Uitspraak 201201470/1/T1/R2


Volledige tekst

201201470/1/T1/R2.
Datum uitspraak: 21 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Delta Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere,
appellante,

en

de raad van de gemeente Veere,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Neeltje Jans" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Delta Park beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de minister van Infrastructuur en Milieu een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Delta Park, de raad en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Delta Park heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2012, waar Delta Park, vertegenwoordigd door mr. S.M.W.L. van Boven, advocaat te Middelburg en [directeur], en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuik, mr. J. Vasseur en L.M. Louwerse, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting Windpark OSK, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, bijgestaan door ing. J. Geleijns, drs. M.K. van der Hulst, en N. Minou, en de minister van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. W.T. Fukkink, werkzaam bij Rijkswaterstaat, en ir. J. Raes, werkzaam bij het Beheer- en Exploitatie Team (BET) van de Schelde Radar Keten, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Ingetrokken beroepsgronden

2. Ter zitting heeft Delta Park de beroepsgronden die betrekking hebben op het toetsingsadvies van de commissie voor de milieueffectrapportage alsmede op de cumulatieve effecten van het gelijktijdig bouwen van windturbines op de Roggenplaat en Neeltje Jans ingetrokken.

Planbeschrijving

3. Het plan maakt onder meer het realiseren van maximaal negen nieuwe windturbines met een maximale ashoogte van 120 meter in een 3 x 3 opstelling mogelijk op de dammen van de bouwdokken die zijn gelegen aan de oostelijke zijde van het voormalige werkeiland Neeltje Jans. Voorts is in het plan onder andere voorzien in de bouw van een walradartoren en een hulpradartoren, is een strandpaviljoen als zodanig bestemd en is voorzien in de verplaatsing van een mosselkwekerij.

Plantoelichting

4. Delta Park betoogt dat de plantoelichting niet voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Hiertoe voert zij aan dat de gemaakte keuzen onvoldoende zijn verantwoord. Ook is volgens Delta Park niet duidelijk wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding, omdat enkel overleg met het waterschap en Rijkswaterstaat niet voldoende is en niet inzichtelijk is gemaakt wat tijdens deze overleggen is besproken.

4.1. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder a tot en met c, van het Bro, voor zover hier van belang, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen, een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding en de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 van het Bro bedoelde overleg zijn neergelegd.

4.2. Door Delta Park is niet nader aangegeven waarom de ruimtelijke onderbouwing van het plan en van de hierin gemaakte keuzen, zoals beschreven in de plantoelichting, onvoldoende zou zijn. Wat betreft de waterhuishouding is in paragraaf 4.8 van de plantoelichting vermeld dat met Rijkswaterstaat en met het Waterschap Scheldestromen overleg heeft plaatsgevonden en dat daarbij onder andere de waterkwaliteit, de waterkeringen en het plaatsen van een walradartoren voor de scheepvaart zijn besproken. Anders dan Delta Park betoogt, blijkt uit de plantoelichting dat zowel Rijkswaterstaat als het waterschap akkoord zijn met het voorliggende plan en daarmee hebben ingestemd. In hetgeen Delta Park heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6 van het Bro.

Aantasting landschap

5. Verder betoogt Delta Park dat de negen nieuwe windturbines tot een niet verwaarloosbare aantasting van het landschap zullen leiden. Zij heeft ter ondersteuning van dit betoog visualisaties van de toekomstige situatie laten maken. Volgens Delta Park is onvoldoende rekening gehouden met de cumulatieve effecten vanwege de reeds bestaande windturbines.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in de door Delta Park overgelegde visualisaties ten onrechte de reeds bestaande bebouwing op het voormalige werkeiland Neeltje Jans bij de stormvloedkering niet is weergegeven, hetgeen een vertekend beeld geeft. Voorts kenmerkt de raad het landschap als "technocratisch" met verschillende industriële elementen. Daarbij wijst de raad op de aanwezigheid van meerdere hoge bouwwerken op Neeltje Jans die goed aansluiten bij het huidige landschap. Van een wezenlijke aantasting van het landschap is geen sprake, aldus de raad.

5.2. In hoofdstuk 6 van het gemaakte milieueffectrapport 'Windpark Bouwdokken' van juli 2010, dat is opgesteld door E-connection Project B.V. (hierna: het MER) zijn de gevolgen voor het landschap onderzocht. Uit paragraaf 6.3 en figuur 6.2 van het MER blijkt dat de bestaande windturbines bij de Roompotsluis en bij de vluchthaven van Neeltje Jans alsmede de nog te realiseren windturbines op de Roggenplaat zijn meegenomen in de referentiesituatie bij de beoordeling van de effecten op het landschap. In de visualisaties die zijn opgenomen in bijlage 1 bij het MER zijn de bestaande en nog te bouwen windturbines ook weergegeven. Het betoog dat wat betreft de aantasting van het landschap met de cumulatieve effecten van de bestaande windturbines geen rekening is gehouden mist dan ook feitelijke grondslag.

In hetgeen Delta Park heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan de gevolgen van het plan voor het landschap rondom Neeltje Jans onvoldoende aandacht is besteed in het MER. Daarbij betrekt de Afdeling dat in het MER van acht zichtpunten op en rondom Neeltje Jans visualisaties zijn gemaakt met verschillende kijkrichtingen en dat per zichtpunt vier visualisaties zijn gemaakt, namelijk van de referentiesituatie en drie varianten voor het nieuwe windpark. Ook is van belang dat de door Delta Park overgelegde visualisaties van de toekomstige windturbine die het dichtst bij haar park wordt gebouwd naar het oordeel van de Afdeling onderbelicht laten dat op het voormalige werkeiland Neeltje Jans en de nabije omgeving daarvan reeds een aantal windturbines alsmede grootschalige civieltechnische bouwwerken - zoals de stormvloedkering van de Oosterschelde - aanwezig zijn, die ook een bepalend onderdeel vormen van het huidige landschap ter plaatse. Bovendien wekken de visualisaties van Delta Park ten onrechte de indruk dat vanuit haar themapark in de huidige situatie geen windturbines zichtbaar zijn, terwijl blijkens de foto's bij het deskundigenbericht in ieder geval de drie bestaande windturbines bij de vluchthaven van Neeltje Jans ten westen van het themapark duidelijk zichtbaar zijn.

