Uitspraak ​201209308/1/R3


Volledige tekst

​201209308/1/R3.
Datum uitspraak: 24 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beiden wonend te Aalburg,

en

de raad van de gemeente Aalburg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwstraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2013, waar [appellanten], bij monde van [appellant B], bijgestaan door A. Bil, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.A.M. Antens en drs. S.A.C. van Opdurp, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de commanditaire vennootschap Ruimte voor Ruimte II C.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [Autoschadeherstelbedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Er zijn nog stukken ontvangen van de raad en [appellanten]. Deze zijn over en weer toegezonden.

Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de bouw van 32 woningen aan de Nieuwstraat ten zuiden van de kern Veen. Ook voorziet het plan in de uitbreiding van een bedrijf dat zich toelegt op het herstel van autoschade op het perceel aan de [locatie A].

3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals die luidde ten tijde van belang, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.

In categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Chw wordt als categorie ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aangemerkt de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied.

Nu het bestreden besluit is vereist voor de ontwikkeling dan wel verwezenlijking van een gebied ten behoeve van de bouw van maximaal 32 woningen in een aaneengesloten gebied, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op dit besluit.

4. Ter zitting hebben [appellanten] aangevoerd dat de raad ten onrechte heeft voorzien in inritten voor percelen over gronden met een waterbestemming.

4.1. Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

4.2. Omdat [appellanten] in strijd met artikel 1.6a van de Chw na afloop van de termijn voor het instellen van beroep deze beroepsgrond hebben aangevoerd, zal de Afdeling deze buiten beschouwing laten.

5. [appellanten] betogen dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat de raad de nieuwe woningen in relatie tot regionale ruimtelijke afspraken over de nieuwbouw van woningen niet heeft verantwoord. Niet duidelijk is of er behoefte is aan de woningen. De raad is in zoverre zijn verantwoordingsplicht als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening ruimte 2012) niet nagekomen.

Voorts voeren zij aan dat de raad heeft nagelaten te verantwoorden dat de woningen niet in bestaand stedelijk gebied kunnen worden voorzien. De raad is daarmee zijn verantwoordingsplicht als bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, van de Verordening ruimte 2012 niet nagekomen.

Voorts betogen zij dat het plan in strijd met artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2012 is vastgesteld, omdat dit in een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied voorziet. Ook betogen zij dat het plan in strijd is met algemene regels in hoofdstuk 11 van de Verordening ruimte 2012 met betrekking tot niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, waaronder de regels over woningen in het kader van de Ruimte voor Ruimteregeling, omdat het plan niet in een bebouwingsconcentratie ligt en ten onrechte een aanzet wordt gegeven voor een stedelijke ontwikkeling.

Verder betogen [appellanten] dat het plan in strijd met artikel 2.2 van de Verordening ruimte 2012 is vastgesteld, omdat de kwaliteitsverbetering van het landschap, onder meer door middel van een financiële bijdrage aan het landschapsfonds, niet is gewaarborgd. Bovendien is niet voorzien in de landschappelijke inpassing van het plan.

5.1. De raad stelt dat artikel 3.2 en de regels in hoofdstuk 11 van de Verordening ruimte 2012 over niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied in dit geval niet van toepassing zijn. Voorts is binnen het bestaand stedelijk gebied van de kernen van de gemeente geen ruimte voor de nieuwe woningen. Verder is volgens de raad de landschappelijke inpassing van het plan voldoende gewaarborgd.

5.2. Op de kaartbijlage bij de Verordening ruimte 2012 hebben de gronden in het plangebied de aanduiding "gebied integratie stad-land".

Ingevolge artikel 1.1, onder 16, van de Verordening ruimte 2012 wordt in deze verordening onder bestaand stedelijk gebied verstaan gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies.

Ingevolge onderdeel 75 wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan nieuw ruimtebeslag of uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies.

Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, bevat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft.

Hoofdstuk 3 stelt algemene regels met betrekking tot stedelijke ontwikkelingen.

Ingevolge artikel 3.2 zijn bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, kan een bestemmingsplan, in afwijking van artikel 3.2, gelegen in een "gebied integratie stad-land" voorzien in een stedelijke ontwikkeling, mits deze stedelijke ontwikkeling:

a. in samenhang met en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling;

b. geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar en zwaar bedrijventerrein.

