Uitspraak 201207539/1/R1


Volledige tekst

201207539/1/R1.
Datum uitspraak: 8 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Blaricum,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Monumentenvennootschap Het Groene Fortuin B.V., gevestigd te Blaricum,
3. de stichting Stichting Karakteristiek Blaricum, gevestigd te Blaricum,

en

de raad van de gemeente Blaricum,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Beschermd Dorpsgezicht" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], Het Groene Fortuin B.V. en de Stichting beroep ingesteld. Het Groene Fortuin B.V. en de Stichting hebben hun beroepen aangevuld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Het Groene Fortuin B.V. en de Stichting hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2013, waar [appellanten sub 1], Het Groene Fortuin B.V., vertegenwoordigd door mr. D. van Loon, advocaat te Soest, de Stichting, vertegenwoordigd door mr. G.H.H. Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door B. Gangelhof, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door drs. M. Hoorn, werkzaam bij adviesbureau RBOI B.V., zijn verschenen.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in een actuele planologisch-juridische regeling voor het plangebied en is conserverend van aard.

De formele beroepsgrond van de Stichting

2. De Stichting voert aan dat de papieren verbeelding ten onrechte niet met het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen.

2.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

2.2. De raad heeft niet bestreden dat de papieren verbeelding niet met het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen. De Afdeling overweegt dat de papieren verbeelding een stuk is dat betrekking heeft op het ontwerpplan en waarvan moet worden geoordeeld dat dit redelijkerwijs nodig was voor de beoordeling van het ontwerpplan. Het had dan ook op grond van artikel 3:11, eerste lid, van de Awb met het ontwerpplan ter inzage moeten worden gelegd.

De Afdeling ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu de raad de vastgestelde papieren verbeelding in de onderhavige procedure wel heeft overgelegd, zodat de Stichting de verbeelding heeft kunnen inzien en daarop heeft kunnen reageren. Niet gebleken is dat andere belanghebbenden benadeeld zijn, nu het bestaan van dit stuk kenbaar was omdat in de plantoelichting wordt verwezen naar de verbeelding. Er mag derhalve worden aangenomen dat andere belanghebbenden een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht waarin erop werd gewezen dat de papieren verbeelding niet ter inzage lag dan wel dat zij, na desgevraagd inzage te hebben gehad in de papieren verbeelding, na kennisneming daarvan een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht.

Het beroep van [appellanten sub 1]

3. [appellanten sub 1], beiden wonend op het perceel [locatie 1], betogen dat het plan ten onrechte niet in de mogelijkheid voorziet om op het perceel (ongenummerd) gelegen tussen hun perceel en het perceel [locatie 2] een woning te bouwen. Volgens hen is een woning op die locatie een ruimtelijke verbetering in vergelijking met de bestaande situatie.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat omdat het plangebied is aangewezen als een beschermd dorpsgezicht, er is gekozen voor een conserverend plan en is aangesloten bij de bestemmingen "Erf" en "Tuin" zoals die golden onder het voorgaande bestemmingsplan "Kom 1e herziening". Om de bestaande karakteristieken van het gebied, waarvoor de raad verwijst naar de beschikking tot aanwijzing als beschermd dorpsgezicht, te beschermen, is bebouwing op de door [appellanten sub 1] beoogde locatie volgens de raad uit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk.

3.2. In het plan zijn aan het perceel gelegen tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] de bestemming "Tuin" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie - 1" en "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend. Deze bestemmingen staan de bouw van een woning niet toe.

3.3. Bij beschikking van 15 maart 1967 hebben de toenmalige ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op grond van artikel 20 van de Monumentenwet, zoals die destijds gold, een deel van de bebouwde kom van Blaricum, waarvan het plangebied deel uitmaakt, aangewezen als beschermd dorpsgezicht. In de toelichting bij de beschikking staat onder meer dat Blaricum van de in het Gooi tot ontwikkeling gekomen agrarische nederzettingen één van de best bewaard gebleven beschermde dorpsgezichten vormt. Meer dan de plaatsen van dezelfde aard in de omgeving heeft het zijn oude karakter nagenoeg ongeschonden weten te behouden. Blaricum kan als karakteristiek voorbeeld gelden van een typisch Goois boerderijendorp. De boerderijen, die thans in de kom van het dorp worden aangetroffen, zijn schijnbaar willekeurig gesitueerd. Elk van de erven van twee of drie hoeven is door paden omsloten. De veelheid van de op deze wijze om de erven slingerende paden is bepalend voor het patroon van het wegenstramien. Niet alleen deze aanleg is uniek, ook de erfbeplanting, die met name bestaat uit geschoren linden voor het woongedeelte van het huis, en fraaie hulsthangen langs de erfafscheidingen, verleent aan de dorpskern een eigen aspect, aldus de toelichting bij de beschikking.