Voorts blijkt uit paragraaf 6.5 van het MER dat het plan vanaf de meeste zichtpunten een beperkt effect heeft op de open ruimtes in het landschap van de Oosterscheldekering. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat - gezien de aanwezigheid van de stormvloedkering, andere bouwwerken en de bestaande windturbines - het plan niet leidt tot een wezenlijke aantasting van het bestaande landschap.

Ecologische Hoofdstructuur

6. Delta Park betoogt dat het bouwen van de nieuwe windturbines binnen de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) leidt tot aantasting van de EHS en betwist dat de provincie Zeeland daarmee akkoord is gegaan. Daarbij stelt zij dat het rapport 'Natuurontwikkeling zanddepot bouwdokken', opgesteld door ecologisch adviesbureau Henk Baptist, van 7 april 2011 (hierna: het Baptist-rapport) onjuistheden bevat en niet duidelijk is. Delta Park leidt uit het Baptist-rapport af dat met de voorgestelde herinrichting van het zanddepot bij Neeltje Jans de aantasting van de EHS door dit plan niet volledig wordt gecompenseerd, hetgeen volgens haar onvoldoende is.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan de uit het provinciaal Omgevingsplan voortvloeiende compensatieverplichting is voldaan en dat de provincie hiermee heeft ingestemd. In het verweerschrift heeft de raad daartoe het verweerschrift overgelegd van het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) inzake de beroepsprocedure van Delta Park tegen de door het college voor het windpark op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleende vergunning. In dit verweerschrift staat dat de natuurcompensatie in het zanddepot, die plaatsvindt in het kader van de ruimtelijke ordening om de aantasting van EHS te compenseren, in de juiste verhouding staat tot de aantasting van de EHS, die het windpark teweegbrengt.

6.2. De begrenzing van de EHS is vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2006 (hierna: het Omgevingsplan) en wijzigingen daarvan worden sinds 2009 vastgesteld door het college in het 'Natuurbeheerplan Zeeland' dat jaarlijks wordt herzien, laatstelijk op 27 september 2011. Niet langer in geschil is dat - uitgaande van de beoogde locaties van de negen windturbines zoals is beschreven in het MER en zoals is opgenomen in de ingediende aanvraag voor een vergunning krachtens de Waterwet en die is weergegeven in figuur 2.8 op bladzijde 16 van de plantoelichting - twee van de negen nieuwe windturbines in de EHS worden gebouwd.

Ten aanzien van de compensatie vanwege de aantasting van de EHS door plaatsing van twee windturbines daarbinnen, overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de ingediende inspraakreactie op het concept van het ontwerpplan stelt het college zich op het standpunt dat in het Omgevingsplan is vermeld dat het compensatiebeginsel geldt voor alle ingrepen in of nabij aangewezen natuurgebieden die schade toebrengen of anderszins negatieve effecten hebben op de waarden van het betreffende gebied. Omdat twee windturbines in de EHS zijn gesitueerd en er sprake is van oppervlakteverlies en deze windturbines negatieve - maar geen significante - effecten hebben op het gebied, zal volgens het college compensatie moeten plaatsvinden.

Deze compensatie vanwege aantasting van de EHS zal plaatsvinden door herinrichting van een voormalig zanddepot bij Neeltje Jans. De stelling in het Baptist-rapport dat sinds de ontgraving van het zanddepot door Rijkswaterstaat in de winter van 2009/2010 ter plaatse geen natuurwaarden meer voorkomen is door Delta Park niet weersproken. In hetgeen Delta Park heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond om te oordelen dat met de voorgestelde herinrichting van dit voormalige zanddepot - met onder andere drijvende broedeilanden voor visdieven - zoals beschreven in het Baptist-rapport, niet wordt voldaan aan de compensatieplicht op grond van het Omgevingsplan, noch dat het college niet akkoord is gegaan met het voorliggende plan.

Bezoekersaantallen

7. Delta Park betoogt dat uit een in haar opdracht uitgevoerd onderzoek blijkt dat de nieuwe windturbines zullen leiden tot een minder positieve waardering van haar themapark en tot minder bezoekers. In dit kader voert zij tevens aan dat de bouw van de windturbines overlast en hinder zal veroorzaken en dat ook de onderhoudsbezoeken aan de windturbines storend zullen zijn voor de bezoekers van haar themapark. Ook zal volgens Delta Park het gevoel van veiligheid onder haar bezoekers afnemen en komen de dode vogels die als aanvaringsslachtoffers rondom de nieuwe windturbines zullen liggen niet ten goede aan de sfeerbeleving van haar themapark.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt - kort samengevat - dat uit het onderzoek dat ten behoeve van het plan is verricht door ZKA Consultants & Planners blijkt dat het nieuwe windpark naar verwachting niet tot lagere bezoekersaantallen zal leiden of tot een kortere verblijfstijd van bezoekers in het themapark van Delta Park.

7.2. Door ZKA Consultants & Planners is onderzoek verricht naar de verwachte effecten van het toekomstige windpark op het themapark van Delta Park en dat onderzoek is neergelegd in het rapport van april 2011 (hierna: het ZKA-rapport).

Hierin is onder andere vermeld dat het themapark van Delta Park met ongeveer 300.000 bezoekers per jaar de grootste dagattractie van Zeeland is en dat dit bezoekersaantal vanaf 2002 stabiel te noemen is. Uit onderzoeken in Denemarken, Duitsland, Schotland en Australië is gebleken dat de aanwezigheid van windturbines geen substantiële negatieve of positieve invloed heeft op de toeristische sector.

Voorts is in het ZKA-rapport bezien of windturbines effect hebben op de bezoekersaantallen van dagattracties. Daarbij is onderzoek gedaan naar Bobbejaanland en het Domein van Chevetonge, beide in België, en het Panorama Wildpark Sauerland in Duitsland. Bij deze drie dagattracties is één windturbine op of nabij het park aanwezig die kleiner is dan de beoogde windturbines nabij het themapark van Delta Park. In het ZKA-rapport is vermeld dat de aanwezige windturbine in Bobbejaanland - die tussen de attracties staat - geen effect heeft op de bezoekersaantallen. Verder is in het ZKA-rapport vermeld dat bij de twee overige dagattracties de aldaar aanwezige windturbine evenmin van invloed is geweest op de bezoekersaantallen.

