Uitspraak 201202975/1/A3


Volledige tekst

201202975/1/A3.
Datum uitspraak: 10 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], beiden wonend te De Meern, gemeente Utrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 februari 2012 in de zaken nrs. 11/4727 en 11/4728 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 14 oktober 2010 heeft de minister verzoeken van [appellanten] om afschriften van documenten die zich bij of onder de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) bevinden en in relatie staan tot de strafzaak, waarin zij verdachten zijn, afgewezen.

Bij afzonderlijke besluiten van 14 april 2011 heeft de minister de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 februari 2012 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv), verleend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2013, waar [appellanten], vertegenwoordigd door R. Vleugels, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.A.C. Verbeek, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wiv wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder dienst verstaan: de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

Ingevolge die aanhef en onder f wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder gegevensverwerking of verwerking van gegevens verstaan: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot gegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.

Ingevolge artikel 45 kan van de gegevens, verwerkt door of ten behoeve van een dienst, onverminderd de kennisneming van de op grond van paragraaf 3.3 verstrekte gegevens, slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Ingevolge artikel 47, eerste lid, deelt de minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt. De minister kan zijn besluit voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.

Ingevolge artikel 49, eerste lid, stelt het hoofd van een dienst, in afwijking van artikel 47, een persoon, werkzaam bij of ten behoeve van een dienst of werkzaam geweest bij of ten behoeve van een dienst, op diens verzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na het verzoek, in de gelegenheid van zijn gegevens in de personeels- en salarisadministratie van de desbetreffende dienst kennis te nemen.

Ingevolge het tweede lid zijn de gegevens die zicht kunnen geven op bronnen die geheim moeten worden gehouden van inzage uitgezonderd.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, deelt de minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens, betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid. De minister kan zijn besluit voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.

Ingevolge het tweede lid stelt de minister, voor zover een aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, wordt ingewilligd, de aanvrager zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit, in kennis van de desbetreffende gegevens.

Ingevolge artikel 52, eerste lid, stelt de minister de aanvrager van de desbetreffende gegevens in kennis door:

a. het geven van een kopie van het document, waarin de gegevens zijn neergelegd of door de letterlijke inhoud daarvan in andere vorm te verstrekken,

b. inzage van de inhoud van het desbetreffende document toe te staan,

c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud van het desbetreffende document te geven of

d. inlichtingen uit het desbetreffende document te verschaffen.

Ingevolge het tweede lid houdt de minister bij het kiezen tussen de vormen van inkennisstelling rekening met de voorkeur van de aanvrager en het belang van de dienst.

Ingevolge artikel 53, eerste lid, wordt een aanvraag, als bedoeld in artikel 47, in ieder geval afgewezen, indien:

a. betreffende de aanvrager in het kader van enig onderzoek gegevens zijn verwerkt, tenzij de desbetreffende gegevens meer dan vijf jaar geleden zijn verwerkt, met betrekking tot de aanvrager sindsdien geen nieuwe gegevens zijn verwerkt in verband met het onderzoek, in het kader waarvan de desbetreffende gegevens zijn verwerkt, en de desbetreffende gegevens niet relevant zijn voor enig lopend onderzoek;

b. betreffende de aanvrager geen gegevens zijn verwerkt.

Ingevolge het tweede lid wordt, indien een aanvraag ingevolge het eerste lid wordt afgewezen, bij de motivering van de afwijzing slechts in algemene termen gewezen op alle aldaar vermelde gronden voor de afwijzing.

Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een aanvraag, als bedoeld in artikel 51, afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens, waarop de aanvraag betrekking heeft, de nationale veiligheid zou kunnen schaden.

Ingevolge het vierde lid zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing op een aanvraag, als bedoeld in artikel 47, voor zover een dergelijke aanvraag niet ingevolge artikel 53 wordt afgewezen.