Ingevolge het tweede lid bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

a. er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik;

b. de stedelijke ontwikkeling een uitwerking is van de voorgenomen ontwikkeling van het gebied integratie stad-land alsmede van het te voeren ruimtelijke beleid voor dat gebied en tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 2.1.

Ingevolge het derde lid, onder b, strekt een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid ertoe dat bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen.

Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording over de wijze waarop:

a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 12.4, onder b, zijn gemaakt, worden nagekomen;

b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

Ingevolge het tweede lid wordt verstaan onder harde plancapaciteit voor woningbouw bedoeld in het eerste lid, onder b, de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt:

a. die wordt uitgedrukt in aantallen woningen; en

b. die is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Hoofdstuk 11 stelt algemene regels met betrekking tot niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied.

5.3. De plantoelichting bevat geen verantwoording als bedoeld in artikel 3.5 van de Verordening ruimte 2012. Het standpunt van de raad dat de afspraken in het kader van het regionaal ruimtelijk overleg, waaronder die over de woningbouwopgave voor Aalburg, ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet waren vastgelegd, zodat hierover geen verantwoording in de plantoelichting kon worden opgenomen, kan niet worden gevolgd. Daartoe overweegt de Afdeling dat op 14 december 2011 afspraken zijn gemaakt in het kader van dit overleg die vóór de vaststelling van het plan waren vastgelegd. Niet valt in te zien waarom over deze afspraken geen verantwoording in de plantoelichting kon worden opgenomen, zolang nieuwe afspraken nog niet waren vastgelegd. Gelet hierop is het plan in strijd met artikel 3.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2012 tot stand gekomen.

Het betoog slaagt.

5.4. In de bij de plantoelichting als bijlage opgenomen nota van zienswijzen staat dat binnen de kernen van de gemeente onvoldoende ruimte aanwezig is om de bouw van de woningen, die gepaard gaat met een ruimtebeslag van 4 ha, mogelijk te maken. Herstructurering van de ruimte binnen de kernen is niet uitvoerbaar. Voorts stelt de raad dat inbreidingslocaties zijn benut en op gronden die in de Verordening ruimte 2012 als zoekgebied voor stedelijke functies zijn aangewezen andere stedelijke ontwikkelingen zijn voorzien.

Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zijn verantwoordingsplicht als bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, van de Verordening ruimte 2012 niet is nagekomen.

Het betoog faalt.

5.5. Vast staat dat het plangebied buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Niet in geschil is dat het plan in een stedelijke ontwikkeling voorziet als bedoeld in artikel 1.1, onder 75, van de Verordening ruimte 2012.

Nu de gronden in het plangebied zijn aangeduid als "gebied integratie stad-land", staat het bepaalde in artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2012, gelet op het bepaalde in artikel 3.4, eerste lid, niet in de weg aan het voorzien van een stedelijke ontwikkeling op deze gronden. Hoofdstuk 11 van de Verordening ruimte 2012, dat regels stelt voor niet-agrarische ontwikkelingen in een gebied dat niet tot het stedelijke gebied gaat horen, is niet van toepassing indien wordt voorzien in een ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied als bedoeld in artikel 3.4 van de Verordening ruimte 2012.

Volgens de toelichting op artikel 2.2 van de Verordening ruimte 2012 heeft het bepaalde over landschappelijke kwaliteitsverbetering geen betrekking op nieuw te ontwikkelen stedelijk gebied. Nu het plan betrekking heeft op nieuw te ontwikkelen stedelijk gebied is het bepaalde in artikel 2.2 van de Verordening ruimte 2012 derhalve niet van toepassing.

Het betoog faalt.