Daarnaast zijn interviews afgenomen bij bezoekers van het dagstrand op Neeltje Jans - waar drie windturbines staan - en bij de exploitanten van nabijgelegen strandpaviljoens. Daaruit blijkt volgens het ZKA-rapport dat het de laatste jaren drukker wordt op dit dagstrand, de bezoekers aangeven dat zij geen hinder ondervinden van de aanwezige windturbines en dat de exploitanten ook geen bezwaren hebben tegen de windturbines.

7.3. In opdracht van Delta Park is door Van Assendelft & Partners B.V. eveneens onderzoek verricht naar de mogelijke effecten van het nieuwe windpark op bezoekers van haar themapark en de uitkomsten hiervan zijn neergelegd in een rapport van juli 2011 (hierna: het Van Assendelft-rapport). Daarin wordt geconcludeerd dat de geluidsoverlast en schaduwhinder van de toekomstige windturbines alsmede de aanwezigheid van dode vogels in het themapark die aanvaringsslachtoffer zijn geworden van die windturbines een negatief effect zullen hebben op belevingswaarde van het themapark van Delta Park. Verder zal volgens het Van Assendelft-rapport het oprichten van een educatief centrum over windenergie niet bijdragen aan een positieve beleving van het themapark van Delta Park.

Voorts is een enquête gehouden onder 438 potentiële bezoekers van het themapark van Delta Park en volgens het Van Assendelft-rapport is daaruit gebleken dat 9% van de respondenten heeft aangegeven dat in het geval windturbines bij een attractie worden geplaatst, men hierdoor het themapark niet zal bezoeken en dat 17% van de respondenten heeft aangegeven dat de aanwezigheid van windturbines de beleving van het themapark negatief tot zeer negatief zal beïnvloeden. Tevens is ten behoeve van het Van Assendelft-rapport een aantal reacties gevraagd van directies van verscheidene dagattracties.

Op basis hiervan wordt in het Van Assendelft-rapport geconcludeerd dat de toekomstige negen windturbines tot negatieve effecten zullen leiden voor de exploitatie van het themapark.

7.4. Voor zover Delta Park aanvoert dat het ZKA-rapport niet objectief is, omdat daarin windenergie als enige optie wordt gepresenteerd, terwijl ook gekozen kan worden voor kernenergie, overweegt de Afdeling dat het ZKA-rapport is opgesteld ten behoeve van het voorliggende initiatief dat is gericht op windenergie en dat de realisatie van andersoortige energiebronnen geen onderdeel vormt van dit initiatief. In hetgeen Delta Park heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat alternatieve vormen van energieopwekking ten onrechte niet in het ZKA-rapport zijn betrokken en geeft hetgeen Delta Park heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit van dit rapport.

7.5. Met het overgelegde Van Assendelft-rapport heeft Delta Park niet aannemelijk gemaakt dat de toekomstige negen windturbines tot een onaanvaardbare daling van de bezoekersaantallen van haar themapark zullen leiden. Hierbij betrekt de Afdeling dat de reeds bestaande en goed zichtbare windturbines op Neeltje Jans niet tot een daling van de bezoekers van het themapark hebben geleid en dat de bevindingen in het ZKA-rapport zijn gebaseerd op meerdere verifieerbare onderzoeken naar de effecten van windturbines op toerisme. Voorts zijn de conclusies in het Van Assendelft-rapport ten aanzien van geluidhinder en slagschaduw en het verwachte effect daarvan op bezoekers ten onrechte niet gebaseerd op de bevindingen hieromtrent in het MER of andere onderzoeksrapporten, waardoor de getrokken conclusies onvoldoende zijn gestaafd met feiten. Overigens blijkt uit de in het Van Assendelft-rapport vermelde reactie van de directeur van Bobbejaanland dat de aanwezige windturbine in dat attractiepark de parkbeleving niet schaadt.

Met betrekking tot de gestelde aantasting van de sfeerbeleving van haar themapark als gevolg van de aanwezigheid van dode vogels overweegt de Afdeling dat alleen windturbine aangeduid met nummer 9 binnen het themapark zal staan - op de meest noordelijke punt - en dat de overige toekomstige windturbines op een afstand van 150 meter tot meer dan 1.200 meter tot het themapark zullen staan. Gelet hierop heeft Delta Park niet aannemelijk gemaakt dat een groot aantal aanvaringsslachtoffers in haar themapark terecht zal komen en dat daardoor de sfeerbeleving van haar themapark wezenlijk zal worden beïnvloed.

7.6. In het kader van het gestelde gevoel van onveiligheid onder de bezoekers van haar themapark door de komst van de nieuwe windturbines heeft Delta Park uitsluitend gewezen op het gevaar dat stukken ijs de bezoekers van haar themapark kunnen treffen als gevolg van ijsafzetting op de rotorbladen van de windturbines.

7.6.1. Voor zover de raad en Windpark OSK betogen dat het beroep van Delta Park, voor zover dat ziet op de risico's van ijsafzetting op de windturbines, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze beroepsgrond niet in de zienswijze naar voren is gebracht, overweegt de Afdeling als volgt.

Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

De zienswijze van Delta Park was gericht tegen het plandeel dat voorziet in de mogelijkheid om negen windturbines te bouwen. Nu in haar zienswijze dit onderdeel van het plan is bestreden, bestaat geen beletsel voor Delta Park om bij het instellen van beroep ten aanzien van dit plandeel nieuwe beroepsgronden aan te voeren. Derhalve faalt dit betoog.

7.6.2. In paragraaf 11.6 van het MER is vermeld dat onder bepaalde omstandigheden ijzel op rotorbladen kan ontstaan en dat ijsafzetting op (draaiende) rotorbladen een risico kan vormen, wanneer losbrekende of dooiende stukken ijs naar beneden vallen. Wanneer ijzel wordt verwacht of waargenomen, worden de windturbines uitgeschakeld en bestaat dus geen risico op ijsafwerping van draaiende rotorbladen. Daarbij is in het MER vermeld dat wel kans bestaat op vallende stukken dooiend ijs, maar dat die stukken onder de windturbine terecht zullen komen.