3.4. De Afdeling stelt vast dat het perceel gelegen tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] deel uitmaakt van het gebied dat bij beschikking van 15 maart 1967 is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Uit de toelichting bij die beschikking volgt dat de aanwijzing is gebaseerd op de specifieke kenmerken van een Goois boerderijendorp. Die kenmerken bestaan uit de aanwezigheid van oude boerderijen uit de 17e, 18e en 19e eeuw op ruime kavels, afgezet met en omringd door hagen. Derhalve kan de raad gevolgd worden in zijn standpunt dat een woning ter plaatse afbreuk doet aan de bestaande karakteristieken en de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

De door [appellanten sub 1] ter zitting naar voren gebrachte omstandigheid dat een woning ter plaatse inpasbaar is in de omgeving, omdat op het perceel en in de omgeving daarvan in het verleden kassen stonden en zij een woning wensen te bouwen die de uitstraling heeft van een kas, doet aan het voorgaande niet af. De Afdeling overweegt in dat verband dat een woning een andere uitstraling heeft dan een kas. Daarnaast waren in het voorgaande plan aan het perceel ook geen bouwmogelijkheden toegekend, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook daarin geen aanleiding gelegen was de bouw van een woning op het perceel toe te staan.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van het behoud van het beschermde dorpsgezicht, dan aan de wens van [appellanten sub 1] een woning op het perceel gelegen tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] op te richten.

3.5. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, wat betreft het perceel gelegen tussen perceel [locatie 1] en perceel [locatie 2], strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van Het Groene Fortuin B.V.

4. Het Groene Fortuin B.V., eigenaar van het perceel Langeweg 19, betoogt dat het plan ten onrechte toegangspoorten met slechts een maximale hoogte van 1 m toestaat. Ter zitting is gebleken dat Het Groene Fortuin B.V. zich richt tegen artikel 7, lid 7.2, aanhef en onder a en c, en artikel 10, lid 10.2.3, onder a, van de planregels. Zij wenst op haar perceel uit het oogpunt van veiligheid toegangspoorten op te richten met een maximale hoogte van 2 m. Zij acht onbegrijpelijk waarom de raad in het plan niet is aangesloten bij de regeling uit het voorgaande bestemmingsplan "Kom 1e herziening", waarin door middel van een ontheffingsmogelijkheid toegangspoorten met een hoogte van 2 m waren toegestaan. Het voorgaande klemt temeer nu het voorliggende plan conserverend van aard is, aldus Het Groene Fortuin B.V. Daarnaast zijn in de bestemmingsplannen die van toepassing zijn op de omgeving van het voorliggende plangebied toegangspoorten met een maximale hoogte van 2 m toegestaan en wordt een dergelijke hoogte in de nota "Erfafscheidingen" ook mogelijk geacht. Verder staan in de omgeving hagen met een dergelijke hoogte, die volgens Het Groene Fortuin B.V. vergelijkbaar zijn met de door haar gewenste toegangspoorten. Volgens Het Groene Fortuin B.V. heeft de BEL-commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit bovendien eerder ingestemd met twee toegangspoorten met een hoogte van 2 m op het perceel Langeweg 19.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel Langeweg 19 is gelegen in een gebied dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Bij het in de toelichting bij de beschikking van 15 maart 1967 omschreven dorpsgezicht past volgens de raad dat het straatbeeld kleinschaligheid moet uitstralen. Om dat te beschermen is in het plan gekozen voor een regeling die toegangspoorten tot een hoogte van maximaal 1 m toestaat. Toegangspoorten van meer dan 1 m hoog sluiten volgens de raad niet aan bij die kleinschaligheid, hetgeen temeer geldt voor het perceel Langeweg 19 omdat de Langeweg en de nabijgelegen straten zeer smal zijn. Dat de BEL-commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit een positief advies heeft afgegeven voor toegangspoorten met een hoogte van 2 m op het perceel van Het Groene Fortuin B.V. doet aan het voorgaande niet af, aldus de raad.