5.6. Voor zover [appellanten] betogen dat het plan in strijd met artikel 3.4, derde lid, van de Verordening ruimte 2012 is vastgesteld, omdat geen rekening is gehouden met de landschappelijk inrichting, overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting staat dat aan de zuidzijde van het plangebied het zicht vanuit het landschap wordt verzacht door de aanplant van bomen. Hiervoor is een plandeel met een groenbestemming vastgesteld. Voorts heeft de raad gesteld dat de bouwblokken zodanig worden gesitueerd dat langs de grens van het plangebied geen bijgebouwen of schuttingen kunnen worden gebouwd. Aan de randen van het plangebied zijn plandelen met de bestemming "Water" opgenomen en daarnaast plandelen met de bestemming "Tuin". Voor deze bestemming is in de regels vastgelegd dat gebouwen en bouwwerken op ten minste 1,5 m van de plandelen met de bestemming "Water" moeten staan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3.4, derde lid, van de Verordening ruimte 2012 is vastgesteld.

Het betoog faalt.

6. Voorts betogen [appellanten] dat het plan in strijd met de "Ruimtelijke visie Spijk en Wielstraat" van 13 februari 2009 (hierna: Ruimtelijke visie) is vastgesteld. Ook is het plan in strijd met de "StructuurvisiePlus Land van Heusden en Altena" van november 2004 (hierna: StructuurvisiePlus) vastgesteld. Zij voeren aan dat volgens deze beleidsstukken geen nieuwe woonbebouwing in het plangebied is toegestaan.

Verder voeren [appellanten] aan dat een ruimtelijke samenhang ontbreekt tussen het plan en het project De Veense Plassen.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met de StructuurvisiePlus. Daarbij wijst de raad erop dat het plangebied in de nieuwe, in voorbereiding zijnde, structuurvisie is aangewezen voor stedelijke ontwikkeling. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de Ruimtelijke Visie niet van toepassing is op het plan. Volgens de raad leidt de nieuwe ontwikkeling tot een afronding van de kern Veen en sluit deze goed aan bij bestaande structuren in de omgeving.

6.2. In de Ruimtelijke Visie staat dat deze een kaderstellende visie is over ontwikkelingsmogelijkheden ter voorbereiding van twee bestemmingsplannen voor de gebieden Spijk en Wielstraat. Een van de uitgangspunten van deze visie is het voorkomen van vergroeiing van de kern Veen en omliggende kernen. Uit het kaartmateriaal in de Ruimtelijke Visie volgt dat het plangebied niet tot voornoemde gebieden behoort, zodat deze visie niet van toepassing is op het plan. Het betoog faalt.

6.3. Uit de StructuurvisiePlus die is vastgesteld in 2004 volgt dat deze onder meer een oplossing beoogt te bieden voor knelpunten met betrekking tot onder meer het binnendijkse waterbeheer en de ruimtevraag voor waterafvoer, teneinde wateroverlast te voorkomen en veiligheidsproblemen op te lossen die met deze overlast gepaard gaan. Ook is beoogd een oplossing te bieden voor problemen met betrekking tot de toekomstige vraag naar woningen. In de StructuurvisiePlus is onder meer voor de kern Veen een visie geschetst van toekomstige ontwikkelingen.

In de plantoelichting staat dat het plan een van de vier deelprojecten vormt van het meeromvattende project De Veense Plassen waarmee de verbetering van de kwaliteit van het Plassengebied Veen ten noordwesten van Veen wordt beoogd. Het plan is nodig om de andere deelprojecten mogelijk te maken, omdat met de financiële opbrengsten van het plan deze deelprojecten worden gefinancierd. Het project De Veense Plassen heeft onder meer ten doel veiligheidsproblemen op te lossen die gepaard gaan met wateroverlast, zodat het plan in zoverre strookt met de StructuurvisiePlus. Voor zover [appellanten] erop wijzen dat de gronden net buiten de bebouwingscontour van de kern Veen liggen, overweegt de Afdeling dat deze contouren onderdeel zijn van een schets van de visie op de kern Veen, waarbij onder meer stedelijke ontwikkelingen aan de noordwestzijde van de kern zijn voorzien en dat stedelijke ontwikkelingen in het plangebied daarmee op zichzelf niet zijn uitgesloten. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met de StructuurvisiePlus.

Het betoog faalt.