Voorts is in het deskundigenbericht vermeld dat, nu de nieuwe windturbines niet in bedrijf zullen zijn bij ijsafzetting, alleen rekening dient te worden gehouden met vallend ijs bij een stilstaande rotor. Onder verwijzing naar het Handboek Risicozonering Windturbines van SenterNovem uit 2005 (hierna: het Handboek) zullen volgens het deskundigenbericht eventuele ijsbrokken in een rechthoekige strook met een lengte van 126 meter en een breedte van 40 meter rondom de windturbines terecht komen. Gelet op deze afstanden speelt volgens het deskundigenbericht het risico van vallend ijs uitsluitend een rol bij de windturbine aangeduid met nummer 9 die in de buurt van de 'orkaanmachine' van het themapark komt te staan. Voorts is in het deskundigenbericht vermeld dat volgens het Handboek het gemiddeld twee keer per jaar kan voorkomen dat in de winterperiode ijsafzetting op windturbines optreedt.

7.6.3. Ter zitting is namens de raad en Windpark OSK bevestigd dat de toekomstige windturbines zullen worden uitgerust met een ijsdetectiesysteem, zodat deze automatisch worden stilgezet indien ijsafzetting optreedt. In zoverre bestaat geen grond voor de vrees van Delta Park dat haar bezoekers en medewerkers zullen worden getroffen door brokken ijs die afkomstig zijn van ronddraaiende rotorbladen.

Wat betreft het risico dat bezoekers en medewerkers zullen worden getroffen door vallende ijsbrokken van windturbines die buiten bedrijf zijn gesteld, overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de beoogde afstand van ongeveer 150 meter tussen windturbine aangeduid met nummer 8 en het themapark en niet in geschil is dat de lengte van de rotorbladen maximaal 63 meter is, heeft Delta Park niet aannemelijk gemaakt dat deze windturbine een risico vormt wat betreft vallende ijsbrokken. Daarbij is van belang dat, zelfs indien wordt uitgegaan van de in opdracht van Delta Park door Peutz opgestelde notitie waarin een risicozone is berekend met een lengte van 186 meter en een breedte van 60 meter waarbinnen vallende ijsbrokken terecht kunnen komen, het themapark buiten die risicozone ligt. De door Peutz berekende risicozone strekt zich immers aan weerszijden van een windturbine uit over een lengte van 93 meter. Evenmin heeft Delta Park aannemelijk gemaakt dat de toekomstige windturbines aangeduid met nummer 1 tot en met 7 een risico vormen wat betreft ijsafzetting, aangezien die op een nog grotere afstand van het themapark zullen worden gebouwd.

De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om op dit punt het deskundigenbericht niet te volgen dat uitsluitend vallende ijsbrokken afkomstig van de beoogde windturbine aangeduid met nummer 9 in het themapark van Delta Park terecht kunnen komen. Voor zover de raad en Windpark OSK erop wijzen dat de beoogde locatie van deze windturbine geen deel uitmaakt van het themapark, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in het noordelijke deel van het themapark geen hekken zijn geplaatst of anderszins dit deel van het themapark ontoegankelijk is gemaakt. Dat op deze locatie geen attracties van het themapark aanwezig zijn, doet niet af aan het feit dat bezoekers en personeel in de bestaande situatie de omgeving van de beoogde locatie van de windturbine aangeduid met nummer 9 kunnen betreden.

7.6.4. Partijen zijn verdeeld over de maximale risicozone rondom een uitgeschakelde windturbine waarbinnen vallende ijsbrokken mogelijk kunnen neerkomen. Zoals hiervoor reeds is overwogen is in het deskundigenbericht vermeld dat op basis van het Handboek de risicozone voor vallende ijsbrokken 126 meter bij 40 meter bedraagt. Door Peutz is op basis van het Handboek berekend dat deze risicozone 186 meter bij 60 meter bedraagt. Namens de raad is ter zitting betoogd dat de berekening van Peutz berust op een rekenfout en dat de risicozone een oppervlakte beslaat met een lengte van 181 meter en een breedte van 55 meter.

Daargelaten wat de exacte oppervlakte is van de risicozone waarbinnen vallende ijsbrokken kunnen neerkomen, overweegt de Afdeling als volgt met betrekking tot de kans dat het risico zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt dat bezoekers en medewerkers worden getroffen door vallende ijsbrokken en of de raad hierom van de vaststelling van het plan in de huidige vorm had moeten afzien. Dat gemiddeld twee keer per jaar in de winterperiode ijsafzetting op de windturbine aangeduid met nummer 9 kan voorkomen is door Delta Park niet betwist. Voorts is van belang dat ter zitting namens de raad en Windpark OSK is meegedeeld dat die windturbine kan worden uitgerust met een technische voorziening waardoor bij het uitschakelen van die windturbine vanwege ijsafzetting de rotor automatisch in een vooraf ingestelde richting kan worden weggedraaid zodat de stilstaande rotorbladen niet boven het desbetreffende deel van het park zullen hangen.

Gelet hierop heeft de raad zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de kans dat bezoekers of medewerkers kunnen worden geraakt door vallende ijsbrokken verwaarloosbaar klein is.

7.7. Ten aanzien van de gestelde hinder voor de bezoekers van de onderhoudsbezoeken aan de windturbines overweegt de Afdeling als volgt. In het MER is vermeld dat één tot twee keer per jaar regulier onderhoud aan de windturbines zal worden uitgevoerd en dat naar schatting één keer per maand een kleine storing moet worden verholpen. Welke overlast bezoekers van deze onderhoudsbezoeken zullen ondervinden heeft Delta Park niet inzichtelijk gemaakt. Gezien de lage frequentie van de onderhoudsbezoeken, de afstanden van de toekomstige windturbines tot het themapark alsmede de omstandigheid dat de onderhoudsbezoeken doorgaans beperkt zullen blijven tot de directe omgeving van de windturbines bestaat geen grond voor het oordeel dat bezoekers van het themapark hiervan dusdanige hinder zullen ondervinden dat de raad hierom het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

7.8. Wat betreft de overlast voor de bezoekers van het themapark tijdens de bouw van de windturbines, overweegt de Afdeling dat dit geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond kan derhalve buiten beschouwing blijven.

