Uitspraak 201109825/1/R3


Volledige tekst

201109825/1/R3.
Datum uitspraak: 19 december 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats], gemeente Woudrichem, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Woudrichem,
3. [appellant sub 3], wonend te Woudrichem,
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], gemeente Woudrichem,
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats], gemeente Woudrichem,
6. [appellante sub 6], gevestigd te [plaats], gemeente Woudrichem,
7. de vereniging Afdeling Altena Biesbosch van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (hierna: ZLTO), gevestigd te Almkerk, gemeente Woudrichem,

en

de raad van de gemeente Woudrichem,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2011, nr. 2011-030, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en ZLTO beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1] en anderen, [appellant sub 3], [appellante sub 6] en ZLTO hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2012, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. B. Smit, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. B. Smit, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. G.L. Weerheim, advocaat te Hardinxveld-Giessendam, en drs. M. Mol-van Zelst, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door ing. H.W. Ebbers, [appellant sub 5], bijgestaan door drs. M. Mol-van Zelst, [appellante sub 6], vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Mol, ZLTO, vertegenwoordigd door M. van Andel-van der Vlugt, en de raad, vertegenwoordigd door P.A. Bouman en S. Ouwerkerk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van Woudrichem.

Beroep van [appellante sub 1] en anderen

3. Ter zitting hebben [appellante sub 1] en anderen hun beroepsgrond over de bestemming van de woning op het perceel [locatie 1] ingetrokken.

4. [appellante sub 1] en anderen komen op tegen de bestemming "Agrarisch-2" op het perceel [locatie 2] te Giessen, voor zover het betreft de omvang van het bouwvlak van de bij deze bestemming behorende aanduiding "glastuinbouw". Zij stellen dat het bouwvlak van 3 ha behalve de bestaande kassen ook de wateropslag omvat en geen mogelijkheden biedt voor uitbreiding van glasopstanden. Zij wensen een uitbreiding van het bouwvlak tot 4 ha zodat, exclusief voorzieningen als wateropslag, bij recht 3 ha glasopstanden kunnen worden gerealiseerd.

5. Volgens onderdeel F van de Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen zal voor inwilliging van een verzoek om uitbreiding van een agrarisch bouwvlak in een ruimtelijke onderbouwing met onderzoeken moeten worden aangetoond dat dit milieukundig en ruimtelijk aanvaardbaar is. Daarnaast zal aangetoond moeten worden dat de uitbreiding voldoet aan de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening), waaronder aan de daarin vereiste kwaliteitsverbetering. Bij het ontbreken van een ruimtelijke onderbouwing zal een afzonderlijke procedure moeten worden doorlopen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, nu een ruimtelijke onderbouwing voor de uitbreiding van het gevraagde bouwvlak ontbreekt, geen afweging heeft kunnen plaatsvinden van de gevolgen daarvan en volstaan is met het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een eventuele vergroting van het bouwvlak.

6. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Beroep van [appellant sub 3]

7. Het beroep van [appellant sub 3] is gericht tegen de bestemming "Agrarisch-2" voor het perceel [locatie 1], voor zover daarbij de bestaande woning als bedrijfswoning is bestemd. Hij voert aan dat de raad aan het perceel ten onrechte niet de bestemming "Wonen" heeft toegekend, zodat de woning kan worden gebruikt als burgerwoning. Hiertoe stelt hij dat zijn moeder tot 1994 de woning heeft gebruikt als burgerwoning, terwijl deze was opgericht als bedrijfswoning voor het nabijgelegen glastuinbouwbedrijf op het perceel [locatie 2]. Burgerbewoning viel volgens hem onder het overgangsrecht. Omdat het perceel [locatie 1] geen eigendom meer is van het glastuinbouwbedrijf kan de woning niet meer als bedrijfswoning worden gebruikt waardoor de bestemming niet uitvoerbaar is. De raad heeft deze eigendomssituatie niet meegewogen en geen afweging gemaakt over het verzoek om een toegesneden woonbestemming dat vergezeld ging van een quick scan van bureau Geofox-Lexmond over de milieuzonering. Volgens [appellant sub 3] staat ook de Verordening niet aan het verzoek in de weg en is het gemeentelijke beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfswoningen er in beginsel op gericht om deze in overeenstemming met de feitelijke situatie te bestemmen en het gebruik als burgerwoning toe te staan. De raad heeft volgens hem niet gemotiveerd waarom met betrekking tot zijn woning is afgeweken van dit uitgangspunt.

