Uitspraak ​201301653/1/R6


Volledige tekst

​201301653/1/R6.
Datum uitspraak: 31 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te De Rijp, gemeente Graft-De Rijp,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te De Rijp, gemeente Graft-De Rijp, en anderen,

en

de raad van de gemeente Graft-De Rijp,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Pauw, Graft-De Rijp" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellanten sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2013, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, [appellanten sub 2] en anderen, in de personen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. L.T. van Eyck van Heslinga, voornoemd, en de raad, vertegenwoordigd door P.J. Zwitselaar, wethouder, drs. M.J. Boogaard en ing. S. Koper, beiden werkzaam bij de gemeente, en mr. J. Hasper, werkzaam bij adviesbureau SAB, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de bouw van 142 woningen, waarvan 31 bij recht worden voorzien en de overige door uitwerkingsplannen kunnen worden gerealiseerd.

Ontvankelijkheid

3. In artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat het bezwaar- of beroepschrift ondertekend wordt en ten minste bevat:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;

d. de gronden van het bezwaar of beroep.

In artikel 6:6 is bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.

Ingevolgde artikel 6:8, vierde lid, vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, ter inzage is gelegd.

De terinzagelegging van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 31 januari 2013 en geëindigd op 13 maart 2013.

Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

3.1. [appellanten sub 2] hebben bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2013, derhalve binnen de beroepstermijn, beroep ingesteld. Daarbij is vermeld ‘Bewoners Zuideinde’ en ‘Bewoners De Reiger’ zonder dat de namen van deze personen zijn meegedeeld. [appellanten sub 2] hebben na de beroepstermijn, bij brief van 20 maart 2013, nader aangeduid namens wie zij hebben beoogd mede beroep in te stellen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 20 juli 2005 in zaak nr. 200410561/1), kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn.

Binnen de beroepstermijn was niet kenbaar namens wie [appellanten sub 2] mede beroep hebben ingesteld. Gelet hierop is het beroep, voor zover ingesteld door anderen dan [appellanten sub 2], niet-ontvankelijk.

4. De raad neemt het standpunt in dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is, nu zijn perceel niet grenst aan het plangebied en zijn woning is gericht op het noorden in plaats van op het ten zuiden van de woning gelegen plangebied.

4.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

4.2. [appellant sub 1] woont op een afstand van ongeveer 90 m van het plangebied waarbinnen als één nieuwe ontwikkeling woningbouw mogelijk wordt gemaakt. [appellant sub 1] heeft vanuit zijn woning enig zicht op het plangebied. Niet kan worden uitgesloten dat het plan voor hem leidt tot nadelige effecten. Hieruit volgt dat [appellant sub 1] een rechtstreeks betrokken belang heeft bij het plan en kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Het betoog van de raad faalt.

5. De raad betoogt voorts dat [appellant sub 1] in zijn beroepschrift nieuwe beroepsgronden aanvoert die hij niet als zienswijze heeft ingediend. De Afdeling overweegt dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. De beroepsgronden zijn met het beroepschrift aangevoerd, zodat geen aanleiding bestaat deze buiten beschouwing te laten.

Crisis- en herstelwet

6. Nu het bestreden besluit is vereist voor de ontwikkeling dan wel verwezenlijking van een gebied ten behoeve van de bouw van meer dan elf woningen, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing op dit besluit.

Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

6.1. De eerst ter zitting naar voren gebrachte beroepsgrond over de economische uitvoerbaarheid van het plan dient op grond van artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing te worden gelaten, nog daargelaten de vraag of het ter zitting naar voren brengen van deze grond strijdig is met een goede procesorde.

Inhoudelijk

7. [appellant sub 1] voert aan dat het plan in strijd is met de Nota Ruimte waarin onder meer het nationaal landschap Laag Holland is aangewezen. Over dat landschap is volgens [appellant sub 1] aangegeven dat slechts ruimte is voor ontwikkelingen voor zover deze voorzien in de natuurlijke bevolkingsgroei. [appellant sub 1] betoogt dat geen sprake is van bevolkingsgroei, gelet op het feit dat het inwoneraantal van Graft-De Rijp sinds het jaar 2006 afneemt.