7.9. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat, hoewel enig effect op de bezoekersaantallen van het themapark niet valt uit te sluiten, de raad de verwachte effecten van het toekomstige windpark op de bezoekersaantallen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en de conclusie heeft kunnen trekken dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare effecten. Met hetgeen zij heeft aangevoerd heeft Delta Park niet aannemelijk gemaakt dat dit anders zou zijn. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het eventuele effect op de bezoekersaantallen van haar themapark als gevolg van het plan voor Delta Park zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van alle betrokken belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan gemoeid zijn.

Slagschaduw

8. Delta Park betoogt dat haar themapark binnen de hindercirkel als bedoeld in artikel 3.12 van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Rarim) ligt en dat haar themapark als een gevoelig object moet worden beschouwd, gezien de omstandigheid dat werknemers daar 40 uur per week werkzaam zijn.

8.1. Ingevolge artikel 3.14, vierde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) worden bij het in werking hebben van een windturbine ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering de bij ministeriële regeling te stellen maatregelen toegepast.

In paragraaf 3.2.3 van de Rarim zijn bepalingen opgenomen over het in werking hebben van een windturbine. In het in deze paragraaf vervatte artikel 3.12, eerste lid, van de Rarim is bepaald, voor zover hier van belang, dat ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden.

Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Barim wordt verstaan onder gevoelige objecten: gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh).

Ingevolge artikel 1 van de Wgh - zoals dat luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit - wordt onder geluidsgevoelige terreinen verstaan: terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of woonwagenstandplaatsen. En ingevolge hetzelfde wetsartikel wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan: een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2. Voorts wordt ingevolge hetzelfde wetsartikel, voor zover van belang, onder andere geluidsgevoelige gebouwen verstaan: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen.

8.2. Gelet op de hiervoor aangehaalde definitiebepalingen kan het themapark van Delta Park niet als een geluidsgevoelig terrein als bedoeld in artikel 1 van de Wgh worden aangemerkt. Nu in het themapark ook geen woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen aanwezig zijn, komt aan de medewerkers die werkzaam zijn in haar themapark ingevolge het Barim en de Rarim dan ook geen bescherming toe tegen slagschaduw vanwege de toekomstige windturbines en faalt dit betoog.

Verkeersveiligheid

9. Delta Park voert aan dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de verkeersveiligheid op de rijksweg N57, omdat de nieuwe windturbines voor slagschaduw zullen zorgen wat hinderlijk kan zijn voor het verkeer op de N57.

9.1. Uit figuur 7.1 van het MER blijkt dat ter plaatse van een deel van de N57 slagschaduw kan optreden die varieert van 5 uur tot 40 uur per jaar. Blijkens de MER Aanvulling is dit berekende aantal uren waarin slagschaduw kan optreden gebaseerd op een 'worst case' scenario, waarbij ervan is uitgegaan dat zonlicht op geen enkele dag wordt tegengehouden door bewolking, de windturbines altijd draaien en de rotorbladen altijd dwars op de desbetreffende locatie staan, zodat de meeste slagschaduw ontstaat. Gelet op het voorgaande zal het werkelijke aantal uren dat het verkeer op de N57 mogelijk hinder kan ondervinden van slagschaduw en de omvang van de slagschaduw minder zijn.

Voorts is in paragraaf 11.5 van het MER vermeld dat het plan wat betreft de N57 voldoet aan de aanbevolen afstand als bedoeld in de 'Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswegen' uit 2002 (hierna: de Beleidsregel; Stcrt. 2002, nr. 123, p. 13). De Beleidsregel wordt gehanteerd bij de vergunningverlening in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt plaatsing van windturbines langs rijkswegen toegestaan indien de afstand tot de rand van de verharding tot de windturbine ten minste 30 meter bedraagt, en als de rotordiameter groter is dan 60 meter, bedraagt die afstand ten minste de halve diameter.

Nu door Delta Park niet wordt bestreden dat volgens het MER de nieuwe windturbines op meer dan 300 meter van de N57 worden gebouwd en de rotordiameter van de beoogde windturbines maximaal 126 meter bedraagt, voldoet het plan aan artikel 3 van de Beleidsregel. Daarbij merkt de Afdeling op dat blijkens de toelichting bij de Beleidsregel uit onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid is gebleken dat de risico's van windturbines langs wegen - bestaande uit afleiding, slagschaduw, reflectie, afvallend ijs en botsing - verwaarloosbaar zijn. Blijkens de toelichting zijn de aanbevolen afstanden in de Beleidsregel slechts ingegeven vanwege het risico dat een rotorblad zou kunnen breken.

Gezien het beperkte aantal uren per jaar waarop slagschaduw kan optreden ter plaatse van de N57 en het gegeven dat met betrekking tot deze rijksweg aan de Beleidsregel wordt voldaan heeft Delta Park niet aannemelijk gemaakt dat hierdoor gevaar voor de verkeersveiligheid zal ontstaan.

Geluidhinder

10. Voorts betoogt Delta Park dat uit het verrichte geluidonderzoek dat is opgenomen in het MER niet kan worden geconcludeerd dat het brongeluid van de nieuwe windturbines boven de 9 meter per seconde (hierna: m/s) niet meer toeneemt, omdat in de bijbehorende tabel de brongeluiden van windturbines boven de 10 m/s niet zijn opgenomen. Ook is volgens Delta Park bij het bepalen van de geluidhinder geen rekening gehouden met de afstand van de waarnemer tot de windturbines en het type windturbine. Daarnaast voert Delta Park aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijke geluidhinder door cumulatie van de reeds aanwezige geluidsbronnen in en rondom haar themapark en de nieuwe windturbines.

10.1. Anders dan Delta Park betoogt is in het MER duidelijk aangegeven op welk type windturbine het bronvermogen zoals opgenomen in tabel 8.1 is gebaseerd. In paragraaf 1.4 van het MER is een onderbouwing gegeven voor het type windturbine waarvan bij het bepalen van de effecten van de verschillende varianten is uitgegaan. In het MER is uitgegaan van de 'Siemens SWT-3.6-107' voor een 3,6 MW windturbine en van de 'REpower 6M' voor een 6MW windturbine. Tevens is in het MER wel rekening gehouden met de afstanden van de waarnemer tot de nieuwe windturbines, hetgeen blijkt uit figuur 8.4 tot en met figuur 8.7 in het MER, waarin de geluidsbelasting van diverse opstellingsvarianten van de windturbines op verschillende afstanden door middel van geluidcontouren inzichtelijk is gemaakt. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.