7.1. Uit het bestreden besluit kan worden afgeleid dat de woning op het perceel [locatie 1] in het verleden werd opgericht en in gebruik genomen als bedrijfswoning ten behoeve van het glastuinbouwbedrijf op het perceel [locatie 2] en altijd als bedrijfswoning is bestemd. De woning werd na de bouw van een tweede bedrijfswoning en afsplitsing van het bedrijf en verkoop aan [appellant sub 3] tijdelijk bewoond door zijn moeder. Na haar overlijden is de woning sinds 1994 leeg komen te staan. Het gemeentebestuur heeft nooit toegestaan om de woning als burgerwoning te gebruiken.

7.2. Zo de burgerbewoning in het verleden al onder het overgangsrecht zou vallen, dan is dit recht met de leegstand sinds 1994 vervallen. Dat de woning is afgesplitst van het bedrijf, betekent niet dat de woning niet meer als bedrijfswoning zou kunnen dienen en de bestemming niet meer uitvoerbaar zou zijn. Eigendomsverhoudingen zijn uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet doorslaggevend. Uit de plantoelichting volgt dat het gemeentelijke en provinciale beleid terughoudend is in het toevoegen van burgerwoningen aan het buitengebied. Het gemeentelijke beleid gaat weliswaar uit van het als zodanig bestemmen van een van het agrarische bedrijf afgesplitste voormalige bedrijfswoning en het gebruik hiervan als burgerwoning, maar hiervan zijn afwijkende en complexe situaties uitgezonderd. Van een zodanige situatie is volgens de raad in dit geval sprake omdat een bestemming tot burgerwoning belemmerend kan werken voor het naastgelegen glastuinbouwbedrijf. Weliswaar heeft [appellant sub 3] het rapport "Milieuzonering woongebouw aan de [locatie 1] te Giessen" van 6 april 2010 van het onderzoeksbureau Geofox-Lexmond overgelegd, waaruit volgt dat bij het toekennen van een woonbestemming wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-brochure, doch daarbij zijn volgens de raad niet alle hinderaspecten betrokken en evenmin de gevolgen van een woonbestemming voor een eventuele vergunningplicht voor het glastuinbouwbedrijf ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer.

Gelet op het hierboven weergegeven beleid en nu [appellant sub 3] niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre de bedrijfsmogelijkheden niet worden beperkt door de nabijheid van een burgerwoning heeft de raad, wat er ook zij van de mogelijkheden die de Verordening biedt, in redelijkheid af kunnen zien van het toekennen van een woonbestemming en kunnen volstaan met een wijzigingsbevoegdheid daartoe.

7.3. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Beroep van [appellant sub 2]

8. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 2], voor zover dit betrekking heeft op de planregeling voor de percelen aan het Allenbos, sectie […], nummers […], […] en […], niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat hij daartegen in zijn zienswijze niet is opgekomen.

8.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Het beroep van [appellant sub 2], voor zover gericht tegen de vaststelling van de aanduidingen "wro-zone-aanlegvergunning kleinschalig landschap", "wro-zone-aanlegvergunning schootsveld" en "wro-zone-wijzigingsbevoegdheid zoekgebied watersystemen" voor de percelen aan het Allenbos steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Dit kan hem echter niet worden verweten, nu de betreffende aanduidingen nog niet waren opgenomen in het ontwerpplan en het plan gewijzigd is vastgesteld.

9. [appellant sub 2] voert aan dat de aanduidingen "wro-zone-aanlegvergunning kleinschalig landschap", "wro-zone-aanlegvergunning schootsveld" en "wro-zone-wijzigingsbevoegdheid zoekgebied watersystemen" ten onrechte zijn toegekend aan zijn percelen aan het Allenbos, nu deze niet waren opgenomen in het ontwerpplan en niet gebleken is dat voor de aanduidingen een noodzaak bestaat.

9.1. Dat een aanduiding nog niet was opgenomen in het ontwerp betekent niet dat de raad deze bij de vaststelling niet alsnog kan opnemen. De aanduiding "wro-zone-aanlegvergunning schootsveld" is blijkens het bestreden besluit specifiek bedoeld om de openheid rondom het nabijgelegen Fort Giessen te waarborgen. Gelet hierop heeft de raad het toekennen van de aanduiding "wro-zone-aanlegvergunning schootsveld" afdoende gemotiveerd. Het betoog faalt in zoverre.