4.2. Aan de gronden gelegen aan de Langeweg 19 zijn de bestemmingen "Tuin" en "Wonen - 2" toegekend en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1".

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Ingevolge lid 7.2, aanhef en onder a en c, geldt dat op die gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten hoogste 1 m bedraagt.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, zijn de voor "Wonen - 2" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

Ingevolge lid 10.2.3, onder a, van de planregels geldt met betrekking tot de gronden met de bestemming "Wonen - 2" voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en toegangspoorten ten hoogste 1 m bedraagt.

4.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen.

De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat op grond van voortschrijdend inzicht niet is aangesloten bij de planregeling in het voorgaande bestemmingsplan, waarin door middel van een ontheffingsmogelijkheid toegangspoorten met een maximale hoogte van 2 m waren toegestaan, omdat hij dat niet passend acht in een beschermd dorpsgezicht. De Afdeling overweegt dat gelet op de toelichting bij de beschikking van 15 maart 1967, zoals in 3.3 beschreven, het standpunt van de raad dat bij het beschermde dorpsgezicht een kleinschalig straatbeeld past en grote toegangspoorten bij dat beeld detoneren, niet onredelijk is, omdat door de smalle straten in de kom "Beschermd Dorpsgezicht" de toegangspoorten dicht op de straat staan en daardoor in belangrijke mate het beeld vanaf de straat bepalen. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het beschermd dorpsgezicht dan aan het belang van Het Groene Fortuin B.V. uit het oogpunt van veiligheid toegangspoorten op haar perceel op te richten. De door Het Groene Fortuin B.V. aangedragen omstandigheid dat in de omgeving van het perceel hagen staan met een hoogte van 2 m doet aan het oordeel niet af. De Afdeling acht in dat verband van belang dat hagen een andere uitstraling hebben dan toegangspoorten.

Voor zover Het Groene Fortuin B.V. erop wijst dat een ontheffingsmogelijkheid voor toegangspoorten met een hoogte van 2 m in bestemmingsplannen voor gebieden nabij de kom "Beschermd Dorpsgezicht" wel is opgenomen, overweegt de Afdeling dat de raad zich, zoals ter zitting toegelicht, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de omliggende schil van de kom "Beschermd Dorpsgezicht" sprake is van een ander straatbeeld met over het algemeen ruimere percelen en een andere belevingssfeer, waarin toegangspoorten met een maximale hoogte van 2 m mogelijk niet detoneren.

Voor zover Het Groene Fortuin B.V. verwijst naar de nota "Erfafscheidingen" op grond waarvan toegangspoorten met een hoogte van 2 m zouden zijn toegestaan, overweegt de Afdeling dat in de nota staat dat deze niet van toepassing is op het beschermd dorpsgezicht.

De door Het Groene Fortuin B.V. aangedragen omstandigheid dat de BEL-commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit een positief advies heeft afgegeven voor toegangspoorten met een hoogte van 2 m op het perceel van Het Groene Fortuin B.V. en de verwijzing in het nadere stuk naar de in opdracht van haar opgestelde notitie "Ruimtelijke onderbouwing Hoge toegangspoorten Langeweg 19" van SVP architectuur en stedenbouw (hierna: de notitie van SVP) van 3 oktober 2012, doen aan het oordeel eveneens niet af. De Afdeling overweegt in dat verband dat het advies van de BEL-commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit en de notitie van SVP zijn gebaseerd op het voorgaande plan waarin de ontheffingsmogelijkheid van 2 m nog was opgenomen. Voorts heeft de raad zich ter zitting onweersproken op het standpunt gesteld dat in de notitie van SVP wordt verwezen naar regelingen die niet gelden voor de kom "Beschermd Dorpsgezicht". Gelet hierop kan aan die notitie en dat advies in deze procedure geen beslissende betekenis worden toegekend.

Wat betreft de verwijzing van Het Groene Fortuin B.V. in het nadere stuk naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2012 in zaak nr. 12/2732, overweegt de Afdeling dat die zaak niet vergelijkbaar is met de voorliggende zaak. In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam was de weigering van het verlenen van een omgevingsvergunning op basis van de ontheffingsmogelijkheid in het voorgaande bestemmingsplan aan Het Groene Fortuin B.V. voor het plaatsen van een aantal toegangspoorten aan de orde. De vraag of het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening is van een andere aard dan de vraag of het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid het verlenen van een omgevingsvergunning op basis van een ontheffingsmogelijkheid heeft kunnen weigeren. Dit betoog faalt.