6.4. Het project De Veense Plassen ziet voorts op het oplossen van problemen met betrekking tot handhaving, (brand)veiligheid en de bereikbaarheid bij incidenten van het recreatieterrein De Veense Put, de realisatie van woongebied, nieuwe natuur en water in ontwikkelgebied De Veense Plassen en de verplaatsing van sportpark De Heuye naar een binnendijkse locatie. Nu het plan nodig is om alle deelprojecten mogelijk te maken staat de ruimtelijke samenhang tussen het plan en deze deelprojecten daarmee vast.

Het betoog faalt.

7. [appellanten] voeren aan dat in het plan ten onrechte geen maatregelen zijn voorzien die waarborgen dat de ontsluiting op de Nieuwstraat alleen voor langzaam verkeer toegankelijk zal zijn. Zij vrezen daarom voor een toename van gemotoriseerd verkeer, waaronder vrachtverkeer, op de Nieuwstraat.

Voorts voeren [appellanten] aan dat de raad heeft nagelaten rekening te houden met de "Notitie parkeren, Aalburg, Werkendam en Woudrichem" uit 2011 (hierna: Notitie parkeren). Volgens hen is de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen niet juist tot stand gekomen. Zij wijzen er onder meer op dat bij deze berekening parkeerplaatsen in de openbare ruimte zijn betrokken en aspecten die ruimtelijk niet relevant zijn.

[appellanten] betogen dat in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1, sub a, van de planregels ten onrechte is bepaald dat per woning 2 parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden aangelegd, nu de Notitie parkeren uitgaat van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Ook betogen zij dat in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1, sub b, van de planregels een verwijzing naar parkeernormen van de Notitie parkeren ontbreekt en dat het plan in zoverre rechtsonzeker is.

Verder voeren [appellanten] aan dat de raad heeft nagelaten te onderzoeken of de woonpercelen voldoende ruimte bieden voor de aanleg van parkeerplaatsen op eigen terrein. Ook is niet duidelijk of er voldoende ruimte is om parkeerplaatsen aan te leggen voor een beroep of bedrijf aan huis. Voor zover de ruimte hiervoor niet voldoende is, zal de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot parkeeroverlast in de omgeving leiden, aldus [appellanten].

7.1. De raad stelt dat de ontsluiting op de Nieuwstraat niet toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer en dat daartoe verkeersmaatregelen zullen worden genomen. Voorts stelt de raad dat bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen rekening is gehouden met de Notitie parkeren en dat het plan, ook indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om een aan huis verbonden beroep of bedrijf uit te oefenen, in voldoende parkeerplaatsen voorziet.

7.2. De raad heeft in dit geval in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om regels in het plan op te nemen die waarborgen dat de ontsluiting op de Nieuwstraat alleen voor langzaam verkeer toegankelijk zal zijn. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat een dergelijke verkeersmaatregel ook met een verkeersbesluit kan worden gewaarborgd. Overigens heeft de raad ter zitting toegezegd dat deze verkeersmaatregel zal worden getroffen. Dat het plan hieraan in de weg staat, is niet gebleken.

Het betoog faalt.

7.3. Ingevolge artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1, sub a, van de planregels moet per woning ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Per woning dienen ten minste 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd te worden.

Ingevolge onderdeel 16.1.1, sub b, moet voor de voor "Bedrijf" aangewezen gronden en voor een aan huis verbonden bedrijf en aan huis verbonden beroep, indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein, overeenkomstig de in het geldende parkeerbeleid van de gemeente Aalburg opgenomen normen.

7.4. Uit de plantoelichting volgt dat de raad bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de parkeernormen van de Notitie parkeren. Bij deze berekening is de parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Voorts is voor bezoekers een parkeernorm van 0,4 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Uit de berekening volgt dat in totaal 74 parkeerplaatsen nodig zijn. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze berekening onjuist is. Uit de berekening in de plantoelichting volgt verder niet dat aspecten zijn betrokken die ruimtelijk niet relevant zijn.

Het betoog faalt.

7.5. Anders dan [appellanten] betogen, volgt uit de Notitie parkeren niet dat alle benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden aangelegd, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1, sub a, van de planregels ten onrechte is bepaald dat per woning 2 parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden aangelegd.