Over de aanduidingen "wro-zone-aanlegvergunning kleinschalig landschap" en "wro-zone-wijzigingsbevoegdheid zoekgebied watersystemen" overweegt de Afdeling als volgt. Het bestreden besluit bevat een opsomming van de wijzigingen die de raad in het plan heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp. Deze wijzigingen zijn opgenomen in de Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen, maar de bestreden aanduidingen worden in die nota niet genoemd. Blijkens het bestreden besluit heeft de raad, behoudens hier niet van belang zijnde aanvullingen, ingestemd met de wijzigingen zoals opgenomen in deze nota. Ter zitting heeft de raad erkend dat de door J.C de Lorm bestreden aanduidingen, naast de in het bestreden besluit genoemde wijzigingen, zijn toegevoegd ten opzichte van het ontwerpplan. Nu die wijzigingen niet in het vaststellingsbesluit zijn begrepen, stemt het gepubliceerde plan niet overeen met het besluit van de raad tot vaststelling van het plan. Het bestreden besluit en het plan in onderlinge samenhang zijn derhalve vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het betoog slaagt in zoverre.

10. [appellant sub 2] komt op tegen de planregeling voor zijn agrarische percelen aan [locatie 3]. Hij voert aan dat voor verschillende aanlegwerkzaamheden op zijn percelen, zelfs voor gebruikelijke en veel voorkomende werkzaamheden zoals drainage, ten onrechte een vergunningplicht geldt. Hierdoor wordt zijn bedrijfsvoering onevenredig belemmerd.

10.1. De raad stelt dat veel aanlegwerkzaamheden zijn uitgezonderd van een vergunningplicht. De omgevingsvergunningstelsels zijn volgens de raad noodzakelijk voor het maken van een afweging tussen de agrarische belangen en de natuur- en landschapsbelangen, omdat de betreffende gronden deel uitmaken van de groenblauwe mantel.

10.2. De percelen van [appellant sub 2] aan het Eendenveld hebben de bestemming "Agrarisch-1" en "Agrarisch met waarden". Uit de bij deze bestemmingen behorende planregels volgt dat voor een aantal met name genoemde werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist. Dat geldt niet voor werkzaamheden ter plaatse van het bouwvlak en werkzaamheden welke het normale onderhoud of landschapsbeheer betreffen. Drainagewerkzaamheden zijn volgens de raad van invloed op de waterhuishouding en de betreffende percelen liggen vlakbij een natte natuurparel. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergunningplicht noodzakelijk is en dat de bedrijfsvoering daardoor niet onevenredig wordt belemmerd. Het betoog faalt.

11. [appellant sub 2] stelt dat de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 4" ten onrechte op zijn percelen aan [locatie 3] is gelegd, nu deze op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart 2010 noch als cultuurhistorisch waardevol noch als archeologisch landschap zijn aangeduid.

11.1. Op het gemeentebestuur rust de plicht zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in een gebied alvorens bij een plan uitvoerbare bestemmingen kunnen worden aangewezen en concrete bouwvoorschriften voor die bestemmingen kunnen worden vastgesteld. Het onderzoek dat nodig is voor de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden kan bestaan uit het raadplegen van beschikbaar kaartmateriaal. De raad heeft blijkens de Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen naast de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart, die te grofmazig was, een eigen onderzoek laten verrichten door onderzoeksbureau RAAP naar archeologische waarden binnen de gemeente. Op basis hiervan is de archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem tot stand gekomen. Op de archeologische beleidskaart zijn de betreffende gronden van [appellant sub 2] aangeduid met een middelhoge archeologische verwachting. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze kaart dusdanige gebreken vertoont dat de raad hiervan niet mocht uitgaan. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid de voor gronden met een middelhoge archeologische verwachting geldende dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 4" op de betreffende percelen van [appellant sub 2] kunnen leggen. Het betoog faalt.

12. [appellant sub 2] voert aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied ecologische verbindingszone" op zijn percelen aan [locatie 3] is gelegd. Uit de planregels volgt dat deze aanduiding is opgenomen met het oog op een mogelijke toekomstige ecologische verbindingszone. Het provinciale bestuur heeft volgens hem aan zijn gronden geen prioriteit toegekend, zodat deze waarschijnlijk ook niet op een later tijdstip zullen worden verworven voor het realiseren van een ecologische verbindingszone. Daarnaast is door de rijksoverheid in het verleden te kennen gegeven dat geen geld meer beschikbaar wordt gesteld voor het aanleggen van ecologische verbindingszones. [appellant sub 2] betwijfelt daarom of de wijzigingsbevoegdheid zal worden toegepast binnen de planperiode. Bovendien biedt de bestemming "Agrarisch met waarden" volgens hem al genoeg bescherming. Verder stelt hij dat de ecologische verbindingszone aangelegd kan worden op de aangrenzende percelen die eigendom zijn van de gemeente.

