Uitspraak 201203478/1/A1


Volledige tekst

201203478/1/A1.
Datum uitspraak: 28 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant], wonend te Haarlemmerliede, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
2. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 februari 2012 in de zaken nrs. 11/2960 en 11/2962 in het geding tussen:

[wederpartij A] en [wederpartij B], beiden ten tijde van belang wonend te Haarlemmerliede (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij A]) en [wederpartij C], wonend te Haarlemmerliede

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2010 heeft het college een verzoek van [wederpartij A] om handhavend tegen een verharding op het perceel [locatie] te Haarlemmerliede (hierna: het perceel) en het gebruik van het perceel op te treden afgewezen.

Bij besluit van 18 april 2011 heeft het het door [wederpartij A] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover dat is gericht tegen de weigering handhavend tegen de verharding op te treden, ongegrond verklaard en, voor zover gericht tegen de weigering handhavend tegen het ontvangen van bezoekers en het verstrekken van consumpties op het perceel op te treden, gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond en de weigering gehandhaafd.

Bij uitspraak van 24 februari 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij A] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en het college hoger beroep ingesteld.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2012, waar [appellant] is verschenen. Voorts is daar [wederpartij A], vertegenwoordigd door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem gehoord.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat het perceel, waaronder het aangelegde parkeerterrein, wordt gebruikt ten behoeve van het ontvangen van bezoekers van het zogenoemde boerengolf en het verstrekken van consumpties en dat in strijd is met de op het perceel ingevolge de geldende bestemmingsplannen "Haarlemmerliede-Penningsveer 1998" en "Vereenigde Binnenpolder 2005" rustende bestemmingen. Het college kon daartegen handhavend optreden.

2. Gelet op het algemeen belang dat met handhaving gediend is, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het daarvan afzien. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie mag worden afgezien.

3. [appellant] en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat het nieuwe bestemmingsplan "Liedeweg 32/38", waarmee de overtreding gelegaliseerd zou worden, in de huidige vorm rechtskracht zal verkrijgen. [appellant] heeft ter toelichting gewezen op het rapport van Goudappel Coffeng van 29 november 2011, waarin de verkeersintensiteit op de Liedeweg nader is onderzocht.

3.1. Om concreet zicht op legalisering in verband met een nieuw bestemmingsplan aan te kunnen nemen is ten minste vereist dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, waarbinnen het gebruik, waar het handhavingsverzoek op ziet, past. In dat geval bestaat echter evenmin concreet zicht op legalisering, indien op voorhand duidelijk is dat het ontwerpplan geen rechtskracht zal verkrijgen. Dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk kan worden vernietigd, is onvoldoende om dat aan te nemen. Ten tijde van het besluit van 18 april 2011 was het ontwerpbestemmingsplan "Liedeweg 32/38 c.a." ter inzage gelegd. Het gebruik van het perceel ten behoeve van boerengolf is in overeenstemming met dat ontwerpbestemmingsplan. De rechtbank heeft ten onrechte op voorhand aangenomen dat het nieuwe bestemmingsplan uiteindelijk geen rechtskracht zal krijgen. Zij heeft de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 15 november 2011 in zaak nr. 201110081/2/R1 en de daarin geconstateerde mogelijke gebreken ten onrechte als grond daarvoor aangemerkt. Die uitspraak dateert van na het besluit van 18 april 2011, terwijl het enkele feit dat onduidelijk is of het bestemmingsplan met artikel 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van Provinciale staten van Noord-Holland van 21 juni 2010 strookt en of de toename van het aantal verkeersbewegingen aanvaardbaar is, onvoldoende is om op voorhand aan te nemen dat het bestemmingsplan geen rechtskracht zal krijgen. Of en in hoeverre de door de voorzitter geconstateerde gebreken in het bestemmingsplan met het rapport van Goudappel Coffeng zijn weggenomen, is evenmin van belang, nu dat in de procedure inzake het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ter beoordeling staat. De rechtbank moest onderzoeken of op voorhand duidelijk was dat het nieuwe bestemmingsplan geen rechtskracht zou krijgen. Gelet op het voorgaande, heeft zij ten onrechte geconcludeerd dat het college ten tijde van het besluit van 18 april 2011 geen concreet zicht op legalisering mocht aannemen. De betogen slagen.

4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank, door te overwegen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, in verband waarmee het college van handhavend optreden af mocht zien, heeft miskend dat het perceel niet meer ten behoeve van de agrarische bestemming kan worden gebruikt, behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.

5. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het door [wederpartij A] ingestelde beroep daarbij gegrond heeft verklaard en het besluit van 18 april 2011 vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep ongegrond verklaren.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 februari 2012 in de zaken nrs. 11/2960 en 11/2962, voor zover de rechtbank daarbij het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] gegrond heeft verklaard en het besluit van 18 april 2011 heeft vernietigd;

III. verklaart het door [wederpartij A] en [wederpartij B] bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012

414-712.