10.2. In hoofdstuk 8 van het MER is aandacht besteed aan de geluidsproductie van het nieuwe windpark en de effecten daarvan op de omgeving. Daarbij is in tabel 8.1 de gemeten brongeluiden van een 3,6 MW en een 6 MW windturbine bij verschillende windsnelheden opgenomen. Uit deze tabel blijkt dat het brongeluid toeneemt bij hogere windsnelheden en Delta Park stelt met juistheid dat in deze tabel slechts het brongeluid van beide type windturbines tot 10 m/s is opgenomen. In het deskundigenbericht is hieromtrent vermeld dat bij de leverancier de geluidgegevens van de in het MER gehanteerde 'REpower 6M' windturbine zijn opgevraagd. De Afdeling stelt vast dat daaruit blijkt dat het brongeluid van deze windturbine is gemeten bij windsnelheden van 7 m/s tot 25 m/s en dat vanaf 10 m/s het brongeluid constant blijft op 109 dB(A). Gelet hierop behoefde in tabel 8.1 van het MER het brongeluid boven de 10 m/s niet te worden opgenomen, nu boven deze windsnelheid geen verdere toename van het brongeluid van die specifieke windturbine plaatsvindt. Voorts is in het MER terecht geconcludeerd dat boven de 9 m/s het brongeluid niet verder meer toeneemt, omdat uit metingen blijkt dat bij die windsnelheid het maximale brongeluid van 109 dB(A) is bereikt.

10.3. Uit figuur 8.8 tot en met figuur 8.10 in het MER blijkt dat de cumulatieve geluidsbelasting van de bestaande en de reeds vergunde windturbines - 12 in totaal - en de negen toekomstige windturbines is onderzocht. Tevens is de geluidsbelasting op het themapark van Delta Park nader beschreven in het rapport 'MER Windpark Bouwdokken - aanvulling effect Deltapark en klimpijler' van november 2010, dat is opgesteld door E-connection Project B.V. (hierna: de MER Aanvulling). In de MER Aanvulling is vermeld dat de cumulatieve geluidsbelasting van de windturbines op het themapark in de buitenlucht - afhankelijk van de locatie - maximaal ongeveer 56 dB(A) tot 58 dB(A) zal bedragen. Binnen in de gebouwen op het themapark zal deze geluidsbelasting lager zijn volgens het MER. Voorts is in de MER Aanvulling vermeld dat het geluid van de toekomstige windturbines wordt gemaskeerd door het omgevingsgeluid dat onder andere bestaat uit het verkeer op de nabijgelegen rijksweg N57, het stemgeluid van de bezoekers van het themapark, het geluid dat de attracties in het themapark produceren, windgeruis en het geluid van het zeewater dat door de Oosterscheldekering stroomt.

Het voorgaande wordt bevestigd in een nader door de raad overgelegd geluidsrapport van 19 juli 2012, opgesteld door het Deense EMD International A/S, waarin is vermeld dat de cumulatieve geluidsbelasting van alle bestaande en toekomstige windturbines maximaal 58 dB(A) bedraagt. Daarbij is ter zitting namens de raad gesteld dat in dit geluidsrapport de overige bestaande geluidsbronnen - waaronder de rijksweg N57 - zijn verdisconteerd in het referentieniveau dat is gehanteerd bij het berekenen van de cumulatieve geluidsbelasting, hetgeen door Delta Park niet is weersproken.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen Delta Park heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting op het themapark, noch voor het oordeel dat de cumulatieve geluidsbelasting onaanvaardbaar is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Trillingshinder

11. Delta Park voert aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de trillingshinder van windturbines met een tiphoogte van 180 meter. Volgens haar kan het onderzoek dat is gedaan naar de trillingshinder van windturbines met een ashoogte van 80 meter niet zonder meer worden gebruikt, omdat niet duidelijk is dat bij hogere windturbines de trillingen niet evenredig zullen toenemen.

11.1. Ten behoeve van het plan is omtrent dit aspect informatie ingewonnen wat heeft geresulteerd in een notitie van 22 september 2011, opgesteld door Geoconsult Noord B.V., inzake de relatie tussen trillingsniveaus en de afstanden tot windturbines.

In deze notitie is vermeld dat globaal kan worden gesteld dat trillingen van windturbines op een afstand van meer dan 50 meter niet of nauwelijks meer voelbaar zullen zijn. Deze conclusie is gebaseerd op onderzoeken bij twee bestaande windturbines met een ashoogte van 80 meter op Neeltje Jans. Daarbij is een rekenkundige relatie ontdekt tussen het trillingsniveau en de afstand tot de windturbine, waarbij is gebleken dat vanaf 27 meter vanaf die windturbines de trillingen nauwelijks meer voelbaar zijn. Deze bevindingen zijn door Delta Park niet bestreden.

In de notitie van Geoconsult is ook vermeld dat de windturbines in het voorliggende plan groter zullen zijn, maar dat wordt verwacht dat de trillingshinder niet evenredig zal toenemen. In het deskundigenbericht wordt deze stelling van Geoconsult gedeeld. Delta Park heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij windturbines met een ashoogte van 120 meter - en een tiphoogte van ongeveer 180 meter - sprake is van een evenredige of zelfs een meer dan evenredige toename van het trillingsniveau. Daarbij betrekt de Afdeling dat Delta Park geen onderzoek heeft overgelegd waaruit dit blijkt en ook dat, zelfs indien de trillingshinder wel evenredig zou toenemen, dan uit het verrichte onderzoek - vanwege de ashoogte die anderhalf keer zo hoog is - kan worden afgeleid dat de trillingen vanwege de toekomstige windturbines op ongeveer 75 meter afstand niet of nauwelijks voelbaar meer zullen zijn.

Gelet op het voorgaande in combinatie met het gegeven dat binnen een afstand van 75 meter rondom de windturbine, aangeduid met nummer 9, zich geen attracties of andere onderdelen van het themapark zullen bevinden, heeft Delta Park niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare trillingshinder voor personen in haar themapark.