12.1. De raad stelt dat de omvang van de ecologische verbindingszone aanzienlijk is beperkt ten opzichte van het ontwerpplan en dat de aanduiding over het bouwvlak op het perceel is verwijderd. Verder neemt de raad het standpunt in dat deze gronden moeten worden beschermd om deze in de toekomst te kunnen ontwikkelen voor natuur. Dat aan de verwerving van deze gronden door het provinciale bestuur nog geen prioriteit is toegekend en dat de rijksoverheid nog geen geld beschikbaar heeft gesteld voor de ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur doet hieraan volgens hem niet af.

12.2. De aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied ecologische verbindingszone" is erop gericht om de gronden met een agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming "Natuur" teneinde een ecologische verbindingszone te kunnen realiseren. Uit de Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen volgt dat, om te garanderen dat deze gronden hun geschiktheid om hier in de toekomst een ecologische verbindingszone te realiseren niet verliezen, een aantal specifieke activiteiten, zoals het scheuren van gras of het dempen van poelen of sloten, niet mogelijk is zonder of in afwijking van een vergunning. De Afdeling acht een dergelijke beschermingsregeling, die ook is opgenomen voor de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden", niet onredelijk.

12.3. De percelen van [appellant sub 2] met de aanduiding "wro-zone- wijzigingsgebied ecologische verbindingszone" liggen aan het water. De aanduiding is door de raad aan beide zijden van het water gelegd om in de toekomst natuurvriendelijke oevers aan te kunnen leggen. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid de keuze kunnen maken om de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied ecologische verbindingszone" ook te leggen op de gronden van [appellant sub 2].

12.4. Ofschoon het provinciebestuur aan de verwerving van de betreffende gronden nog geen prioriteit heeft toegekend, zijn deze gronden door het provinciebestuur wel aangemerkt als toekomstige ecologische verbindingszone. Het college van gedeputeerde staten heeft in de zienswijze naar voren gebracht dat de gronden ten zuiden van het Eendenveld dienen te worden beschermd als toekomstige ecologische verbindingszone.

[appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de wijzigingsbevoegdheid niet binnen de planperiode kan worden toegepast. De Afdeling overweegt hierbij dat de financiering van de ecologische verbindingszone binnen de planperiode ook op andere wijze zou kunnen plaatsvinden indien ook in de toekomst van rijkswege geen gelden beschikbaar worden gesteld voor de realisering daarvan. Het betoog faalt.

13. [appellant sub 2] voert aan dat ten onrechte aan een deel van zijn percelen aan [locatie 3] de dubbelbestemming "Waarde-Beschermingszone natte natuurparel" is toegekend, vanwege de natte natuurparel Pompveld. De natte natuurparel zou volgens hem net zo goed worden beschermd indien de grens van de beschermingszone zou liggen op de weg ten westen van zijn percelen. In dit verband betoogt hij dat wordt uitgegaan van een beschermingszone van 75 m breed, maar dat het hier niet gaat om een strikte norm.

13.1. De raad stelt dat gemiddeld een beschermingszone van 500 m rondom de natuurparel ligt, maar dat het provinciebestuur in overeenstemming met het gebiedsplan ter plaatse een beschermingszone van 75 m rondom de natte natuurparel heeft vastgesteld. Verder betoogt de raad dat in de Verordening een begrenzing is opgenomen met een nauwkeurigheid van 12,5 m en dat afwijking van deze begrenzing niet mogelijk is.

13.2. Het college van gedeputeerde staten heeft rondom de natuurparel Pompveld een beschermingszone van ongeveer 75 m breed opgenomen. De beschermingszones maken deel uit van het gebied dat in de Verordening is aangeduid als Attentiegebied EHS. In de bij de Verordening behorende overzichtskaart is een concrete begrenzing opgenomen voor dit gebied. Uit de overzichtskaart volgt dat de percelen van [appellant sub 2] met de dubbelbestemming "Waarde-Beschermingszone natte natuurparel" deel uitmaken van het Attentiegebied EHS. Deze kaart maakt als bijlage deel uit van de Verordening. De Verordening is een algemeen verbindend voorschrift. Derhalve bestond voor de raad geen mogelijkheid om de dubbelbestemming "Waarde-Beschermingszone natte natuurparel" te verleggen. Het betoog faalt.

14. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft de aanduidingen "wro-zone-aanlegvergunning kleinschalig landschap" en "wro-zone-wijzigingsbevoegdheid zoekgebied watersystemen" op de percelen aan het Allenbos, sectie H, nummers 331, 334 en 335, is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op deze aanduidingen, dient te worden vernietigd.

In hetgeen [appellant sub 2] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen voor het overige is aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is voor het overige ongegrond.

