Uitspraak 201203731/1/T1/A1


Volledige tekst

201203731/1/T1/A1.
Datum uitspraak: 6 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:

de vennootschap onder firma First Class Sports V.O.F., gevestigd te Rijswijk, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Rijswijk,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2012 in zaak nrs. 11/6434, 11/6437, 11/6391 en 11/6394 in het geding tussen:

First Class Sports V.O.F. en Sports Unlimited Rijswijk B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2005 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Modulus Projectontwikkeling B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het wijzigen van de gevels en het intern veranderen van de voormalige bibliotheek op het perceel Dr. H.J. Colijnlaan 343 te Rijswijk (hierna: het perceel) ter vestiging van een sportschool aldaar.

Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het college, voor zover hier belang, het door First Class Sports gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en, onder verbetering van gronden, aan Modulus Projectontwikkeling gewijzigde vrijstelling en bouwvergunning verleend, met dien verstande dat de oppervlakte van de sportschool is vastgesteld op 1850 m².

Bij uitspraak van 23 februari 2012 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door First Class Sports daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 juni 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft First Class Sports hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Modulus Projectontwikkeling een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2010, waar First Class Sports, vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Naaldwijk, en het college, vertegenwoordigd door G.H. Groeneveld en mr. C.G.J.A. van Dijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Modulus Projectontwikkeling, vertegenwoordigd door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, gehoord.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.

2. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

3. Het bouwplan voorziet in het vervangen van de bestaande gevelbekleding en het verbouwen van een voormalig bibliotheekgebouw tot fitnessruimte.

4. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de ten tijde van belang geldende Bouwverordening van de gemeente Rijswijk (hierna: de bouwverordening) moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

5. First Class Sports betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid ontheffing van de in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening neergelegde parkeernorm heeft kunnen verlenen. Hiertoe voert zij in de eerste plaats aan dat uit het besluit van 28 juni 2011 niet blijkt dat het college een ontheffing als bedoeld in het vierde lid van dit artikel heeft verleend. Voor zover toch zou moeten worden aangenomen dat ontheffing is verleend, is deze volgens haar onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Een onderzoek naar de vraag of vorenbedoelde ontheffing kon worden verleend, is niet verricht, aldus First Class Sports.

5.1. Het college is niet in hoger beroep gekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat in het besluit van 28 juni 2011 geen ontheffing van het vereiste als bedoeld in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening is opgenomen. De Afdeling moet daarom van de juistheid van dit oordeel uitgaan. Voor zover het college dat in het verweerschrift, verzonden op 8 juni 2012, heeft betwist is dat tevergeefs.

5.2. Blijkens de aan het besluit van 28 juni 2011 ten grondslag gelegde parkeerbalans is het college bij de berekeningen van de parkeerbehoefte uitgegaan van de in het jaar 2000 vastgestelde parkeernota "Balans tussen functies". Daarbij heeft het college tevens rekening gehouden met daarna door CROW gepubliceerde parkeerkencijfers, alsmede met de ontwikkelingen die hebben geleid tot vaststelling door de gemeenteraad op 8 februari 2011 van de "Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk". Het college is aldus uitgegaan van een norm van 1,5 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak. Nu de sportschool een bruto vloeroppervlak van 1.850 m2 heeft, bedraagt de parkeerbehoefte van het bouwplan volgens het college 28 parkeerplaatsen. Gelet hierop en nu de bibliotheek een parkeerbehoefte van 16 parkeerplaatsen genereerde, dienen volgens het college in beginsel 12 nieuwe parkeerplaatsen te worden aangelegd. Het college heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat in dit geval met de aanleg van vier extra parkeerplaatsen kan worden volstaan om in de parkeerbehoefte van het bouwplan te voorzien. Hierbij heeft het college in aanmerking genomen dat op werkdagen tijdens kantooruren een tekort aan parkeerplaatsen bestaat, dat het verschil in parkeerbehoefte tussen de bibliotheek en de sportschool tijdens kantooruren maximaal 3,57 parkeerplaatsen bedraagt en dat ’s avonds en in het weekend, wanneer de parkeerbehoefte van het bouwplan het grootst is, een overcapaciteit aan parkeerplaatsen bestaat.

