar stelt dat onder het vorige plan deze afstand 20 meter bedroeg. Verder betoogt de raad dat horecagelegenheden met categorie 3 als bedoeld in de Staat van Horeca-activiteiten niet mogelijk kunnen worden gemaakt met deze wijzigingsbevoegdheid. Volgens de raad zullen [appellant A] en [appellant B], mede gelet op de ligging van hun woningen in het centrum van Lisse, geen onaanvaardbare hinder ondervinden van de horecagelegenheden.

7.2. Ingevolge artikel 22, lid 22.1.1, van de planregels kan het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" het bestemmingsplan wijzigen, in die zin dat de bestemming van de gronden met deze aanduiding wordt gewijzigd in de bestemming "Horeca", met de aanduiding categorie 1 of 2 als bedoeld in de Staat van Horeca-activiteiten, of "Gemengd".

Ingevolge lid 22.1.2 kan een wijziging als bedoeld in lid 22.1.1 alleen worden verleend indien

a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat;

b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

7.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan gegeven regels het plan kan wijzigen.

Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

7.4. Het wijzigingsgebied omvat de locatie ’t Vierkant aan de Heereweg in Lisse. Het wijzigingsgebied heeft in het onderhavige plan de bestemmingen "Verkeer" en "Gemengd". In artikel 22 van de planregels is opgenomen welke nieuwe bestemming het bevoegd gezag aan de gronden binnen het wijzigingsgebied mag toekennen en welke voorwaarden in acht moeten worden genomen bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Voorts is de wijzigingsbevoegdheid voor een specifiek omlijnd gebied opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling is verder in de Staat van Horeca-activiteiten voldoende duidelijk omschreven welke vormen van horeca binnen de verschillende categorieën zijn toegestaan, zodat andere horeca-activiteiten dan die in categorie 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten zijn opgenomen niet mogelijk zijn binnen het wijzigingsgebied. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten uit artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro.

Wat betreft het gestelde ontbreken van maatschappelijke en economische behoefte aan extra horeca binnen ’t Vierkant, overweegt de Afdeling dat [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat binnen de planperiode geen behoefte zal kunnen ontstaan aan horecaruimte binnen ’t Vierkant. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte de wijzigingsbevoegdheid in artikel 22 van de planregels die ziet op de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" heeft opgenomen.

Het betoog faalt.

Bestemming "Verkeer"

8. [appellant A] voert voorts aan dat het gebruik van de gronden met de bestemming "Verkeer" voor laad- en losactiviteiten, terrassen en evenementen onaanvaardbare hinder tot gevolg zal hebben. Hij meent dat met de bestemming "Verkeer" ten onrechte een algemeen recht wordt gegeven om op alle gronden met deze bestemming te laden en te lossen, terrassen op te zetten en evenementen te houden.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het expliciet toestaan van laden en lossen binnen de bestemming "Verkeer" enkel het bestaande gebruik van de gronden met de verkeersbestemming wordt vastgelegd. Verder wijst de raad erop dat binnen de bestemming "Verkeer" weliswaar terrassen en evenementen toegestaan zijn, maar dat hiervoor nadere toestemming van het college van burgemeester en wethouders vereist is.

8.2. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder b, g, en i, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Verkeer" bestemd voor het laden en lossen, ongebouwde terrassen en evenementen en markten.

Ingevolge artikel 1, lid 1.59 is een evenement een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak.

Ingevolge artikel 1, lid 1.99 is een ongebouwd terras een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt, zonder bouwkundige voorzieningen (zoals overkappingen en schermen).

Ingevolge artikel 2.17, zevende lid, van de Algemene plaatselijke verordening Lisse 2011 (hierna: APV) kan het bevoegd gezag in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere eisen stellen ten aanzien van terrassen.

8.3. Op grond van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 is het toegestaan op de openbare weg te laden en lossen. Artikel 12, lid 12.1, onder b, van de planregels maakt derhalve niet meer mogelijk dan reeds is toegestaan op de openbare weg.

Voor zover [appellant A] heeft betoogd dat binnen de bestemming "Verkeer" ten onrechte overal terrassen mogelijk zijn, wordt overwogen dat deze mogelijkheden op grond van de APV gebonden zijn aan nadere toestemmingen van het college van burgemeester en wethouders, waarbij het college op grond van artikel 2.17, zevende lid, van de APV regels kan stellen ter bescherming van het woon- en leefklimaat. In hetgeen [appellant A] hierover heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit voldoende is om eventuele hinder tegen te gaan.

8.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 20 juni 2012, in zaak nr. 201109470/1/R4, ligt het op de weg van de planwetgever om een beoordeling en afweging te maken of een bestemming die evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt is aangewezen. Ook dient deze omtrent onder meer het toegestane aantal evenementen per jaar en de maximale bezoekersaantallen, voorschriften op te stellen voor zover dat vanuit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid op een locatie van belang is. Deze beoordeling en afweging is een andere dan die op grond waarvan in een concreet geval voor een evenement al dan niet toestemming of een vergunning wordt verleend.

In het onderhavige plan heeft de raad geen voorschriften verbonden aan de binnen de bestemming "Verkeer" toegestane evenementen. Dit betekent dat in het plan geen beperkingen zijn gesteld aan het aantal en de omvang van de evenementen. Gelet hierop bestaat aanleiding voor het oordeel dat een beoordeling en afweging waarom het gebruik van de gronden met de bestemming "Verkeer" voor evenementen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening ten onrechte achterwege is gelaten.

Het bestreden besluit, voor zover het betreft de zinsnede "evenementen" in artikel 12, lid 12.1, onder i, van de planregels is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het betoog slaagt.

Planschade

9. [appellant A] en [appellant B] menen tot slot dat het plan zal leiden tot een waardedaling van hun woningen, waarmee de raad onvoldoende rekening heeft gehouden bij de vaststelling van het plan.

9.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant A] en [appellant B] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

10. In hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de zinsnede "evenementen" in artikel 12, lid 12.1, onder i, van de planregels, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant A] is in zoverre gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant A] en [appellant B] is, voor zover ontvankelijk, voor het overige ongegrond.

10.1. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

11. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het verzoek om de raad te veroordelen in de kosten van het verkrijgen van uittreksels uit openbare registers, overweegt de Afdeling dat het hier blijkens de overgelegde factuur gaat om kopieerkosten in verband met een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Nu die kosten aldus niet zijn gemaakt ten behoeve van de onderhavige procedure wordt het verzoek om een proceskostenveroordeling in zoverre afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep, voor zover ingediend door [appellant B], niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Verkeer";

II. verklaart het beroep, voor zover ingediend door [appellant A], gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lisse van 29 november 2012, kenmerk W026756/1047, waarbij het bestemmingsplan "Centrum Lisse 2011" is vastgesteld, voor zover het betreft de zinsnede "evenementen" in artikel 12, lid 12.1, onder i, van de planregels;

IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

V. draagt de raad van de gemeente Lisse op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Lisse tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 484,00 (zegge: vierhonderdvierentachtig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Lisse aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013

431-767.