Beroep van [appellant sub 4]

15. [appellant sub 4] voert aan dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Agrarisch-2" en de aanduiding "grondgebonden veehouderij" op zijn perceel aan de Heuvelkamp ongenummerd heeft vastgesteld. Hij stelt dat het bouwvlak ten onrechte is verkleind tot 1,1 ha ten opzichte van het vorige plan. De raad heeft de omvang van het bouwvlak afgestemd op de milieuvergunning voor het bedrijf, maar [appellant sub 4] betwijfelt of de raad wel is uitgegaan van alle dieren die genoemd worden in de milieuvergunning. Verder stelt hij dat het bedrijf nog volop in ontwikkeling is en dus uitbreidingsmogelijkheden nodig heeft. Voor zover het plan voorziet in de mogelijkheid om het bouwvlak uit te breiden, vreest [appellant sub 4] dat een verzoek hiertoe zal worden afgewezen vanwege de ligging van het bedrijf nabij de kern en een cultuurhistorisch fort.

15.1. Vast staat dat het bouwvlak is versmald ten opzichte van het vorige plan tot een omvang van 1,1 ha. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Uit de plantoelichting volgt dat het bouwvlak is vastgesteld aan de hand van het "bouwvlak op maat"-principe van het provinciale bestuur. De omvang van het bouwvlak is volgens de raad afgestemd op de reeds verleende vergunningen en concrete ontwikkelingsbehoeften. Niet gebleken is dat de raad de milieuvergunning van [appellant sub 4] onjuist heeft beoordeeld. Voorts is niet gebleken van enige concrete uitbreidingsplannen. Niet betwist wordt dat de bestaande bebouwing en verharding in het bouwvlak zijn opgenomen en dat de huidige bedrijfsvoering binnen dit bouwvlak kan worden voortgezet. Verder heeft de raad onweersproken gesteld dat het bedrijf nog verder kan uitbreiden door de bestaande stal op deze gronden verder geschikt te maken voor het huisvesten van meer runderen. Een uitbreiding van het bouwvlak, waartoe in het plan een mogelijkheid is opgenomen, ligt thans niet ter beoordeling voor. Het betoog faalt.

16. [appellant sub 4] betoogt dat de aanduiding "intensieve veehouderij" uit het vorige plan op zijn perceel ten onrechte is vervangen door de aanduiding "grondgebonden veehouderij". Hij stelt dat op het perceel volgens de geldende milieuvergunning ook roodvleesstieren mogen worden gehouden. Volgens hem volgt uit de verleende bouwvergunningen voor het rundveebedrijf dat sprake is van een volwaardige bedrijfsvoering.

16.1. De raad stelt dat uit de milieuvergunning blijkt dat overwegend schapen worden gehouden en daarnaast onder meer vleesstieren. Het gaat zowel volgens de milieuvergunning als feitelijk om een kleinschalig bedrijf waar de dieren elders worden geweid en schapen in en uit kunnen lopen. Om te kunnen spreken van een intensieve veehouderij moet het bedrijf volgens de raad een redelijke omvang hebben en moet er ingevolge de Verordening sprake zijn van een volwaardige bedrijfsvoering. Dat is hier niet het geval.

16.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.58, wordt onder grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

Ingevolge artikel 1, lid 1.66, van de planregels wordt onder intensieve veehouderij verstaan een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen.

16.3. Uit de door [appellant sub 4] overgelegde milieuvergunning blijkt dat op het perceel 49 vleesstieren, 9 zoogkoeien, 9 stuks vrouwelijk rundvee jonger dan 2 jaar, 24 stuks overig rundvee en 50 schapen mogen worden gehouden. De bedrijfsvoering wat de roodvleesstieren betreft vindt, naar niet in geschil is, in tegenstelling tot de overige dieren overwegend plaats in gebouwen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor een aanduiding "intensieve veehouderij" geen aanleiding bestaat, omdat de bedrijfsvoering volgens de geldende milieuvergunning niet in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en het aandeel roodvleesstieren in verhouding tot de totale veebezetting zich verdraagt met de aanduiding "grondgebonden veehouderij". Dat, naar [appellant sub 4] stelt, er in het verleden bouwvergunningen zijn verleend voor een volwaardig agrarisch bedrijf maakt dat niet anders. Het betoog faalt.

17. [appellant sub 4] voert aan dat de raad ten onrechte de bestemming "Wonen" heeft toegekend aan het perceel [locatie 4]. Dit betekent volgens hem een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van zijn nabij gelegen bedrijf in verband met geurhinder. Voor zover de raad met betrekking tot de toepasselijkheid van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) erop wijst dat in de bestaande situatie al woningen liggen op een kortere afstand van het bedrijf, stelt [appellant sub 4] dat de geurhinder die zijn bedrijf veroorzaakt mede dient te worden berekend aan de hand van odour units met het rekenprogramma V-stacks en dat het resultaat hiervan niet per definitie is dat het dichtstbijzijnde geurgevoelig object de grootste stankoverlast zal ondervinden.