Effecten op zeezoogdieren

12. Voorts betoogt Delta Park dat de effecten op de aanwezige zeeleeuwen en zeehonden in haar themapark van het geluid en trillingen van de nieuwe windturbines onvoldoende is onderzocht, nu volgens Delta Park de nieuwe windturbines direct naast de bassins van deze zeezoogdieren kunnen worden gebouwd en in het plan niet de aanbevolen afstand van 150 meter wordt aangehouden.

12.1. Anders dan Delta Park betoogt, voorziet het plan niet in de plaatsing van windturbines direct naast de waterbassins van de zeehonden of de zeeleeuwen. Hierbij is van belang dat de negen nieuwe windturbines uitsluitend mogen worden gebouwd op de gronden met de aanduiding 'windturbinepark' (wtp) en volgens het deskundigenbericht is de kortste afstand tussen de gronden met deze aanduiding en het zeeleeuwenbassin ongeveer 70 meter. Nu deze constatering in het deskundigenbericht door Delta Park niet is betwist mist het betoog in zoverre feitelijke grondslag.

12.2. Wat betreft de gestelde hinder voor zeehonden en zeeleeuwen, overweegt de Afdeling dat bij die kortste afstand van 70 meter de windturbines in het water zouden moeten worden gebouwd, maar blijkens ook de eerdergenoemde ingediende aanvraag voor een vergunning krachtens de Waterwet is de bouw van alle negen windturbines voorzien op de dammen van de voormalige bouwdokken van Neeltje Jans. In het MER en de andere onderzoeken die aan het plan ten grondslag liggen is ook daarvan uitgegaan.

Uitgaande van de plaatsing van de windturbines zoals weergegeven in figuur 2.8 op bladzijde 16 van de plantoelichting, worden de windturbines aangeduid met nummer 8 en nummer 9 het dichtst bij het themapark gebouwd. Volgens het deskundigenbericht bedraagt in dat geval de afstand van de dichtstbijzijnde windturbine tot het zeeleeuwenbassin ongeveer 235 meter en bedraagt de afstand tot het zeehondenbassin ongeveer 210 meter.

Ten behoeve van het plan is informatie ingewonnen omtrent de effecten van geluid en trillingen van windturbines op zeehonden en zeeleeuwen bij een dierenarts van Sea Life Blankenberge. In Sea Life Blankenberge worden zieke zeehonden die stranden op de Belgische kust opgevangen, die daar - net als in het themapark van Delta Park - verblijven in waterbassins in de buitenlucht. Door deze dierenarts is meegedeeld dat zeehonden en zeeleeuwen in attractieparken gewend zijn aan veel omgevingsgeluid en dat het geluid van windturbines geen effect op deze dieren zal hebben. Van trillingen zullen zeehonden en zeeleeuwen evenmin hinder ondervinden, omdat het water in de bassins wordt gecirculeerd en daardoor stroming ontstaat en deze dieren zelf ook deining veroorzaken, waardoor trillingen van buitenaf niet waarneembaar zijn. Daarbij is vermeld dat bij een afstand van 150 meter tussen de waterbassins en de windturbines geen effect zal optreden op het gedrag en de gezondheid van zeehonden en zeeleeuwen. Deze conclusie is mede gebaseerd op de ervaringen met de windturbines bij Zeebrugge, die op korte afstand van Sea Life Blankenberge staan.

Door Delta Park is dit niet weersproken en gezien het voorgaande, mede gelet op het deskundigenbericht op dit punt, heeft Delta Park niet aannemelijk gemaakt dat de aanwezigheid van de nieuwe windturbines een nadelige invloed heeft op de zeehonden en zeeleeuwen in haar themapark.

12.3. Voor zover Delta Park aanvoert dat geen rekening is gehouden met de effecten van de nieuwe windturbines op andere dieren in haar themapark, waaronder krabben, roggen en andere vissen, overweegt de Afdeling dat in het deskundigenbericht is vermeld dat deze dieren verblijven in een zeeaquarium dat zich in het gebouw 'Aquapolis' bevindt en dat volgens het deskundigenbericht vanwege de geluidsisolatie van dit gebouw geen sprake is van relevante geluidsbelasting binnen dit gebouw. Nu het deskundigenbericht op dit punt niet gemotiveerd is weersproken, heeft Delta Park niet aannemelijk gemaakt dat deze zeedieren geluidhinder of andersoortige hinder zullen ondervinden van het nieuwe windpark.

Elektromagnetische velden

13. Volgens Delta Park is in het plan ten onrechte ervan uitgegaan dat in de buurt van het nieuwe windpark geen langdurige verblijfsfuncties bestaan. Daarbij wijst zij erop dat sommige werknemers in haar park 40 uur per week binnen het magnetische veld van het nieuwe windpark zullen verkeren en dat niet valt uit te sluiten dat dit van invloed is op de gezondheid van die werknemers.

13.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 29 december 2010 in zaak nr. 200908100/1/R1 (www.raadvanstate.nl) overweegt de Afdeling dat bij effecten van elektromagnetische velden op de gezondheid onderscheid wordt gemaakt tussen korte termijn effecten (directe effecten) en lange termijn effecten en dat in Nederland geen wettelijke normen zijn vastgesteld voor de blootstelling van de bevolking aan dergelijke velden.

Om korte termijn effecten te voorkomen wordt, op grond van de laagste blootstelling waarbij effecten kunnen optreden, een referentieniveau van 100 microtesla (hierna: µT) gehanteerd. Dit is in overeenstemming met het door de Europese Unie aanbevolen niveau voor magnetische veldsterkte.

Met betrekking tot de lange termijn effecten is op rijksniveau beleid ontwikkeld. Dit beleid is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel zoals opgenomen artikel 174, tweede lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans, artikel 191, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit beleid is nader ingevuld bij brief van 3 oktober 2005 van de toenmalige staatssecretaris van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) met een advies inzake het voorkomen dat bij bovengrondse hoogspanningsleidingen nieuwe situaties ontstaan, waarbij kinderen langdurig in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen verblijven, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 µT. Dit advies is aan de hand van een advies van de Gezondheidsraad van 21 februari 2008 bevestigd en verduidelijkt bij de brief van de toenmalige minister van VROM van 4 november 2008. Volgens die brief worden tot "gevoelige bestemmingen" woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met de daarbij behorende erven gerekend. Sportvelden, speeltuinen en zwembaden worden daaronder niet verstaan. Voor de omschrijving van het begrip erf wordt in de brief aangesloten bij de definitie van de term in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, zodat gronden, aansluitend op een woning die ingericht zijn ten dienste van de woning, beschouwd worden als erf. Als "langdurig verblijf" wordt verblijf van minimaal 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal één jaar beschouwd, aldus de brief.

