Uitspraak 201201544/1/R1


Volledige tekst

201201544/1/R1.
Datum uitspraak: 23 januari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te IJsselmuiden, gemeente Kampen,
2. [appellant sub 2], wonend te IJsselmuiden, gemeente Kampen,

en

de raad van de gemeente Kampen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Koekoeksweg 21, IJsselmuiden" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De raad en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door S.H. Koopmans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord De Gilden Ontwikkeling Kampen B.V., vertegenwoordigd door drs. K. Tilman.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de raad om een nadere motivering gevraagd. Bij brief van 21 september 2012 heeft de raad op dit verzoek gereageerd. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant sub 1] daarop een reactie ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 17 december 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door ir. L. Duitman, [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door D. Jager en A. Emming, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord De Gilden Ontwikkeling Kampen B.V., vertegenwoordigd door drs. K. Tilman, H.W. van den Berg en R. Kalter.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de bouw van elf nieuwbouwwoningen op een perceel dat voorheen in gebruik was voor glastuinbouw.

2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de procedure onzorgvuldig is verlopen. In dit verband voeren zij aan dat zij geen gebruik hebben kunnen maken van hun spreekrecht in de raadscommissie, omdat de beantwoording van hun zienswijze door de raad na de bespreking van de zienswijze in de raadscommissie heeft plaatsgevonden.

2.1. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de procedure onzorgvuldig is verlopen, dan wel dat de raad niet aan zijn wettelijke verplichtingen heeft voldaan. De raad heeft in de Nota zienswijzen op de zienswijzen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gereageerd. Voorts zijn zij in de gelegenheid gesteld hun zienswijze in de vergadering van de raadscommissie mondeling toe te lichten. Er is geen wettelijke bepaling op grond waarvan de raad inhoudelijk op een zienswijze dient te reageren voordat een zienswijze in de raadscommissie wordt behandeld.

3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat er geen behoefte is aan de in het plan voorziene woningbouw. In dit verband wijzen zij op de stagnatie van de woningmarkt.

3.1. De raad stelt zich, onder verwijzing naar de structuurvisie Kampen 2030 (hierna: structuurvisie), op het standpunt dat het plan voorziet in een klein deel van de totale woningbehoefte binnen de gemeente.

3.2. Uit de plantoelichting volgt dat in de structuurvisie tot 2030 voor de gemeente Kampen een woningbouwopgave is geformuleerd van ongeveer 1050 woningen. De structuurvisie is verder uitgewerkt in de Woonvisie Kampen 2010-2020. Van de totale woningbouwbehoefte binnen Kampen zal ongeveer 25% in IJsselmuiden worden gerealiseerd. Hiermee wordt vooral voorzien in de behoefte die voortkomt uit de groei van de huidige bevolking. De in het plan voorziene woningen passen binnen dit woningbouwprogramma, zo staat in de plantoelichting vermeld. In het verweerschrift heeft de raad uiteengezet dat Kampen geen krimpgemeente is en dat het voor de continuïteit van de woningmarkt van belang is dat wordt vastgehouden aan de woningbouwopgaven. In het Woonplan 2012-2016 staat in dit verband vermeld dat er geen noodzaak bestaat de woningbouwplannen voor IJsselmuiden te vertragen. Voorts heeft de raad erop gewezen dat ten aanzien van zes van de zeven vrije kavels reeds koopovereenkomsten zijn gesloten. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er behoefte is aan de in het plan voorziene woningen.

4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat de woningbouw niet passend is binnen de agrarische omgeving van het plangebied.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de woningbouw past in de omgeving. De kavels zullen ruim worden opgezet en vormen een aansluiting op de dorpsrand, aldus de raad.

5. Uit de plantoelichting volgt dat het plangebied is gelegen in een overgangszone tussen de woonwijken van IJsselmuiden en het glastuinbouwgebied van de Koekoekspolder. Met het plan wordt beoogd deze overgangszone te versterken. Binnen de overgangszone is sprake van een landelijke omgeving met agrarische bedrijvigheid en burgerwoningen. In de plantoelichting staat voorts vermeld dat is beoogd het plan te laten aansluiten op de karakteristieken van het omliggende landschap. Het gebied ligt in het overgangsgebied tussen een zandrug en de polder Mastenbroek. In dit gebied is sprake van smalle, diepe percelen van elkaar gescheiden door greppels. Gelet hierop wordt de ruimte rondom de voorziene woningen als tuin ingericht en worden de woningen omgeven door houtsingels. De resterende ruimte tussen de woningen zal worden ingericht als weide. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan niet passend is in de omgeving.

Het beroep van [appellant sub 2] voor het overige

6. [appellant sub 2] betoogt voorts dat een ambtenaar van de gemeente heeft toegezegd dat ter plaatse geen woningbouw zou worden toegelaten.

6.1. In het algemeen kunnen geen rechten worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij ambtenaren, maar bij de raad. Verwachtingen die mogelijk door ambtenaren zijn gewekt, kunnen, daargelaten de vraag wat de door ambtenaren verstrekte mondelinge informatie in dit geval precies inhield, er derhalve niet toe leiden dat de raad gehouden is een bestemmingsplan vast te stellen conform die verwachtingen. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat ter plaatse van het plangebied niet in woningbouw zou worden voorzien.