17.1. De raad heeft zich, voor zover in verband met bepaalde veesoorten ingevolge de Wgv vaste afstanden tot gevoelige objecten moeten worden aangehouden, met juistheid op het standpunt gesteld dat de bestreden bestemming "Wonen" niet bepalend is voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf van [appellant sub 4], omdat de bestaande woningen in de kern van Giessen op een kortere afstand liggen. Voor de overige veesoorten binnen het bedrijf van [appellant sub 4] geldt ingevolge de Wgv een maximale geurbelasting in odour units. Het standpunt van de raad dat het bedrijf van [appellant sub 4] als gevolg van de bestreden woonbestemming ook in zoverre niet in strijd is met de Wgv wordt bevestigd door een berekening waaruit volgt dat de geurbelasting op de woning [locatie 4] als gevolg van het bedrijf ruim onder de norm van 8.0 odour units per kubieke meter lucht blijft. Het betoog faalt.

18. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Beroep van [appellant sub 5]

19. Het beroep van [appellant sub 5] is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Bedrijf" en "Wonen" aan de [locatie 5] in Giessen.

20. De raad betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover daarbij is aangevoerd dat het autoreparatiebedrijf op het perceel ten onrechte niet als zodanig is bestemd en dat de bouwmogelijkheden op het perceel worden beperkt ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, omdat dit niet steunt op een bij hem naar voren gebrachte zienswijze.

20.1. Uit artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. In de zienswijze heeft [appellant sub 5] zich gericht tegen de planregeling voor het gehele perceel [locatie 5]. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Nu het gehele perceel object was van de zienswijze heeft [appellant sub 5] derhalve de mogelijkheid om tegen de planregeling voor dit perceel nieuwe argumenten aan te voeren en bestaat er geen aanleiding het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.

21. [appellant sub 5] voert aan dat hij op het noordelijke deel van het perceel met de bestemming "Bedrijf" een aantal paarden houdt. Het vorige bestemmingsplan bevatte volgens hem geen beperking van het aantal te houden dieren. In het voorliggende plan is het aantal dieren evenwel beperkt tot zes, waardoor een rendabele bedrijfsexploitatie als paardenhouderij volgens hem niet meer mogelijk is. Voor zover de raad zich hierbij beroept op het aantal paarden op het perceel in de bestaande situatie en de geldende milieuvergunning stelt [appellant sub 5] dat deze onvoldoende aanleiding vormen om de gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan te beperken. Indien hij zou besluiten om een volwaardige paardenhouderij uit te oefenen op het perceel zou deze vallen onder het Besluit landbouw milieubeheer en dus uit milieuoogpunt zonder meer mogelijk zijn. De bouwmogelijkheden op het perceel zijn gelet op het door hem gewenste gebruik ten onrechte beperkt ten opzichte van het vorige plan. Hierdoor worden de mogelijkheden om paarden te houden beperkt.

21.1. De raad betoogt dat het bedrijfsmatig houden van dieren op het perceel [locatie 5] onder het vorige bestemmingsplan niet mogelijk was. Bij de vaststelling van het voorliggende plan is rekening gehouden met de milieuvergunning, waarin zes dieren worden toegestaan. Een rechtstreekse bestemming voor een bedrijfsmatige paardenhouderij is, bij gebrek aan concrete plannen die getoetst kunnen worden op verkeers- en andere effecten voor de omgeving, volgens de raad onwenselijk.

21.2. Het noordelijke deel van het perceel [locatie 5] heeft de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-55".

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder 6.1.2, sub a, van de planregels is op de gronden met deze bestemming en aanduiding uitsluitend opslag en stalling toegestaan. Hierbij mogen maximaal zes dieren op het perceel worden gehouden.

In het vorige plan heeft het noordelijke deel van het perceel

[locatie 5] de bestemming "Bedrijven" en de aanduiding "B24".

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften van dat plan zijn de op de plankaart als "Bedrijven" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, met de nadere bestemming die hierna is vermeld bij de code, waarmee het desbetreffende bestemmingsvlak op de plankaart is aangeduid.

Uit de hier onder staande tabel volgt dat bij de code "B24" de nadere bestemming opslag- en stallingsbedrijf hoort.