13.2. In paragraaf 11.11 van het MER wordt een beschrijving gegeven van de verwachte elektromagnetische velden als gevolg van het in werking zijn van het nieuwe windpark. In het MER is vermeld dat uit berekeningen blijkt dat bij het transformatorstation het elektromagnetische veld niet boven de 2 µT zal uitkomen en dat bij een volledige belasting van de 150 Kilovolt kabel een elektromagnetisch veld zal ontstaan dat op een afstand van 5 meter van de kabel nog maximaal 0,5 µT zal bedragen. In het MER en het deskundigenbericht is vermeld dat de kortste afstanden tussen het themapark enerzijds en het transformatorstation en de 150 Kilovolt kabel anderzijds minimaal 100 meter bedragen, hetgeen door Delta Park niet is betwist. Voorts is in het deskundigenbericht vermeld dat gezien eerdergenoemde afstanden de elektromagnetische velden van zowel het transformatorstation als de 150 Kilovolt kabel ter plaatse van het themapark zijn te verwaarlozen.

Nog daargelaten dat gelet op het voorgaande Delta Park niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet wordt voldaan aan de onder 13.1 beschreven aanbevolen maximum niveau van 100 µT dan wel het jaargemiddelde van 0,4 µT voor elektromagnetische velden, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat het themapark van Delta Park niet als een 'gevoelige bestemming' in de zin van de brief van VROM dient te worden aangemerkt. In dit verband is van belang dat Delta Park niet inzichtelijk heeft gemaakt dat voor de werknemers in haar themapark sprake is van langdurig verblijf als bedoeld in de brief van VROM.

Financiële uitvoerbaarheid

14. Voor zover Delta Park aanvoert dat het plan tot financieel nadeel voor haar leidt, omdat het aantal bezoekers van haar themapark zal dalen door de komst van de nieuwe windturbines en in het plan ten onrechte met deze exploitatieschade geen rekening is gehouden, verwijst de Afdeling in de eerste plaats naar hetgeen onder 7.9 is overwogen. In dit verband heeft de raad gewezen op de mogelijkheid dat Delta Park op grond van artikel 6.1 van de Wro een aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade kan indienen, indien daarvan sprake zou zijn. Voorts overweegt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat om aan de financiële uitvoerbaarheid van het voorliggende plan te twijfelen. Daargelaten dat door Delta Park op voorhand niet aannemelijk is gemaakt dat zij planschade zal lijden, is in dit kader van belang dat bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met de mogelijkheid dat planschade zou kunnen ontstaan en dat een overeenkomst is gesloten met Windpark OSK, waarin het vergoeden van eventuele planschade is gewaarborgd.

Verbeelding

15. Ten slotte wijst Delta Park erop dat op de elektronische verbeelding niet is aangegeven hoeveel windturbines maximaal mogen worden gebouwd. In de planregels is opgenomen dat het maximale aantal te bouwen windturbines ten hoogste het met de aanduiding 'maximum aantal te bouwen windturbines' aangegeven aantal bedraagt en dat, indien geen maximum is aangegeven, één windturbine mag worden geplaatst. Nu door de raad met het plan is beoogd te voorzien in de plaatsing van negen windturbines is het plan in zoverre rechtsonzeker, aldus Delta Park.

15.1. In het ontwerpplan is de aanduiding 'maximum aantal te bouwen windturbines' met het cijfer '9' aangegeven op de elektronische verbeelding ter hoogte van de aanduiding 'windturbinepark' (wtp). Blijkens het vaststellingsbesluit van 10 november 2011 is het plan uitsluitend gewijzigd vastgesteld wat betreft het plandeel dat betrekking heeft op een walradartoren. De door Delta Park ingediende zienswijze noch andere ingediende zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot aanpassing van de verbeelding ten aanzien van het bestreden plandeel dat ziet op het toekomstige windpark. Dit plandeel is blijkens het raadsbesluit ook ongewijzigd vastgesteld. Derhalve strekt het vaststellingsbesluit ertoe om ter hoogte van het plandeel met de aanduiding 'windturbinepark' (wtp) de plaatsing van maximaal negen windturbines met een maximale ashoogte van 120 meter mogelijk te maken.

15.2. De Afdeling stelt vast dat blijkens de elektronische verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' (wtp) geen aanduiding 'maximum aantal te bouwen windturbines' met een aantal is aangegeven. Op de vastgestelde papieren verbeelding is wel overeenkomstig het ontwerpplan en het vaststellingsbesluit de aanduiding 'maximum aantal te bouwen windturbines' met het cijfer '9' aangegeven. Ter zitting is namens de raad bevestigd dat de elektronische verbeelding zoals die thans voorligt op dit punt afwijkt van het vaststellingsbesluit als gevolg van een technische fout in het elektronische IMRO-bestand, dat is gepubliceerd op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, de landelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, van het Bro.

Nu voor de inhoud van het plan uitgegaan dient te worden van het vaststellingsbesluit van de raad en op de elektronische verbeelding aan het plandeel met de aanduiding 'windturbinepark' (wtp) geen aanduiding is toegekend die de plaatsing van maximaal negen windturbines met een maximale ashoogte van 120 meter mogelijk maakt, is in zoverre sprake van een rechtsonzeker plan. De Afdeling ziet hierin aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.

16. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De raad dient met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 15.1 en onder 15.2 is overwogen, de elektronische verbeelding in overeenstemming te brengen met het vaststellingsbesluit van 10 november 2011.

De raad behoeft hierbij geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. De nieuwe elektronische verbeelding dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt.

17. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de raad van de gemeente Veere op om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van hetgeen in rechtsoverwegingen 15.1 en 15.2 is overwogen, de elektronische verbeelding in overeenstemming te brengen met het vaststellingsbesluit van 10 november 2011 en de aangepaste verbeelding op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

2. de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012

571.