2.    Bij afzonderlijke verzoeken van 16 juni 2010 hebben [appellanten] verzocht om afschriften van alle gegevens die in enige relatie staan tot de strafzaak, waarin zij verdachten zijn. Zij hebben daarbij te kennen gegeven afschriften te willen ontvangen in dezelfde vorm als de originele gegevens. Indien het om digitale gegevens gaat, verzoeken zij om digitale afschriften compleet met footprints en hidden files. Indien het om gegevens op andere gegevensdragers gaat, bijvoorbeeld papier, of audio of video, verzoeken zij de afschriften op eenzelfde gegevensdrager te ontvangen. De verzoeken, voor zover die niet strekken tot kennisneming van persoonsgegevens, zien op documenten die zijn opgemaakt vanaf 1 oktober 2008 tot en met de datum van de verzoeken. Voor zover de verzoeken strekken tot kennisneming van persoonsgegevens, zien die op alle documenten die bij de AIVD aanwezig zijn. [appellanten] hebben verder te kennen gegeven dat de strafzaak, waarin zij verdachten zijn, betrekking heeft op onder meer door hen verwerkte gegevens inzake Irak en de Dalai Lama en op documenten die in relatie staan tot staatsgeheimen en spionage, waaronder documenten inzake het project ‘Kwetsbaarheidsanalyse spionage’.

3.    Uit de besluiten van 14 april 2011 blijkt dat de minister de verzoeken heeft opgevat als verzoeken, als bedoeld in de artikelen 47 en 51 van de Wiv en zich op het standpunt heeft gesteld dat deze strekken tot kennisneming van actuele gegevens en zodanige verzoeken ingevolge   artikel 53, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wiv worden afgewezen. Voorts heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat verstrekking van gegevens betreffende de in de verzoeken vermelde bestuurlijke aangelegenheid de nationale veiligheid zou kunnen schaden en een verzoek daartoe derhalve ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv wordt afgewezen.

4.    [appellanten] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat de minister de Wiv terecht op alle gegevens die zich bij of onder de AIVD bevinden van toepassing heeft geacht, heeft miskend dat de Wiv alleen van toepassing is op gegevens die zich daar in het kader van een taak van de AIVD bevinden. Dat geldt alleen voor een deel van de direct aan Irak gerelateerde gegevens. Ten aanzien van alle overige gegevens, waaronder die omtrent het onderzoek dat de AIVD naar hen heeft ingesteld, geldt de Wiv niet. Voor zover het verzoek ziet op documenten inzake politiek onderzoek, is de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) er op van toepassing. Daarnaast is op een aantal andere documenten, met name die persoonsgegevens bevatten, de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) van toepassing. De rechtbank heeft miskend dat de minister die wetten ten onrechte niet heeft toegepast, aldus [appellanten].

4.1.    De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op een verzoek om kennisneming van gegevens die bij de AIVD berusten de Wiv van toepassing is. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Wiv wordt onder het verwerken van gegevens onder meer het bewaren ervan verstaan. Ingevolge artikel 45 van de Wiv kan van de gegevens, verwerkt door of ten behoeve van een dienst, slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4 van die wet. Die bepaling ziet op alle gegevens die door of ten behoeve van de AIVD worden verwerkt, ongeacht ter uitvoering van welke taak dat gebeurt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 april 2008 in zaak nr. 200705930/1; www.raadvanstate.nl), is met artikel 45 van de Wiv blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1997-1998, 25 877, nr. 3, blz. 63) bedoeld dat de Wob niet van toepassing is in geval wordt verzocht om de verstrekking van gegevens, verwerkt door of ten behoeve van een dienst. Daarnaast valt uit de Memorie van Toelichting (blz. 64) af te leiden dat de persoonsgegevens die bij de AIVD worden verwerkt niet het karakter hebben van een persoonsregistratie, als bedoeld in de Wbp, zodat die wet op persoonsgegevens die worden verwerkt door of ten behoeve van een dienst niet van toepassing is.

Het betoog faalt.

5.     Voorts heeft de rechtbank volgens hen miskend dat de minister de bijzondere positie die beiden in deze zaak innemen ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken. Zij hebben beiden bij de AIVD gewerkt. Daarnaast zijn beiden voorwerp van onderzoek van de AIVD in verband met het vermoeden van het lekken van informatie vanuit de organisatie naar de pers. Gelet op hun bijzondere positie, heeft de rechtbank bovendien ten onrechte overwogen dat de minister, hoewel de verzoeken artikel 49 van de Wiv niet uitdrukkelijk vermelden, die verzoeken terecht niet tevens als tot toepassing van die bepaling heeft opgevat, aldus [appellanten].