21.3. In het vorige bestemmingsplan was het perceel bestemd voor stalling en opslag. De Afdeling overweegt dat, gelet op het gebruik van het begrip stalling in samenhang met het begrip opslag en de niet-agrarische bedrijfsbestemming, alleen het stallen van goederen was toegestaan onder het vorige plan en niet het bedrijfsmatig houden van dieren. De raad heeft bij het vaststellen van het voorliggende plan het volgens de milieuvergunning toegestane aantal paarden als bestaande nevenactiviteit opgenomen. Dat is niet onredelijk. Voor zover [appellant sub 5] in de toekomst een bedrijfsmatige paardenhouderij wil exploiteren had hij hiertoe ten tijde van het bestreden besluit geen concrete plannen waarvan de verkeers- en andere gevolgen getoetst hadden kunnen worden. Dat een zodanig bedrijf, naar gesteld, zou vallen onder het Besluit landbouw milieubeheer, betekent nog niet dat de raad gehouden is hieraan planologische medewerking te verlenen. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om meer bouwmogelijkheden in het plan op te nemen voor het houden van paarden.

22. [appellant sub 5] betoogt dat de raad ten onrechte het autoreparatiebedrijf op het zuidelijk deel van het perceel niet als zodanig heeft bestemd. Hierbij stelt hij dat het college van burgemeester en wethouders eerder een vrijstelling heeft verleend voor het gebruik van de schuur op het perceel als autoreparatiebedrijf en dat uit de verleende milieuvergunning volgt dat het repareren van auto's op het perceel is toegestaan.

22.1. Over het autobedrijf stelt de raad dat uit controle is gebleken dat de activiteiten zijn afgebouwd.

22.2. Het zuidelijke deel van het perceel met daarop de betreffende schuur heeft de bestemming "Wonen".

Ingevolge artikel 20, lid 20.1, onder 20.1.1, van de planregels zijn de voor wonen aangewezen gronden bestemd voor:

a. woningen, al dan niet in combinatie met een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

b. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;

c. het behoud, beheer en/of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle boerderijgebouwen zoals opgenomen in Bijlage 1 Monumenten en beeldbepalende gebouwen;

d. water en waterhuishoudkundige doeleinden.

22.3. Het zuidelijke deel van het perceel had in het vorige plan de bestemming "Wonen". Het autoreparatiebedrijf was in het vorige plan niet als zodanig bestemd. Het college van burgemeester en wethouders heeft op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een vrijstelling verleend voor het gebruik van de schuur als reparatiewerkplaats ten behoeve van het autobedrijf. [appellant sub 5] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie uit de ambtelijke controle dat dit gebruik is afgebouwd, onjuist is. Nu het bedrijfsmatige gebruik van de reparatiewerkplaats is afgebouwd, heeft de raad, wat er ook zij van de milieuvergunning, in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om hiervoor een regeling op te nemen in de planregels.

22.4. Wat de door [appellant sub 5] gestelde nadelige invloed van het plan op de waarde van het bedrijf op het perceel [locatie 5] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

23. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Beroep van [appellante sub 6]

24. Het beroep van [appellante sub 6] heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf", ter plaatse van het perceel [locatie 6] te [plaats]. Zij voert aan dat de gewenste herbouw van de bedrijfswoning op een andere locatie op dit perceel en de bouw van een nieuwe bedrijfsloods ten onrechte niet bij recht worden toegestaan. Zij stelt dat haar zienswijze voldoende concreet is en dat hieruit duidelijk volgt dat kan worden voldaan aan de door de raad gestelde planologische voorwaarden voor deze initiatieven.

24.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellante sub 6] haar voornemen tot het herbouwen van de bedrijfswoning en het bouwen van een bedrijfsloods niet inhoudelijk heeft onderbouwd in haar zienswijze zodat niet is aangetoond dat wordt voldaan aan de gestelde planologische voorwaarden.

24.2. Volgens onderdeel F van de Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen zal om een ruimtelijke ontwikkeling bij recht mogelijk te maken in een ruimtelijke onderbouwing met onderzoeken moeten worden aangetoond dat dit milieukundig en ruimtelijk aanvaardbaar is. De raad heeft ten aanzien van de gewenste bedrijfswoning en bedrijfsloods met name gewezen op de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid, de gebruiksmogelijkheden voor omliggende agrarische percelen, de milieuzonering en de landschappelijke inpassing. [appellante sub 6] heeft bij haar zienswijze geen ruimtelijke onderbouwing overgelegd waarin op deze aspecten wordt ingegaan. Bij gebrek aan een adequate ruimtelijke onderbouwing voor de door [appellante sub 6] gewenste herbouw van de woning en nieuwbouw van een bedrijfsloods heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over het antwoord op de vraag in hoeverre deze ontwikkelingen in ruimtelijk opzicht aanvaardbaar kunnen worden geacht. Gelet hierop heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen om de herbouw van de bedrijfswoning onderscheidenlijk de bouw van de bedrijfsloods niet bij recht toe te staan.

