Uitspraak ​201211685/1/R2


Volledige tekst

​201211685/1/R2.
Datum uitspraak: 31 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Groenekan, gemeente De Bilt,
appellanten,

en

de raad van de gemeente De Bilt,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Prinsenlaan 80 Groenekan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2013, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. W. van Galen, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door ing. B.M. van den Haak en mr. J.S. Makhan-Idu, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Het Koningsbed B.V., vertegenwoordigd door E.W. van Voorst, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Ter zitting hebben [appellant] en anderen de beroepsgrond dat het plan in strijd is met het beleid zoals dat is vertaald in het voorontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied Maartensdijk 2012" ingetrokken.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in de functiewijziging van het perceel Prinsenlaan 80 te Groenekan. De agrarische activiteiten op het perceel zullen worden beëindigd en de overtollige bebouwing zal worden gesloopt. Het plan maakt op het perceel verblijfsrecreatie, vergaderactiviteiten en daaraan ondergeschikte horeca en landschaps- en natuurontwikkeling mogelijk.

4. [appellant] en anderen kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij voeren aan dat het plan in strijd is met hoofdstuk 6 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009 (hierna: de Verordening 2009). Zij betogen primair dat het plan voorziet in nieuwvestiging van verblijfsrecreatie. Nu het plangebied ligt in een gebied alwaar volgens de Verordening 2009 nieuwvestiging van verblijfsrecreatie is verboden, is het plan in strijd met de Verordening 2009. Subsidiair betogen [appellant] en anderen dat het plan voorziet in uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatie. Volgens hen laat de Verordening 2009 een dergelijke uitbreiding alleen toe onder bepaalde voorwaarden. De raad heeft niet onderbouwd dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, zo stellen [appellant] en anderen.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat wordt voldaan aan de in de Verordening 2009 neergelegde voorwaarden voor functiewijziging van een agrarische functie in een andere functie. Volgens de raad is hoofdstuk 6 van de Verordening 2009 niet van toepassing op het onderhavige geval, omdat het perceel is bestemd voor gemengde doeleinden en niet specifiek voor verblijfsrecreatie.

4.2. Blijkens de bij de Verordening 2009 behorende kaart, ligt het plangebied in LG 2.

Ingevolge artikel 4.10, tweede lid, van de Verordening 2009 kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Functieverandering’ bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bij algehele bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen worden aangewend voor andere functies, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de oppervlakte van de overige bedrijfsgebouwen wordt gereduceerd met ten minste 50%;

b. de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden, dan wel versterkt;

c. de functiewijziging leidt niet tot een onevenredige toename van het gemotoriseerde verkeer;

d. omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Ingevolge artikel 6.2.2, eerste lid, bevat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwvestiging verblijfsrecreatie niet toegestaan’ [LG 2, LG 1 en LG 3 voor zover deel uitmakend van de Vinkeveense Plassen en de Heuvelrug, LG 4 en de EHS] geen bestemmingen en regels die de nieuwvestiging van verblijfsrecreatie toestaan.

Ingevolge artikel 6.2.3, eerste lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Uitbreiding bestaande verblijfsrecreatie’ [LG 1 en LG 2] bestemmingen en regels bevatten die uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatieterreinen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. het desbetreffende bedrijf heeft onvoldoende ruimte om het kwaliteitsniveau te optimaliseren;

b. de uitbreiding leidt niet tot een onevenredige aantasting van aanwezige waarden of de agrarische structuur.

Ingevolge het bepaalde in het derde lid, bevat een toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en tweede lid, een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.

4.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:

a. vergaderactiviteiten;

b. verblijfsrecreatieve activiteiten, voor zover sprake is van overnachtinggerelateerde activiteiten ten behoeve van het verblijf van gasten;

met daaraan ondergeschikt, ter ondersteuning van de verblijfsrecreatieve activiteiten:

c. horeca, voor zover sprake van 'lichte' en verblijfsrecreatief verwante activiteiten, zoals een kleinschalige eetgelegenheid ten behoeve van gasten en passanten, en voor zover behorend tot categorie 1 van de van deze planregels deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten;

d. hobbymatige agrarische activiteiten.

4.4. Gelet op artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels voorziet het plan in verblijfsrecreatieve activiteiten. In hoofdstuk 6 van de Verordening 2009 zijn regels opgenomen voor bestemmingsplannen die voorzien in de nieuwvestiging of uitbreiding van verblijfsrecreatie. Op het perceel Prinsenlaan 80 te Groenekan wordt een bed & breakfast geëxploiteerd als nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf dat aldaar is gevestigd. Voor het oprichten van de bed & breakfast is een vrijstelling verleend op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In dit geval is dan ook geen sprake van een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwvestiging van verblijfsrecreatie. De gronden waarop verblijfsrecreatieve activiteiten mogelijk zijn gemaakt hebben evenwel een grotere oppervlakte dan de gronden waarop de bestaande bed & breakfast mag worden geëxploiteerd. Het plan voorziet dan ook in een uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein. Dat in dit geval in verband met de functiewijziging van het perceel aan de voorwaarden van artikel 4.10, tweede lid, van de Verordening 2009 moet worden voldaan, laat onverlet dat het plan tevens moet voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in artikel 6.2.3 van de Verordening 2009. Dat het plandeel voor het perceel Prinsenlaan 80 te Groenekan de bestemming "Gemengd" heeft en het plan ter plaatse tevens niet-verblijfsrecreatieve activiteiten mogelijk maakt, maakt dit niet anders.

Artikel 6.2.3 van de Verordening 2009 staat aan de uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein in het gebied LG2 niet zonder meer in de weg. In de plantoelichting moet worden onderbouwd dat het desbetreffende bedrijf onvoldoende ruimte heeft om het kwaliteitsniveau te optimaliseren en dat de uitbreiding niet leidt tot een onevenredige aantasting van aanwezige waarden of de agrarische structuur. In de plantoelichting is een dergelijke onderbouwing evenwel niet opgenomen. Het plan is dan ook in strijd met artikel 6.2.3 van de Verordening 2009. Het betoog slaagt.

5. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 6.2.3 van de Verordening 2009. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

6. Gelet op de inwerkingtreding van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 op 5 maart 2013 ziet de Afdeling geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, dan wel met toepassing van het bepaalde in artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dat luidde ten tijde van belang, de raad de gebreken te laten herstellen.

7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

8. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.

9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Prinsenlaan 80 Groenekan" van de raad van de gemeente De Bilt van 27 september 2012;

III. draagt de raad van de gemeente De Bilt op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente De Bilt tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat de raad van de gemeente De Bilt aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Westland, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Westland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013

683.