7.1. De raad stelt dat het plan is gericht op het behoud van het bestaande inwoneraantal van de gemeente. Gelet op het feit dat sprake is van een toename van het aantal eenpersoonshuishoudens is een toename van het aantal woningen noodzakelijk. In dit kader stelt de raad dat in de regio waar Graft-De Rijp deel van uitmaakt, 2700 woningen kunnen worden gerealiseerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de raad naar het streekplan "Streekplanherziening, begrenzing nationaal landschap Laag Holland" (hierna: het streekplan).

Voorts blijkt volgens de raad uit de woonvisie "Woonvisie Graft-De Rijp 2008-2015, focus op wonen" (hierna: de woonvisie 2008-2015), vastgesteld door de raad op 15 mei 2008, dat het beleid is gericht op woningbouw voor de bewoners van de gemeente.

7.2. Het plan voorziet bij recht in 31 woningen. Voorts worden 111 woningen bij uitwerking mogelijk gemaakt.

7.3. In het streekplan, vastgesteld op 18 december 2006 door provinciale staten van Noord-Holland, is ten aanzien van de woningbehoefte het volgende vermeld. De Nota Ruimte gaat uit van een woningbehoefte voor nationale landschappen op basis van migratiesaldo nul. Dit houdt in dat binnen de nationale landschappen ruimte is voor ten hoogste het aantal woningen dat nodig zou zijn om de natuurlijke groei van de bevolking in het nationaal landschap op te vangen. Met de streekplanherziening is voor de berekening van de woningbehoefte binnen het nationaal landschap Laag Holland migratiesaldo nul van toepassing. Op basis van dit beginsel en de meest recente berekeningswijze volgens het door de provincie gehanteerde berekeningsmodel, is de woningbehoefte in Laag Holland 5200 woningen voor de periode 2004-2020.

7.4. In de woonvisie 2008-2015 wordt als één van de algemene doelen benoemd dat de schaarse bouwmogelijkheden optimaal moeten worden ingezet voor de opvang van de eigen behoefte als gevolg van natuurlijke aanwas.

7.5. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, is de raad niet zonder meer gebonden aan het provinciaal beleid neergelegd in de door [appellant sub 1] genoemde stukken waaronder het streekplan. De raad dient bij de vaststelling van het plan rekening te houden met het provinciaal beleid op dit punt. De raad heeft het provinciaal beleid in de besluitvorming betrokken, hetgeen reeds volgt uit de toelichting bij het plan. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat hij rekening heeft gehouden met het voornoemde provinciaal beleid om ten hoogste het aantal woningen te bouwen om de natuurlijke groei van de bevolking op te vangen. De raad heeft daarover onweersproken opgemerkt dat dat beleid geen rekening houdt met de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens en de vergrijzing, waardoor ook bij een gelijkblijvend bevolkingsaantal, toch een groeiende woningbehoefte bestaat. Dit standpunt komt de Afdeling in dit geval niet onredelijk voor.

8. [appellant sub 1] betoogt dat in de gemeente Graft-De Rijp geen behoefte is aan woningbouw en dat daarom het nut en de noodzaak van het plan ontbreken. Hiertoe voert [appellant sub 1] aan dat ongeveer 80 woningen al lange tijd te koop staan. Voorts houdt de stelling van de raad dat met het plan de voorzieningen en de leefbaarheid van de gemeente in stand worden gehouden volgens [appellant sub 1] geen stand, nu onderhavig plan daarvoor in onvoldoende woningen voorziet. De raad heeft gelet hierop uitsluitend financiële motieven ten grondslag gelegd aan het plan, aldus [appellant sub 1].

8.1. De raad stelt dat de woningbehoefte voldoende is aangetoond. Hij verwijst in dit kader naar de woonvisie "Woonvisie Graft-De Rijp, Inspelen op veranderende marktomstandigheden" (hierna: de woonvisie), die de raad op 16 maart 2012 heeft vastgesteld. Ten behoeve van deze woonvisie heeft in 2011 een woningmarktonderzoek plaatsgevonden.