4.4. In hetgeen Het Groene Fortuin B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, wat betreft het perceel Langeweg 19, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep is ongegrond.

Het beroep van de Stichting voor het overige

5. De Stichting betoogt dat op de verbeelding ten onrechte slechts 12 panden zijn voorzien van de aanduiding "karakteristiek (ka)". In het voorgaande bestemmingsplan "Kom 1e herziening waren immers 29 panden als beeldondersteunende en beeldbepalende panden aangemerkt, aldus de Stichting. Volgens de Stichting was de raad van deze wijziging ten opzichte van het voorgaande plan niet op de hoogte, omdat in de plantoelichting en de beleidsnota "Beeldbepalende panden Blaricum" (hierna: de beleidsnota), vastgesteld door de raad op 24 januari 2012, nog het aantal van 75 beeldbepalende panden in Blaricum wordt genoemd, hetgeen overeenkomt met het aantal beeldbepalende panden vóór de vaststelling van het plan. Daarnaast is in de planregels ten onrechte geen definitie van de aanduiding "karakteristiek (ka)" opgenomen, aldus de Stichting.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de beeldbepalende panden in Blaricum in 2005 volgens de criteria uit de beleidsnota zijn beoordeeld. 17 van de 29 panden uit het voorgaande plan zijn niet in bijlage 5 "Beeldbepalende panden" bij de planregels opgenomen, omdat deze in 2005 niet voldeden aan de criteria om de panden als beeldbepalend aan te merken, aldus de raad.

5.2. Op de verbeelding zijn 12 panden voorzien van de aanduiding "karakteristiek (ka)" en is aan de gronden ter plaatse van die panden de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend.

Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de cultuurhistorische waarden die samenhangen met het beschermde dorpsgezicht.

Ingevolge lid 13.2 gelden voor het bouwen op de gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie", in aanvulling en afwijking van het bepaalde elders in deze regels, de volgende regels:

a. van hoofdgebouwen met de aanduiding "karakteristiek" mogen de bestaande goot- en bouwhoogten (zoals opgenomen in bijlage 4 "Hoogten, oppervlakte en dakhellingen hoofdgebouwen") niet worden gewijzigd.

[…]

h. gebouwen met de aanduiding "karakteristiek", voor zover opgenomen in bijlage 5 "Beeldbepalende panden", worden beoordeeld door middel van advisering door de BEL-commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit volgens de bescherming en redengevende beschrijving.

[…]

Ingevolge lid 13.7.1 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding "karakteristiek" voor een gebouw toe te voegen, te verwijderen of de status te wijzigen, indien:

a. het betreffende gebouw is opgenomen op een vastgestelde lijst van beeldbepalende panden, waarbij eveneens een beschrijving in bijlage 5 "Beeldbepalende panden" wordt opgenomen;

b. het betreffende gebouw is aangemerkt als rijksmonument of gedeeltelijk monument.

Ingevolge lid 13.7.2 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de omschrijving van één of meer beeldbepalende panden zoals opgenomen in bijlage 5 "Beeldbepalende panden" te wijzigen, indien blijkt dat de feitelijke omstandigheden hiermee niet in overeenstemming zijn.

Ingevolge artikel 1, lid 1.18, is een beeldbepalend pand een gebouw dat is aangewezen als beeldbepalend pand en waarvan een beschrijving is opgenomen in bijlage 5 "Beeldbepalende panden".

5.3. In bijlage 5 "Beeldbepalende panden" bij de planregels is een overzicht opgenomen van de panden in het plangebied die zijn aangemerkt als beeldbepalend.

5.4. In de beleidsnota staat dat er beeldbepalende panden in Blaricum staan die niet in aanmerking komen om te worden aangewezen als monument, maar wel bijdragen aan de specifieke beeldkwaliteit van het dorpse karakter van Blaricum.