5.1.    De rechtbank heeft  - in hoger beroep onbestreden - in aanmerking genomen dat [appellanten] in hun bezwaarschriften, noch tijdens de hoorzitting, te kennen hebben gegeven dat de minister de verzoeken ten onrechte niet tevens als verzoeken, als bedoeld in artikel 49 van de Wiv, heeft opgevat. Bovendien zien de verzoeken louter op kennisneming van persoonsgegevens, voor zover die in relatie staan tot de strafzaak, waarin [appellanten] verdachten zijn en niet op personeels- of salarisgegevens, als bedoeld in artikel 49 van de Wiv. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de minister de verzoeken van [appellanten] niet tevens als verzoeken, als bedoeld in artikel 49 van de Wiv, heeft hoeven opvatten.

Gelet op artikel 53, eerste lid, en artikel 55, eerste lid, van de Wiv, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de minister de gestelde bijzondere posities van [appellanten] ten onrechte niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Beide bepalingen bevatten criteria, aan de hand waarvan de minister een verzoek, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, dan wel artikel 51, eerste lid, van de Wiv, moet beoordelen. Daarbij is hem geen ruimte gelaten de belangen van de desbetreffende verzoekers in aanmerking te nemen.

Het betoog faalt.

6.    Verder betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat de minister, in elk geval waar het persoonsgegevens en gegevens inzake Irak betreft, kennisneming niet heeft mogen weigeren op de grond dat het om actuele gegevens gaat. Ten aanzien van de persoonsgegevens hebben beiden geen band meer met de AIVD, nu zij daar niet meer werkzaam zijn en die situatie onomkeerbaar is. Ten aanzien van de gegevens inzake Irak is het dossier al vijf jaar niet meer operationeel en is de situatie aldaar onomkeerbaar gewijzigd. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de minister ten onrechte de kennisneming van de overige gegevens heeft geweigerd. Zij hebben in verband met de strafzaak, waarin zij beiden verdachten zijn, groot belang bij de mogelijkheid om van de gegevens kennis te nemen. Bovendien is er, gelet op alle gegevens die al openbaar zijn gemaakt via de media, de Commissie Davids en de Tweede Kamer, al een grote mate van openbaarheid omtrent vergelijkbare gegevens, aldus [appellanten].

6.1.    De minister heeft het verzoek om kennisneming van de gegevens inzake Irak afgewezen, omdat de kennisneming naar zijn oordeel de nationale veiligheid zou kunnen schaden. Het verzoek is, anders dan [appellanten] stellen, derhalve niet afgewezen, omdat het om actuele gegevens gaat die niet kunnen worden verstrekt. Dat het dossier inzake Irak, naar [appellanten] stellen, al vijf jaar niet operationeel is, kan daarom, wat daar verder van zij, niet tot het oordeel leiden dat kennisneming van die gegevens ten onrechte is geweigerd.

Geweigerd is de persoonsgegevens te verstrekken, omdat het om actuele gegevens gaat. Uit artikel 53, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wiv volgt dat gegevens die niet meer dan vijf jaar geleden zijn verwerkt als actueel worden aangemerkt. Nu slechts het verloop van tijd van betekenis is voor de vraag of gegevens actueel in de zin van die bepaling zijn, heeft de gestelde omstandigheid dat [appellanten] geen band meer met de AIVD hebben, nu zij beiden niet meer werkzaam zijn bij de AIVD, de rechtbank terecht niet tot het oordeel geleid dat de minister de desbetreffende persoonsgegevens ten onrechte actueel heeft geacht.

Voor zover [appellanten] hebben betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de minister de overige gegevens, gelet op het belang dat zij hebben bij kennisneming daarvan, niet mocht weigeren, wordt overwogen dat, zoals hiervoor onder 5.1. is gedaan, de minister de gestelde belangen van [appellanten] niet bij zijn beoordeling mocht betrekken. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde derhalve terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister de kennisneming van de overige gegevens in verband met de bijzondere belangen van [appellanten] niet heeft mogen weigeren. In de gestelde omstandigheid dat een groot aantal vergelijkbare gegevens reeds openbaar is gemaakt, heeft de rechtbank terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de minister de verzochte kennisneming van gegevens ten onrechte heeft geweigerd, nu het andere gegevens betreft dan die openbaar zijn.

Ook dit betoog faalt.

7.    Voor het overige hebben [appellanten] verwezen naar wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank heeft die beroepsgronden besproken. Niet is uiteengezet, dat en waarom die bespreking onjuist, dan wel onvolledig is. Het aangevoerde geeft daarom evenmin grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb    w.g. Klein
voorzitter    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013

176-730.