8.2. In de woonvisie is vermeld dat tussen de jaren 2010 en 2015 de woningbehoefte van de gemeente Graft-De Rijp op ongeveer 130 woningen ligt. In de periode 2016-2020 is de woningbehoefte 140 woningen. Invulling van deze woningbehoefte is noodzakelijk om de bevolkings- en huishoudensgroei te kunnen faciliteren. Het gaat hierbij om het minimale aantal woningen dat moet worden gerealiseerd om de huidige bevolking in de komende jaren te kunnen blijven huisvesten. Wanneer de gemeente er niet in slaagt om in deze woningbehoefte te voorzien (lees: woningen bouwt), zijn huishoudens ‘gedwongen’ om op zoek te gaan naar een woning buiten de gemeentegrenzen.

8.3. Uit de woonvisie volgt dat tot en met het jaar 2020 een minimale woningbouwbehoefte bestaat van 270 woningen binnen de gemeente Graft-De Rijp om de huidige bevolking in de komende jaren te kunnen blijven huisvesten. Het plan voorziet in een gedeelte van die behoefte. In de enkele verwijzing naar het aantal huizen dat binnen de gemeente te koop staat en de verwijzing naar de huidige economische situatie, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van een woningbouwbehoefte van ongeveer 270 woningen binnen de planperiode. Verder ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan daarmee ook zal bijdragen aan de leefbaarheid van de gemeente.

In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad louter uit financiële motieven het plan heeft vastgesteld.

9. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat het plan in strijd is met de artikelen 21 en 22 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: de verordening).

Daarbij betogen [appellanten sub 2] dat het plangebied ten onrechte is aangemerkt als bestaand bebouwd gebied (hierna: BBG).

9.1. De raad stelt dat de artikelen 21 en 22 van de verordening van toepassing zijn voor zover woningen worden voorzien buiten het BBG. De voorziene woningen in onderhavig plan zijn echter voorzien binnen het BBG, aldus de raad.

9.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de verordening houdt een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14 in het landelijk gebied rekening met:

a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;

b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;

c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;

d. de historische structuurlijnen;

e. cultuurhistorische objecten;

overeenkomstig de in het tweede lid genoemde Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (hierna: Leidraad). Daartoe geeft de toelichting bij het bestemmingsplan ten minste een verantwoording van de mate waarin deze nieuwe functies rekening houden met:

1. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;

2. de ordeningsprincipes van het landschap;

3. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;

4. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);

5. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

Ingevolge het tweede lid stellen provinciale staten de landschapstypen en kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid vast in de Leidraad.

Ingevolge artikel 20, eerste lid en onder a, is als nationaal landschap nader begrensd het gebied Laag Holland, zoals aangegeven op kaart 5 en op de digitale verbeelding ervan.

Ingevolge artikel 21 dienen voor de gronden gelegen binnen de nationale landschappen en werelderfgoederen genoemd in artikel 20 in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of de versterking van de kernkwaliteiten van het betreffende Nationale Landschap en/of het behoud of de versterking van de Uitzonderlijke Universele Waarden van het betreffende werelderfgoed zoals omschreven in de Leidraad.

Ingevolge artikel 22, eerste lid, mag een bestemmingsplan uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20 voor zover deze de kernkwaliteiten en/of Uitzonderlijke Universele Waarden behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad.

Ingevolge het derde lid geldt dit onverminderd het bepaalde in artikel 15.

9.3. Op kaart 2 behorende bij de verordening ligt het plangebied in het BBG.

Op kaart 5 behorende bij de verordening ligt het plangebied in het gebied Laag Holland. Blijkens de kaart behorende bij de Leidraad ligt het plangebied in het gebied met het landschapstype veenpolderlandschap.