In de beleidsnota wordt onder een beeldbepalend pand verstaan een pand dat beeldbepalende kwaliteiten of overige cultuurhistorische waarden bezit die van betekenis zijn voor de directe omgeving van het object. Beeldbepalend is volgens de beleidsnota niet per definitie een aanduiding voor de esthetische kwaliteit van een gebouw of object, maar ook voor de beleving van een gebouw dat opvalt in zijn omvang of nadrukkelijk het beeld van de omgeving bepaalt bijvoorbeeld vanwege zijn stedenbouwkundige waarde.

Panden die in aanmerking komen voor de status beeldbepalend worden beoordeeld op hun architectonische waarde, stedenbouwkundige waarde, architectuurhistorische waarde, cultuurhistorische waarde en zeldzaamheidswaarde. Van deze panden wordt door een deskundige aan de hand van die waarden een redengevende beschrijving voor het pand opgesteld. Deze beschrijving wordt voorgelegd aan de BEL-Commissie Ruimtelijke Kwaliteit om te beoordelen of het pand kan worden aangemerkt als beeldbepalend pand. Bij een positief advies kan de raad onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders beslissen de bescherming voor de beeldbepalende panden te regelen door deze panden in de bestemmingsplannen onderscheidenlijk de welstandsnota op te nemen.

5.5. Voor zover de Stichting ter zitting heeft betoogd dat in de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" ten onrechte geen verklaring van de aanduiding "karakteristiek (ka)" is opgenomen, overweegt de Afdeling dat in de planregels wordt verwezen naar voormelde aanduiding, zodat duidelijk is welke rechtsgevolgen de aanduiding met zich brengt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat een definitie van de aanduiding in de planregels had moeten worden opgenomen.

5.6. De Afdeling overweegt voorts dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen.

De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat de 17 panden waar de Stichting op doelt in het voorgaande plan waren aangemerkt als beeldondersteunende panden. In het voorgaande plan waren de panden die in het voorliggende plan in bijlage 5 "Beeldbepalende panden" bij de planregels zijn opgenomen, als beeldbepalend aangemerkt. De raad heeft toegelicht dat met de vaststelling van de beleidsnota op 24 januari 2012 het onderscheid tussen beeldbepalende en beeldondersteunende panden is verlaten en enkel beeldbepalende panden als zodanig in een bestemmingsplan worden opgenomen. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat alleen voor de beeldbepalende panden beschrijvingen in het voorgaande plan waren opgenomen en dat beschrijvingen voor de beeldondersteunende panden ontbraken. Gelet op het voorgaande en nu de Stichting niet heeft aangegeven waarom de desbetreffende 17 panden anderszins als beeldbepalend in de zin van de criteria uit de beleidsnota zouden moeten worden aangemerkt, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij de desbetreffende 17 panden die in het voorgaande plan als beeldondersteunende panden waren aangemerkt op de verbeelding niet heeft hoeven voorzien van de aanduiding "karakteristiek (ka)" en niet in bijlage 5 "Beeldbepalende panden" bij de planregels heeft hoeven opnemen.

Voor zover de Stichting betoogt dat de raad zich heeft laten misleiden doordat in de plantoelichting en de beleidsnota nog een aantal van 75 beeldbepalende panden zou worden genoemd, overweegt de Afdeling dat dit betoog feitelijke grondslag mist, nu in voormelde stukken niet het aantal van 75 panden wordt genoemd.

6. De Stichting voert aan dat de in het plan opgenomen regeling voor de sloop van bouwwerken onvoldoende bescherming biedt voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht en de beeldbepalende panden.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de planregeling in het bestemmingsplan tezamen met het welstandsbeleid zorgdraagt voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht en de beeldbepalende panden. Voor de regeling ten aanzien van de gehele of gedeeltelijke sloop van beeldbepalende panden is in de planregeling aangesloten bij het vergunningenstelsel uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), aldus de raad.

6.2. Ingevolge artikel 13, lid 13.2, van de planregels gelden voor bouwen op de gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie", in aanvulling en afwijking van het bepaalde elders in deze regels, de volgende regels:

a. van hoofdgebouwen met de aanduiding "karakteristiek" mogen de bestaande goot- en bouwhoogten (zoals opgenomen in bijlage 4 "Hoogten, oppervlakte en dakhellingen hoofdgebouwen") niet worden gewijzigd;

[…]

c. bestaande hellingshoeken van kappen (zoals opgenomen in bijlage 4 "Hoogten, oppervlakte en dakhellingen hoofdgebouwen") van hoofdgebouwen mogen niet worden gewijzigd;