In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1, sub b, van de planregels een verwijzing naar de parkeernormen van de Notitie parkeren had moeten worden opgenomen. Dat in dit artikelonderdeel met betrekking tot de bestemming "Bedrijf" en een aan huis verbonden beroep en bedrijf voor de parkeernormering verwezen wordt naar het geldende parkeerbeleid van de gemeente Aalburg, betekent niet dat het plan in zoverre rechtsonzeker is.

Het betoog faalt.

7.6. Volgens het in de plantoelichting opgenomen inrichtingsplan is er voldoende ruimte aanwezig voor de aanleg van de parkeerplaatsen op eigen terrein en in de openbare ruimte. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is, zodat er geen grond is voor het oordeel dat de aanleg van het aantal benodigde parkeerplaatsen niet is gewaarborgd.

Het betoog dat de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een toename van de vraag naar parkeerplaatsen kan leiden, zonder dat in deze parkeerplaatsen wordt voorzien vanwege het gebrek aan ruimte, kan niet worden gevolgd. Daartoe overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 8, lid 8.4, aanhef en onder c, van de planregels een aan huis verbonden beroep en bedrijf moet voldoen aan de minimale parkeernormering als bedoeld in artikel 16, lid, 16.1 van de planregels.

Het betoog faalt.

8. Voorts betogen [appellanten] dat de raad ten onrechte de regeling over de toegestane aan huis verbonden beroepen of bedrijven heeft vastgesteld. Zij voeren aan dat ter plaatse van de nieuwe woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd, omdat deze regeling overbodig en onduidelijk is.

Verder betogen [appellanten] dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel aan de [locatie A] heeft vastgesteld. Zij voeren aan dat ter plaatse van de nieuwe woningen in de nabijheid van het bestaande bedrijf op dit perceel, welk bedrijf onder milieucategorie 3 valt, geen goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd, omdat deze woningen op een te korte afstand van de bouwvlakken van dit bedrijf liggen. Ook ter plaatse van de bedrijfswoning, die in gebruik is als burgerwoning en als zodanig bestemd had moeten worden, is volgens hen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

8.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

8.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 januari 2011, in zaak nr. 201006426/1/R2) kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 van de Chw de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

8.3. Voor zover de met de ingeroepen norm verbonden bezwaren betrekking hebben op de in het plan voorziene woningen, betreft het een norm voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuw te bouwen woningen. Wat er verder ook zij van die belangen in het licht van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, de in geding zijnde norm voor het voorkomen van hinder heeft in dit geval niet de strekking de belangen van [appellanten] te beschermen. Voor [appellanten] gaat het in zoverre immers om het belang om gevrijwaard te blijven van de ruimtelijke invloed van de woningbouw. De Afdeling laat de beroepsgronden met betrekking tot de regeling over de toegestane aan huis verbonden beroepen of bedrijven en tot het plandeel met de bestemming Bedrijf" voor het perceel aan de [locatie A], daargelaten of deze beroepsgronden zouden slagen, dan ook buiten beschouwing, nu artikel 1.9 van de Chw er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.

9. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2012. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

9.1. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten en overweegt hiertoe het volgende.

Uit de nadere stukken met betrekking tot het regionaal ruimtelijk overleg van 20 juni 2012 volgt dat de woningbouwopgave en harde plancapaciteit voor de gemeente Aalburg over de periode 2012 tot 2022 737 woningen onderscheidenlijk 420 woningen bedraagt. Uit de stukken met betrekking tot het regionaal ruimtelijk overleg van 19 december 2012 volgt dat voormelde woningbouwopgave en harde plancapaciteit niet zijn gewijzigd. Met verwijzing naar deze stukken stelt de raad dat het aantal van 32 in het plan voorziene woningen nodig is om aan de woningbouwopgave voor de gemeente Aalburg te voldoen. Daarbij wijst de raad ook op een woningbouwopgave voor de kern Veen van 229 woningen tot 2022.

Gelet hierop heeft de raad alsnog verantwoord hoe de afspraken over de nieuwbouw van woningen die in het regionaal ruimtelijk overleg zijn gemaakt worden nagekomen en hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

10. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Chw van toepassing is.

11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Aalburg van 26 juni 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwstraat";

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Aalburg tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 982,28 (zegge: negenhonderdtweeëntachtig euro en achtentwintig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat de raad van de gemeente Aalburg aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013

350-629.