9.4. In de Leidraad staat dat binnen het gebied Laag Holland onder meer het landschapstype veenweidelandschap (lees: veenpolderlandschap) is te onderscheiden. Dit landschap bezit volgens de Leidraad onder meer de kernkwaliteiten grote openheid van het landschap, een lineaire nederzettingenstructuur, bebouwing die is georiënteerd naar de structuurdrager (weg of dijk), vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omringende polderlandschap en naar de kern toe worden de doorzichten minder en de bebouwing steeds dichter.

9.5. De Afdeling overweegt dat aan een algemeen verbindend voorschrift, zoals in dit geval kaart 2 behorende bij de verordening, verbindende kracht kan worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een dergelijk oordeel.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 6 februari 2013, in zaak nr. 201202085/1/R1), moet bij nieuwe functies binnen gebieden als bedoeld in artikel 20 van de verordening op grond van artikel 22, gelezen in samenhang met artikel 15 van de verordening, in de toelichting bij een bestemmingsplan alleen worden verantwoord in hoeverre deze functies rekening houden met de in artikel 15, eerste lid, genoemde kenmerken, indien deze functies buiten BBG mogelijk worden gemaakt. Artikel 15 heeft immers alleen betrekking op verstedelijking buiten BBG. Nu het plangebied binnen het BBG valt, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet behoefde te motiveren waarom de voorziene woningen in overeenstemming zijn met artikel 22 van de verordening.

Voorts ziet de Afdeling, in hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben betoogd, geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 21 van de verordening wel betrekking zou hebben op gronden gelegen binnen BBG. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat voor de in dezelfde titel opgenomen artikelen 20, 21 en 22 van de verordening een gezamenlijke toelichting bij de verordening is opgesteld waarbij geen verschil wordt benoemd ten aanzien van het toepassingsbereik van die artikelen. Nu het plangebied binnen het BBG valt, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen regels in het plan behoefde op te nemen die in overeenstemming zijn met artikel 21 van de verordening.

10. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] voeren voorts aan dat het plan in strijd is met het Koninklijk besluit van 13 februari 1976 (hierna: het Koninklijk besluit). Het in geding zijnde plan is ten opzichte van het bestemmingsplan waarop het Koninklijk besluit ziet, nauwelijks gewijzigd. Aldus geldt ten aanzien van woningbouw onverkort hetgeen in het Koninklijk besluit is overwogen, aldus [appellant sub 1] en [appellanten sub 2].

10.1. De raad stelt dat het Koninklijk besluit zag op het bestemmingsplan "De Pauw" van 25 mei 1971. Het Koninklijk besluit heeft volgens de raad geen algemene werking.

10.2. In het Koninklijk besluit is onder meer overwogen dat het oude De Rijp, dat vrijwel als geheel als beschermd dorpsgezicht is aangewezen, door zijn grillige structuur en door aard en aanleg van de bebouwing een karakteristiek voorbeeld is van een Noord-Hollands dijk- en polderdorp, waarvan het karakter mede wordt bepaald door de ligging van het dorp in het landschap. Voorts wordt overwogen dat gezien de waarde die gehecht moet worden aan het zo ongeschonden mogelijk bewaren van het aanzicht vanuit het zuidoosten op De Rijp, de realisering van een bedrijfsterrein in het oostelijk gedeelte van het plan niet aanvaard kan worden. Voorts wordt in het Koninklijk besluit goedkeuring onthouden aan twintig woonblokken. Evenwel is woningbouw in het westelijke gedeelte van het plan wel toegestaan, indien deze zorgvuldig wordt ontworpen als overgangszone tussen de bestaande kern en de nieuwe omgeving. Voorts dienen de woningen te worden afgestemd op de schaal en de betekenis van de bebouwing binnen het beschermde dorpsgezicht en dienen de woningen zo min mogelijk het uitzicht daarop te belemmeren.