[…]

e. bestaande kapvormen van hoofdgebouwen mogen niet worden gewijzigd;

[…]

Ingevolge lid 13.3.1 kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 13.2, aanhef en onder a, teneinde de toegestane goot- en bouwhoogte te verhogen, met dien verstande dat:

a. de goothoogte ten hoogste de met de aanduiding "maximale goothoogte" aangegeven goothoogte bedraagt;

b. de bouwhoogte ten hoogste de met de aanduiding "maximale bouwhoogte" aangegeven bouwhoogte bedraagt;

c. bij toepassing van de afwijking wordt meegewogen:

1. Voor zover sprake is van een beeldbepalend pand de typologie en de specifieke kenmerken van het gebouw zoals opgenomen in bijlage 5 "Beeldbepalende panden";

2. De typologie en de specifieke kenmerken van het bestaande gebouw en de directe omgeving, waarbij bijlage 6 "Inventarisatie kenmerken hoofdgebouwen" van de toelichting wordt betrokken;

d. op deze bevoegdheid de adviesprocedure in lid 13.3.5 van toepassing is.

Ingevolge lid 13.3.5, onder a, wordt de bevoegdheid tot afwijken zoals bedoeld in dit artikel uitsluitend toegepast indien vooraf advies is ingewonnen bij de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de vraag of de met het beschermde dorpsgezicht samenhangende waarden niet onevenredig worden aangetast.

Ingevolge het bepaalde onder b worden in het advies van de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit in elk geval betrokken:

1. Voor zover sprake is van een beeldbepalend pand de typologie en specifieke kenmerken van het gebouw, zoals opgenomen in bijlage 5 "Beeldbepalende panden";

2. De typologie, situering en de specifieke kenmerken van de bebouwing en de directe omgeving betrokken, waarbij bijlage 6 "Inventarisatie kenmerken hoofdgebouwen" van de toelichting wordt betrokken.

Ingevolge lid 13.6.1 is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een hoofdgebouw te slopen.

Ingevolge lid 13.6.3 kan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.6.1 worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

6.3. De raad heeft ervoor gekozen de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht en de beeldbepalende panden te regelen in de planregeling van het bestemmingsplan tezamen met een regeling in het welstandsbeleid.

Voor gebouwen op gronden met de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie", waaronder beeldbepalende panden, geldt ingevolge artikel 13, lid 3.2, aanhef en onder c en e, van de planregels dat bestaande hellingshoeken van kappen en bestaande kapvormen niet mogen worden gewijzigd. Op grond van lid 13.2, aanhef en onder a, moeten ook de bestaande goot- en bouwhoogten van beeldbepalende panden worden aangehouden. Weliswaar kan het bevoegd gezag deze hoogten op grond van lid 13.3.1 verhogen, maar bij de toepassing van die afwijkingsbevoegdheid moet vooraf op grond van lid 13.3.5 advies worden ingewonnen bij de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de vraag of de met het beschermde dorpsgezicht samenhangende waarden niet onevenredig worden aangetast. Daarnaast worden bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid voor de beeldbepalende panden de typologie en de specifieke kenmerken van het bestaande gebouw en de directe omgeving meegewogen.

Wat betreft de sloop van bouwwerken kan op grond van lid 13.6.3 een omgevingsvergunning voor de sloop daarvan worden geweigerd indien naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

Op grond van de welstandsnota worden voorts de kenmerken en uiterlijke waarden van het pand bezien. De beschrijving van de panden die in bijlage 6 "Inventarisatie kenmerken hoofdgebouwen", behorende bij de plantoelichting, is opgenomen, wordt gebruikt bij de toetsing van de specifieke panden. Verder gelden de redengevende beschrijvingen van de verschillende beeldbepalende panden zoals opgenomen in bijlage 5 "Beeldbepalende panden" bij de planregels.

In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voormelde planregeling samen met voormelde eisen die zijn opgenomen in de welstandsnota voldoende bescherming biedt voor de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht en de beeldbepalende panden. De Afdeling betrekt hierbij dat in de planregeling een koppeling is gemaakt met de welstandstoets, nu in de planregeling wordt verwezen naar bijlage 6 "Inventarisatie kenmerken hoofdgebouwen" bij de plantoelichting waaraan de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit dient te toetsen.

7. In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.

w.g. Koeman w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013

191-668.