24.3. In hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Beroep van ZLTO

25. Het beroep van ZLTO is gericht tegen de artikelen 25 en 26 van de planregels. Zij betoogt dat agrariërs hierin ten onrechte worden verplicht om met betrekking tot gronden binnen de dubbelbestemmingen "Waarde-Archeologie 2" en "Waarde-Archeologie 3" voor werkzaamheden dieper dan 0,3 m een rapport te overleggen over de archeologische waarden in deze gronden. ZLTO stelt dat de agrarische gronden al regelmatig zijn omgewoeld en bewerkt tot 0,5 m diepte. Het is daarom volgens haar niet te verwachten dat in de bovenste 0,5 m grond archeologische waarden zullen worden aangetroffen. Verder is het volgens ZLTO onjuist dat in het plan wordt verwezen naar de nota Archeologie en Erfgoedkaart, die pas na het bestreden besluit is vastgesteld.

25.1. Ingevolge artikel 25, lid 25.4, onder 25.4.1, aanhef en sub b, van de planregels is het binnen de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 2" onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2 uit te voeren of te laten uitvoeren, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen.

Ingevolge dit lid, onder 25.4.2, sub b, geldt het onder 25.4.1 opgenomen verbod niet voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik.

Ingevolge dit lid , onder 25.4.3, gelden, samengevat, ten aanzien van de onder 25.4.1 genoemde vergunning de volgende criteria:

a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen.

b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

Ingevolge artikel 26, lid 26.4, onder 26.4.1, aanhef en onder b, van de planregels is het binnen de bestemming "Waarde-Archeologie 3" onverminderd het in de Monumentewet 1988 bepaalde verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2 uit te voeren of te laten uitvoeren, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen.

Ingevolge dit lid, onder 26.4.2, sub b, geldt het onder 26.4.1, sub b, opgenomen verbod niet voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;

Ingevolge dit lid, onder 26.4.3, gelden ten aanzien van de onder 26.4.1 genoemde vergunning, samengevat, de volgende criteria:

a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen.

b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

25.2. De raad stelt dat voor het normale agrarische gebruik, zoals ploegen tot op een diepte van 0,3 m, geen omgevingsvergunning behoeft te worden aangevraagd. Het woelen van de gronden tot een diepte van 0,5 m behoort volgens hem echter niet tot het normale agrarische gebruik en is dus niet op voorhand van een vergunningplicht uitgesloten. Deze ingrepen zijn volgens de raad in vergelijking met normale onderhoudswerkzaamheden zwaarder van aard en vinden minder frequent plaats. Verder zijn deze werkzaamheden erop gericht de cultuurhistorische bodemomstandigheden te wijzigen en kunnen zij aldus aanzienlijke gevolgen hebben voor de verwachte archeologische waarden.

25.3. De bestemmingen "Waarde-Archeologie 2" en "Waarde-Archeologie 3" zijn gebaseerd op een rapport van archeologisch adviesbureau RAAP van 28 oktober 2010. De door ZLTO becommentarieerde nota Archeologie en Erfgoedkaart lag niet aan het bestreden besluit ten grondslag en staat hier niet ter beoordeling. ZLTO heeft niet aannemelijk gemaakt dat het RAAP rapport zodanige gebreken bevat omtrent de in het plangebied te verwachten archeologische waarden dat de raad zich hierop bij de vaststelling van het plan niet mocht baseren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ZLTO niet aannemelijk heeft gemaakt dat het woelen van gronden tot een diepte van 0,5 m tot het normale agrarische gebruik behoort. De verwijzing naar uitspraken van de Afdeling over de vergunningplicht in andere bestemmingsplannen gaat er aan voorbij dat die betrekking hebben op andere onderzochte locaties.

Het overleggen van een rapport is niet noodzakelijk bij het aanvragen van een omgevingsvergunning, indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie is vastgesteld. Aldus kunnen agrariërs door middel van bijvoorbeeld documentatie aantonen dat hun gronden in het verleden reeds tot op een grotere diepte dusdanig zijn verstoord dat niet aannemelijk is dat zich hierin nog archeologische waarden bevinden.

Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de agrarische bedrijfsvoering in zoverre onevenredig wordt belemmerd.

25.4. In hetgeen ZLTO heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

26. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en ZLTO bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Woudrichem van 21 juni 2011, nr. 2011-030, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem", voor zover het betreft de aanduidingen "wro-zone-aanlegvergunning kleinschalig landschap" en "wro-zone-wijzigingsbevoegdheid zoekgebied watersystemen" op de percelen aan het Allenbos, sectie […], nummers […], […] en […];

III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] voor het overige en de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en de vereniging Afdeling Altena Biesbosch van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie geheel ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Woudrichem tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Woudrichem aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012

429-656.