10.3. Anders dan [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen, komt aan het Koninklijk besluit niet de betekenis toe die zij daaraan toekennen. Het Koninklijk besluit houdt niet een algemeen verbod tot realisering van woningen binnen het onderhavige plangebied in. Het Koninklijk besluit is gewezen in een andere procedure en het dient niet als een algemeen toetsingskader waaraan het onderhavige plan dient te voldoen. Het onderhavige plan dient te worden getoetst aan de geldende regelgeving en het geldende beleid. De enkele omstandigheid dat destijds goedkeuring is onthouden aan bedrijfsbebouwing en aan een gedeelte van de destijds voorziene woningen, maakt derhalve niet dat thans in dienovereenkomstige zin zou moeten worden geoordeeld.

11. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat de zichtlijn op het dorp door het plan zal verdwijnen. Daarbij wijzen zij mede op de mogelijk gemaakte bouwhoogten. Volgens [appellant sub 1] heeft het advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed onvoldoende rekening gehouden met de zichtlijn.

11.1. De raad stelt dat de zichtlijn vanuit zuidoostelijke richting weliswaar wordt beperkt, maar dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft aangegeven dat het plan niet zodanig is dat dit een verstorend effect heeft op de cultuurhistorische waarden van het op 17 november 1969 aangewezen beschermd dorpsgezicht. Verder is in het plan een groenzone opgenomen, waardoor vanuit die zone vrij zicht blijft op het dorpsgezicht. Verder betoogt de raad dat in de toelichting op het besluit tot aanwijzing van het beschermd dorpsgezicht De Rijp is gemotiveerd wat de redenen zijn voor de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht. Het doorzicht of de vergezichten vanuit De Rijp richting het buitengebied en vice versa behoren niet tot één van de redenen. Indien dit aspect kenmerkend zou zijn voor een beschermd dorpsgezicht, zou dit expliciet zijn genoemd in het aanwijzingsbesluit of de bijbehorende toelichting, hetgeen in dit geval niet is gebeurd, aldus de raad.

11.2. Het plangebied ligt ten oosten van de kern De Rijp. Blijkens de verbeelding is aan de gehele westelijke zijde van het plangebied met een breedte van ongeveer 22 m tot 48 m de bestemming "Groen" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;

b. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding; c. sport- en speelvoorzieningen;

d. verkeers- en verblijfvoorzieningen, zoals voet- en fietspaden;

e. ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" een verkeersontsluiting voor de wijk;

f. waterlopen en waterpartijen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen en met inachtneming van de keur van het hoogheemraadschap.

Ingevolge lid 3.2.1 mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.

11.3. Blijkens de verbeelding is aan gronden in het zuiden van het plangebied de bestemming "Wonen" toegekend. Op de gronden met de bestemming "Wonen" zijn vier bouwvlakken ingetekend. Voorts is aan gronden binnen het plangebied de bestemming "Woongebied - Uit te werken" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen - hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen - al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen, waarbij in de gegeven bestemming woningen in de categorieën vrijstaand, twee-aan-een, aaneengebouwd alsmede gestapeld, worden toegelaten met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

1. "aaneengebouwd" uitsluitend aaneengebouwde woningen;

2. "gestapeld" uitsluitend gestapelde woningen;

3. "twee-aan-een" uitsluitend twee-aan-een gebouwde woningen;

4. "vrijstaand" uitsluitend vrijstaande woningen;

worden toegelaten.

Ingevolge lid 6.2.1, aanhef en onder c, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat de goot- en bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" aangegeven goothoogte onderscheidenlijk bouwhoogte is.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, zijn de voor "Woongebied - Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor:

a. woningen;

b. aan huis verbonden beroepen;

c. wegen, straten, pleintjes, wandel- en fietspaden;

d. parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen;

e. waterlopen en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

Ingevolge lid 7.2.1, aanhef en onder p, dient het college van burgemeester en wethouders de bestemming uit te werken met inachtneming van de voorwaarde dat met betrekking tot de minimale en maximale goot- en bouwhoogte de volgende regels gelden:

1. de goothoogte van hoofdgebouwen voor vrijstaande, twee-aan-een en aaneengebouwde woningen bedraagt maximaal 6 m;

2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen voor vrijstaande, twee-aan-een en aaneengebouwde woningen bedraagt maximaal 10 m;

3. de goothoogte van hoofdgebouwen voor gestapelde woningen bedraagt maximaal 7 m;

4. de bouwhoogte van hoofdgebouwen voor gestapelde woningen bedraagt maximaal 12 m.