7. Volgens [appellant sub 2] ontbreekt een ruimtelijke onderbouwing en vormt de financiering van de bedrijfsverplaatsing van de in het plangebied gevestigde aardbeienkwekerij het belangrijkste doel van het plan.

7.1. Volgens de raad ligt aan het plan een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag. De verplaatsing van de kwekerij sluit aan bij het uitgangspunt om het tuinbouwgebied te versterken. Daarnaast wordt met het plan beoogd de kernrandzone te versterken, aldus de raad.

7.2. Vaststaat dat het plangebied niet behoort tot het kassengebied. Gelet hierop is er voor gekozen de aardbeienkwekerij te verplaatsen naar het kassengebied. In dit gebied zal het bedrijf gaan participeren in het initiatief om gebruik te maken van aardwarmte. Uit de plantoelichting volgt dat het plangebied is gelegen in een overgangszone dat bestaat uit burgerwoningen en agrarische bedrijven. Met het plan wordt beoogd de overgangszone te versterken. Uitgangspunt hierbij is dat het plangebied een logische voortzetting vormt van de landelijke structuur van de polder en aansluit bij de stedenbouwkundige structuur van de omgeving, zo staat in de plantoelichting vermeld. Zoals reeds overwogen onder 3.2 wordt met het plan voorts beoogd te voorzien in een deel van de woningbehoefte. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat een ruimtelijke onderbouwing van het plan ontbreekt.

8. Daarnaast voert [appellant sub 2] aan dat de provincie onjuist is voorgelicht over de nieuwe bedrijfslocatie van de thans in het plangebied gevestigde aardbeienkwekerij. Voorts betoogt hij dat de eigenaar van de kwekerij op de nieuwe locatie ten onrechte een tweede bedrijfswoning mag realiseren.

8.1. De raad heeft uiteengezet dat de provincie in alle stadia van de procedure betrokken is geweest bij de planvorming en dat de provincie heeft ingestemd met het plan. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de provincie onjuist zou zijn voorgelicht.

Voor zover [appellant sub 2] bezwaren heeft ten aanzien van de nieuwe bedrijfslocatie van de kwekerij overweegt de Afdeling dat deze locatie geen onderdeel uitmaakt van dit plan. Deze bezwaren kunnen in deze procedure derhalve niet aan de orde komen.

8.2. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige

9. [appellant sub 1] betoogt dat het plan de bedrijfsvoering van zijn veehouderij belemmert. In dit verband voert hij aan dat de bestaande woningen tussen zijn bedrijf en de voorziene woningen niet als burgerwoning zijn aan te merken.

9.1. De raad heeft uiteengezet dat de bedrijfsvoering van de veehouderij van [appellant sub 1] niet wordt belemmerd door de in het plan voorziene woningen, omdat op kleinere afstand van het bedrijf reeds burgerwoningen zijn gelegen.

9.2. In het verweerschrift staat vermeld dat de burgerwoningen aan de Parallelweg 3 en de Parallelweg 4a op een kleinere afstand zijn gelegen van de veehouderij van [appellant sub 1] dan de in het plan voorziene woningen. De burgerwoning aan de Parallelweg 3 is met een vrijstellingsbesluit op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening mogelijk gemaakt. Aan de woning aan de Parallelweg 4a is op grond van het bestemmingsplan "De Koekoek" een woonbestemming toegekend. Deze woningen zijn aan de noordwestelijke zijde van de veehouderij van [appellant sub 1] de meest nabij gelegen geurgevoelige objecten en voor de toepassing van de milieuwetgeving derhalve bepalend. Dat de eigenaren van deze woningen hobbymatig dieren houden maakt dit, anders dan [appellant sub 1] kennelijk veronderstelt, niet anders, nu dit niet betekent dat de woningen niet zijn aan te merken als geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv). Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van de veehouderij van [appellant sub 1].

10. Volgens [appellant sub 1] is voorts onvoldoende duidelijk of ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. In dit verband wijst hij op de geurbelasting op het plangebied ten gevolge van zijn veehouderij. Voorts is niet gekeken naar de geurbelasting van de overige veehouderijen in de omgeving van het plangebied, aldus [appellant sub 1].

10.1. De raad heeft uiteengezet dat berekeningen zijn uitgevoerd naar de geurbelasting van de veehouderij van [appellant sub 1] op het plangebied. Volgens de raad volgt uit deze berekeningen dat ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De raad heeft ter zitting medegedeeld dat het plangebied niet in een concentratiegebied in de zin van de van de Wgv is gelegen en dat hij geen geurverordening heeft vastgesteld.