De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college daarmee is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Het college heeft ter zitting bij de Afdeling in dit verband toegelicht dat het bouwplan weliswaar in een grote sportschool voorziet, maar dat het concept van First Class Sports is gericht op het aanbieden van luxe sportfaciliteiten tegen hogere tarieven, waarbij de bezoeker meer ruimte heeft, en niet zo zeer op het behalen van een zo hoog mogelijk bezoekersaantal. In verband daarmee heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bezettingsgraad van de sportschool lager dan gemiddeld is. Voorts heeft het college ter zitting bij de Afdeling genoegzaam toegelicht dat het perceel goed bereikbaar is met het openbaar vervoer en over een goede onstsluitingsstructuur beschikt. Bovendien bestaat, anders dan First Class Sports betoogt, geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestond om rekening te houden met een groei van 2% van de parkeerbehoefte. Hierbij heeft het college, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in aanmerking kunnen nemen dat in de omgeving van het perceel goede infrastructurele voorzieningen zijn getroffen.

Vast staat dat op het perceel onvoldoende ruimte aanwezig is om in de vier extra benodigde parkeerplaatsen te voorzien. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat deze parkeerplaatsen zullen worden meegenomen bij de herinrichting van het openbaar gebied ten behoeve van een woningbouwplan. Het college heeft derhalve beoogd bij het besluit van 28 juni 2011 krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening ontheffing te verlenen, welke ontheffing, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor in 5.1 is overwogen, echter niet in dit besluit is opgenomen. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat de realisering van de op het aangrenzende perceel voorziene woningbouw met parkeervoorziening waarop het college doelt onzeker is. Het college heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat op andere wijze in de nodige parkeerruimte van vier parkeerplaatsen is voorzien. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 28 juni 2011 in stand te laten.

Het betoog slaagt.

6. First Class Sports betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat het bouwplan in strijd komt met brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit 2003. Hiertoe voert zij aan dat de rechtbank hetgeen zij ter zitting ter zake daarvan naar voren heeft gebracht ten onrechte wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing heeft gelaten. Volgens First Class Sports heeft de rechtbank daarbij miskend dat zij deze grond in de eerdere procedures over de voor het bouwplan verleende vrijstelling en bouwvergunning niet naar voren heeft kunnen brengen en dat zij al veel eerder, vaker en in de parallelle procedure omtrent het Gebruiksbesluit heeft betoogd dat het aantal bezoekers in werkelijkheid veel groter is en dat de bezettingsgraadklasse niet juist is vastgesteld.

6.1. De omstandigheid dat eerdere procedures over de voor het bouwplan verleende vrijstelling en bouwvergunning betrekking hadden op de bevoegdheid van het college om vrijstelling te verlenen, brengt, anders dan First Class Sports betoogt, niet met zich dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was om het door haar eerst ter zitting bij de rechtbank betoogde inzake de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit 2003, te weten dat in dit geval de meest lichte norm (B5) voor de brandveiligheid is gehanteerd, terwijl bijna alle sportscholen de meest strenge norm (B3) hanteren, eerder aan te voeren. Onder deze omstandigheden en gelet op de complexiteit van de desbetreffende materie, heeft de rechtbank de eerst ter zitting van de rechtbank door First Class Sports gegeven toelichting op haar niet nader gemotiveerde beroepsgrond dat in het besluit van 28 juni 2011 niet voldoende is ingegaan op de vraag of het bouwplan voldoet aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2003 terecht wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Dat, naar gesteld, in een andere procedure reeds het argument omtrent de bezettingsgraadklasse naar voren is gebracht, kan daaraan niet afdoen.

Het voorgaande neemt niet weg dat het in het hogerberoepschrift aangevoerde argument dat de bezettingsgraadklasse niet juist is vastgesteld in hoger beroep alsnog bij de beoordeling kan worden betrokken. First Class Sports heeft haar stelling dat de bezettingsgraadklasse niet juist is vastgesteld niet nader gemotiveerd. Derhalve heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het besluit van 28 juni 2011 in dit opzicht gebrekkig is.

Het betoog faalt.

7. De conclusie is dat het besluit van 28 juni 2011 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust, zodat het in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het besluit van 28 juni 2011 binnen de hierna te noemen termijn te herstellen door een nieuw besluit te nemen en dat op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Het college dient daartoe met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.2. is overwogen te bezien of met toepassing van artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening ontheffing kan worden verleend van het eerste lid van dat artikel.

8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk op om binnen 6 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:

- het besluit van 28 juni 2011 te herstellen op een wijze als bedoeld in rechtsoverweging 7. en dat op wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Spoel w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013

374-593.