11.4. Voor één bouwvlak met de bestemming "Wonen" geldt een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 10 m. Aan de overige drie bouwvlakken met de bestemming "Wonen" is geen maximale goot- en bouwhoogte toegekend.

11.5. De Afdeling stelt vast dat voor drie van de vier bouwvlakken met de bestemming "Wonen" op de digitale verbeelding een aanduiding met de maximale goot- en bouwhoogte ontbreekt. Voor deze bouwvlakken geldt aldus een onbeperkte goot- en bouwhoogte. Evenwel zijn op de analoge verbeelding voor twee van deze bouwvlakken een maximale goot- en bouwhoogte van 6 m onderscheidenlijk 10 m en voor het derde bouwvlak een maximale goot- en bouwhoogte van 7 m onderscheidenlijk 12 m opgenomen. Ter zitting heeft de raad erkend dat deze aanduidingen abusievelijk niet in de digitale verbeelding zijn verwerkt. Door de aanduidingen niet op de doorslaggevende digitale verbeelding aan te geven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De beroepen zijn op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden vernietigd.

11.6. Nu de raad evenwel heeft beoogd de op de analoge verbeelding weergegeven maximale goot- en bouwhoogten toe te kennen aan de drie bouwvlakken, zal de Afdeling de beroepsgrond inzake de zichtlijn, uitgaande van de op de analoge verbeelding aangegeven hoogten, beoordelen en bezien of zij op dit punt zelf in de zaak kan voorzien.

11.7. De raad heeft aangegeven veelvuldig te hebben overlegd met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft aangegeven dat het plan geen zwaarwegende verstorende effecten heeft op de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht. In het enkele betoog van [appellant sub 1] dat hij een andere mening is toegedaan dan hetgeen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in zijn advies heeft aangegeven, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van dat advies heeft mogen uitgaan. Verder stelt de Afdeling vast dat het plan voorziet in een brede groene zone waarop geen bebouwing wordt toegestaan. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanuit die groenzone vrij zicht blijft bestaan op het beschermd dorpsgezicht. Verder heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de zichtlijn op of vanuit het dorp niet bepalend is geweest voor de aanwijzing van het beschermd dorpsgezicht van De Rijp. De raad heeft zich aldus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de binnen de plandelen "Wonen" en "Woongebied - Uit te werken" voorziene woningen geen onaanvaardbare afbreuk doen aan het beschermd dorpsgezicht van De Rijp. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het mogelijk maken van woningen die voorzien in een woningbehoefte dan aan het belang van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] om een volledig vrij uitzicht op het dorpsgezicht te behouden.

Conclusie

12. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen, voor zover ontvankelijk, voor het overige ongegrond.

13. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, zoals dat luidde ten tijde van belang, op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.

14. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

15. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en anderen niet-ontvankelijk voor zover ingesteld door anderen dan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B];

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en anderen gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Graft-De Rijp van 13 december 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Pauw, Graft-De Rijp" voor zover voor drie bouwvlakken met de bestemming "Wonen" niet een maximale goot- en bouwhoogte is opgenomen;

IV. bepaalt dat voor de twee noordelijk gelegen bouwvlakken met de bestemming "Wonen" de aanduidingen "maximum = goothoogte (m) = 6" en "maximum bouwhoogte (m) = 10" en voor het bouwvlak met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "gestapeld" de aanduidingen "maximum goothoogte (m) = 7" en "maximum bouwhoogte (m) = 12" gelden;

V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;

VI. draagt de raad van de gemeente Graft-De Rijp op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel IV. verwerkt wordt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Graft-De Rijp tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 236,00 (zegge: tweehonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Graft-De Rijp tot vergoeding van bij [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 267,08 (zegge: tweehonderdzevenenzestig euro en acht cent), waarvan € 236,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

IX. gelast dat de raad van de gemeente Graft-De Rijp aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Michiels w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013

371-763.