10.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wgv wordt een omgevingsvergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van de veehouderij op een geurgevoelig object gelegen buiten een concentratiegebied buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8 odour units per m³. Ten behoeve van het plan zijn berekeningen gemaakt van de geurbelasting ten gevolge van het bedrijf van [appellant sub 1]. Uit deze berekeningen volgt dat de geurbelasting ter plaatse van de voorziene woningen ruim onder de 8 odour units per m³ blijft. [appellant sub 1] heeft dit op zichzelf niet bestreden. De omstandigheid dat de geurbelasting ten gevolge van de veehouderij van [appellant sub 1] onder voormelde wettelijke norm blijft, betekent evenwel niet zonder meer dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat in de nabijheid van het plangebied meer veehouderijen zijn gelegen. De geurbelasting van deze veehouderijen op het plangebied is niet onderzocht voor de vaststelling van het plan. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

11. In opdracht van de raad heeft Blauw na de vaststelling van het plan onderzoek verricht naar de geurbelasting van de omliggende veehouderijen op het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Geurbelasting veehouderijen op een locatie aan de Koekoeksweg te Kampen" van 20 september 2012 (hierna: het geuronderzoek). In het geuronderzoek is de geurbelasting van zowel de individuele veehouderijen als de cumulatieve geurbelasting op de afzonderlijke woningen in het plangebied berekend. Hierbij is volgens het rapport uitgegaan van een worstcase scenario. De cumulatieve geurbelasting op de afzonderlijke woningen varieert van 2,7 tot 6,6 odour units per m³, zo staat in het geuronderzoek vermeld. Nu de cumulatieve geurbelasting op het plangebied ruim onder de wettelijke norm voor individuele veehouderijen van 8 odour units per m³ blijft, heeft de raad zich in de nadere motivering op het standpunt gesteld dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Voorts acht de raad van belang dat bij een cumulatieve geurbelasting van 2,7 tot 6,6 odour units per m³ volgens de bijlagen 6 en 7 van de door Infomil opgestelde "Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij" een redelijk goed tot goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

11.1. [appellant sub 1] heeft naar aanleiding van de nadere motivering van de raad betoogd dat niet alle veehouderijen in de omgeving van het plangebied bij het geuronderzoek zijn betrokken. In dit verband wijst hij op de bedrijven aan de Oosterholtseweg 23, de Oudendijk 1 en de Oudendijk 3. Voorts is volgens [appellant sub 1] ten onrechte niet bij het onderzoek betrokken dat ter plaatse van het bedrijf aan de Veilingweg 4 61 vleesstieren worden gehouden. Daarnaast gaat de raad er volgens [appellant sub 1] ten onrechte vanuit dat het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom.

11.2. In het betoog van [appellant sub 1] heeft de raad aanleiding gezien nader te inventariseren welke veehouderijen op een grotere afstand van het plangebied zijn gevestigd. Dit heeft geleid tot een actualisatie van het geuronderzoek door Blauw, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 29 november 2012, waarbij negen veehouderijen aan het geuronderzoek zijn toegevoegd. Uit de geactualiseerde geurberekening volgt dat de veehouderijen die aan het geuronderzoek zijn toegevoegd niet van invloed zijn op de cumulatieve geurbelasting op het plangebied.

In zijn brief van 4 december 2012 heeft de raad uiteengezet dat ter plaatse van het perceel aan de Oosterholtseweg 23 uitsluitend hobbymatig vee wordt gehouden. Ter plaatse van het perceel aan de Oudendijk 1 is een witlofkwekerij gevestigd en ter plaatse van het perceel aan de Oudendijk 3 is een plantenkwekerij gevestigd, aldus de raad. Voorts is het houden van vleesstieren op het perceel aan de Veilingweg 4 niet meer vergund.

[appellant sub 1] heeft het vorenstaande niet bestreden. In de enkele stelling van [appellant sub 1] dat een aantal van de veehouderijen mogelijk uitbreidingsplannen heeft, ziet de Afdeling voorts geen grond voor het oordeel dat in het geuronderzoek van onjuiste gegevens is uitgegaan.

In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het geuronderzoek niet aan de nadere motivering ten grondslag heeft kunnen leggen.

11.3. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 25 maart 2009, zaak nr. 200807566/1/H1 heeft overwogen onder verwijzing naar de memorie van toelichting bij de Wgv, wordt de grens van de bebouwde kom in de Wgv evenals in de ruimtelijke ordening bepaald door de aard van de omgeving en is de bebouwing binnen een bebouwde kom op korte afstand van elkaar gelegen en geconcentreerd tot een samenhangende structuur. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het plangebied is gelegen in een overgangszone met een hoofdzakelijk landelijk karakter. Binnen de zone is sprake van verspreid liggende agrarische bebouwing en woonbebouwing zonder een samenhangende structuur. Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat in een voor de omgeving van het plangebied opgestelde gebiedsvisie meer woonbebouwing is voorzien, overweegt de Afdeling dat, wat hier ook van zij, voor de beantwoording van de vraag of een perceel binnen de bebouwde kom ligt de feitelijke situatie bepalend is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom.

11.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in de nadere motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

12. Nu gelet op het voorgaande het in 10.2 geconstateerde gebrek is hersteld, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

Proceskosten

13. Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Met betrekking tot [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kampen van 22 december 2011, waarbij het bestemmingplan "Koekoeksweg 21, IJsselmuiden" is vastgesteld;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

V. gelast dat de raad van de gemeente Kampen aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.

w.g. Kranenburg w.g. Brand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013

575.