Uitspraak 201205875/1/A2


Volledige tekst

201205875/1/A2.
Datum uitspraak: 1 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Rottum, gemeente Eemsmond, (hierna samen en in enkelvoud: [appellant])

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 mei 2012 in zaak nr. 11/1080 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eemsmond.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2010 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 8 september 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2013, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.

Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet of die ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de WRO (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten), nog tot 1 september 2010 kunnen worden ingediend.

Ingevolge het tweede lid geldt artikel 6.2, tweede lid, van de Wro tot 1 september 2010 niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van die wet om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ontstaan.

2. [appellant] is sinds 28 januari 1991 eigenaar van het perceel en de daarop gelegen bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen aan de [locatie] in Rottum (hierna: het perceel). Op het perceel wordt een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd. [appellant] heeft op 10 september 2009 een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ingediend bij het college. Hij stelt schade te hebben geleden als gevolg van het door de raad op 27 september 1998 vastgestelde en door gedeputeerde staten van Groningen op 13 september 2004 goedgekeurde bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: bestemmingsplan 2). In dit plan hadden de gronden nabij het perceel de bestemming "Rioolwaterzuiveringsinstallatie" gekregen. Dit had tot gevolg dat op een afstand van ongeveer 200 m ten oosten van het perceel een rioolwaterzuiveringsinstallatie kon worden opgericht. Bestemmingsplan 2 is met de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2006 in zaak nr. 200409470/1 onherroepelijk geworden.

Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: bestemmingsplan 1) van de gemeente Kantens (thans gemeente Eemsmond). Ingevolge dit plan hadden de gronden de bestemming "Agrarische doeleinden".

3. Aangezien [appellant] zijn aanvraag om een tegemoetkoming in planschade heeft ingediend in de periode tussen 1 juli 2008 en 1 september 2010 en bestemmingsplan 2 waarop de aanvraag betrekking heeft voor 1 september 2005 in werking getreden is, maar ná 1 september 2005 onherroepelijk geworden is, volgt uit artikel 9.1.18 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening dat afdeling 6.1 van de Wro, met uitzondering van artikel 6.2, tweede lid, van de Wro, op de aanvraag van toepassing is. Het college heeft derhalve ten onrechte de WRO van toepassing geacht op de aanvraag. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit leidt echter, gelet op het volgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

4. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een bepaling van een bestemmingsplan.

5. Het college heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd het advies van Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. van 12 november 2010 en het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 4 juli 2011. Oranjewoud heeft geconcludeerd dat bestemmingsplan 2 leidt tot een zeer licht planologisch nadeel waaruit geen planschade voortvloeit. Voorts heeft Oranjewoud geconcludeerd dat indien de planologische wijziging wel tot planschade zou hebben geleid, de schade anderszins verzekerd is, omdat in een nieuw bestemmingsplan de bestemming "Rioolwaterzuiveringsinstallatie" op de gronden nabij het perceel is komen te vervallen en is vervangen door de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap".

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat met het vervallen van de bestemming voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie in het nieuwe bestemmingsplan de planschade anderszins is verzekerd.

6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 april 2005 in zaak nr. 200406319/1), sluit artikel 49 van de WRO compensatie in natura niet uit, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat de schade anderszins is verzekerd. De Afdeling ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen wanneer, zoals hier, artikel 6.1 van de Wro van toepassing is. De raad heeft op 28 juni 2010 het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld, dat op 5 september 2012 onherroepelijk is geworden. In dit nieuwe bestemmingsplan is de bestemming "Rioolwaterzuiveringsinstallatie" op de gronden nabij het perceel komen te vervallen en hebben de desbetreffende gronden de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap" gekregen. Met deze nieuwe bestemming is de bouw van een waterzuiveringsinstallatie op die gronden niet meer mogelijk en is de planologische situatie weer vergelijkbaar met bestemmingsplan 1. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de planschade, voor zover die zich zou voordoen, voldoende anderszins verzekerd is als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de Wro. Dat in de periode waarin bestemmingsplan 2 gold de bouw van de rioolwaterzuiveringsinstallatie niet was uitgesloten, leidt niet tot een ander oordeel, nu van die inmiddels vervallen bouwmogelijkheid geen gebruik is gemaakt. Tot slot heeft het college terecht van belang geacht dat [appellant] onder de werking van bestemmingsplan 2 het perceel niet te koop heeft aangeboden. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de vraag of bestemmingsplan 2 heeft geleid tot planschade geen bespreking.

Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013

609.