Uitspraak 201108224/1/A3


Volledige tekst

201108224/1/A3.
Datum uitspraak: 5 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Texel,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 23 juni 2011 in zaak nr. 09/2748 in het geding tussen:

het college

en

de minister van Defensie en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (voorheen: de minister van Verkeer en Waterstaat).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2008 hebben de staatssecretaris van Defensie en de minister van Verkeer en Waterstaat aan Den Helder Airport C.V. ontheffing verleend van het verbod om het militaire luchtvaartterrein De Kooy in strijd met de bepalingen en voorschriften die bij de aanwijzing tot militair luchtvaartterrein zijn gesteld te gebruiken of te doen of te laten gebruiken.

Bij besluit van 7 oktober 2010 hebben de ministers van Defensie en Verkeer en Waterstaat het door het college daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 23 juni 2011 heeft de rechtbank het door het college daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

De minister van Defensie en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, werkzaam in dienst van de gemeente, en de minister van Defensie en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. M. Rus-van der Velde, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is daar Den Helder Airport, vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder], bijgestaan door mr. W.D. de Vos, advocaat te Amsterdam, gehoord.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.

Het college, de minister van Defensie en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en Den Helder Airport hebben van die gelegenheid gebruikgemaakt.

Met toestemming van partijen is een nadere behandeling van de zaak ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), zoals die luidde ten tijde van belang, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op alle besluiten die ingevolge enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten, dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Ingevolge artikel 1.4 kan een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen beroep instellen tegen een besluit, indien dat besluit niet is gericht tot die rechtspersoon of tot een orgaan van die rechtspersoon, onderscheidenlijk tot dat bestuursorgaan of tot de rechtspersoon waartoe dat bestuursorgaan behoort.

Onderdeel 6.1 van bijlage I luidt als volgt: "ontwikkeling en verwezenlijking van luchthavens waarvoor ingevolge de Wet luchtvaart een luchthavenbesluit is vereist dan wel ingevolge de Luchtvaartwet een aanwijzingsbesluit is vereist".

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Luchtvaartwet, zoals die luidde ten tijde van belang, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder de minister, wat de burgerluchtvaart en algemene verkeersveiligheid in de lucht betreft, verstaan: de minister van Verkeer en Waterstaat en wat de militaire luchtvaart betreft: de minister van Defensie.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, kan de minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer luchtvaartterreinen aanwijzen.

Ingevolge artikel 24, tweede lid, kan de bestemming van het luchtvaartterrein bij de aanwijzing worden beperkt tot het gebruik door:

a. bepaalde soorten van luchtvaartuigen;

b. bepaalde vormen van luchtvaart.

Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, is het de exploitant van een luchtvaartterrein verboden een luchtvaartterrein in strijd met de bepalingen en voorschriften bij de aanwijzing gesteld te gebruiken of te doen of te laten gebruiken.

Ingevolge het tweede lid geldt dat verbod niet, indien de minister ontheffing heeft verleend.

2. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.

De Kooy is, naar niet in geschil is, een luchthaven, voor het gebruik waarvan ingevolge de Luchtvaartwet een aanwijzingsbesluit vereist was en thans ingevolge de Wet luchtvaart een luchthavenbesluit vereist is.

De Kooy is aangewezen als luchtvaartterrein ten behoeve van de militaire luchtvaart. Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Luchtvaartwet is het daarom verboden het te gebruiken ten behoeve van de civiele luchtvaart, het zogenoemde burgermedegebruik. Het besluit van 11 december 2008 is krachtens artikel 33, tweede lid, van de Luchtvaartwet genomen om uitbreiding van het burgermedegebruik van De Kooy mogelijk te maken. Deze wijziging van de gebruiksmogelijkheden van De Kooy is een ontwikkeling van een luchthaven in de zin van onderdeel 6.1 van bijlage I van de Chw.

Gelet hierop, is het besluit van 11 december 2008 ingevolge een wettelijk voorschrift vereist voor de ontwikkeling van een luchthaven, voor het gebruik waarvan ingevolge de Luchtvaartwet een aanwijzingsbesluit is vereist. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met onderdeel 6.1 van bijlage I, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van die wet daarom op dit besluit van toepassing. Dat geldt evenzeer voor het besluit van 7 oktober 2010, waarbij op het tegen het besluit van 11 december 2008 gemaakte bezwaar is beslist. Nu het besluit van 7 oktober 2010 na inwerkingtreding van de Chw is genomen, kon het college daar ingevolge het tot afdeling 2 van hoofdstuk 1 behorende artikel 1.4 van de Chw geen beroep tegen instellen.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling door het college tegen het besluit van 7 oktober 2010 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 23 juni 2011 in zaak nr. 09/2748;

III. verklaart het in deze zaak bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

IV. gelast dat de minister van Defensie en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan het college van burgemeester en wethouders van Texel het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoeden.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Herweijer
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013

640.