Uitspraak 201204896/1/R3


Volledige tekst

201204896/1/R3.
Datum uitspraak: 21 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Veghel,
2. [appellant sub 2], wonend te Veghel,
3. [appellanten sub 3] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Veghel,

en

de raad van de gemeente Veghel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Veghels Buiten-Erpseweg Zuid" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. D. Schilstra, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.H.M. Verjans, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. S. Oord, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Pogosian en drs. M.C. Wijers, zijn verschenen.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet, gedeeltelijk met nog uit te werken bestemmingen, in enclaves waarbinnen in totaal 705 nieuwe woningen zijn voorzien, en een nieuwe ontsluitingsweg in het gebied Nieuwe Ontginning Erpseweg Zuid.

Het beroep van [appellant sub 1]

2. [appellant sub 1], eigenaar van en wonend aan de [locatie 1], betoogt dat de raad het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" in het midden van zijn perceel ten onrechte heeft vastgesteld. Hiertoe voert hij aan dat de gronden waarop een ontsluitingsweg is voorzien gebruikt worden voor zijn agrarische bedrijfsvoering en dat deze ontsluitingsweg op een afstand van 40 m van zijn terras tot gevolg heeft dat zijn privacy wordt aangetast. Voorts heeft de raad mogelijke alternatieven voor de ontsluitingsweg, met name de bestaande weg De Eeuwsels, ten onrechte niet onderzocht.

Nu deze ontsluitingsweg slechts noodzakelijk is ten behoeve van de nog nader uit te werken kloosterenclave binnen de bestemming "Woongebied - Uit te werken - Klooster" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 3000", terwijl het onzeker is of deze enclave binnen een planperiode van tien jaar zal worden gerealiseerd, had de ontsluitingsweg in zoverre volgens [appellant sub 1] ook als een nader uit te werken bestemming moeten worden opgenomen.

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat is gekozen voor een ontsluiting over een gedeelte van het perceel van [appellant sub 1], nu hiermee een vloeiende, doorgaande aansluiting van de nieuwe weg op het bestaande lint de Heuvel kan worden gerealiseerd. Geen van de alternatieven bood volgens de raad een vergelijkbaar resultaat. Volgens de raad zijn de bedrijfseconomische belangen van [appellant sub 1] niet zodanig geschaad dat het maatschappelijk belang van de volkshuisvesting hiervoor moet wijken. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan niet in de weg staat aan het weiden van koeien op zijn perceel.

Het plandeel met de bestemming "Woongebied ¬- Uit te werken - Klooster" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 3000" zal volgens de raad binnen een periode van tien jaar uitgevoerd worden. Voor een nader uit te werken bestemming is niet gekozen, omdat het voor de onderzoeken die betrekking hebben op de ontsluiting van de voorziene ontwikkelingen van belang is dat de aansluitingen op de Erpseweg vastliggen.

2.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.

Ingevolge artikel 11, lid 11.1, zijn de voor "Woongebied - Uit te werken - Klooster" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;

c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

Ingevolge lid 11.2, werkt het college van burgemeester en wethouders de in lid 11.1 genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de in dit artikel genoemde uitwerkingsregels.

2.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Blijkens de plantoelichting is de Erpseweg de belangrijkste ontsluitingsroute voor het plangebied. Naast de bestaande fijnmazige structuur van verharde en onverharde wegen is er een nieuwe ontsluitingsweg, het zogenoemde lint, voorzien die als een lus door het plangebied loopt en aan weerszijden aansluit op de Erpseweg. Het nieuw te ontwikkelen lint verbindt de in het plangebied opgenomen enclaves en wordt een landelijke ontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 30 km per uur. Volgens het milieueffectrapport voor het plan heeft de raad verschillende varianten van het lint bezien. De door [appellant sub 1] ter zitting aangedragen alternatieve ontsluitingsroute via de bestaande weg De Eeuwsels leidt volgens de raad tot meer overlast voor [appellant sub 1], nu het verkeer afkomstig van de enclave dan langs de voorzijde van zijn woning rijdt. De raad heeft het verkeer afkomstig van de enclave zoveel mogelijk door de enclave zelf willen leiden en vanwege de vloeiende, doorgaande aansluiting van het nieuwe lint op een bestaande kruising en het bestaande lint de Heuvel heeft de raad voor het thans voorziene tracé gekozen. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Voorts is niet aannemelijk dat de eventuele overlast door deze ontsluitingsweg, gelet op de maximumsnelheid van 30 km per uur en de afstand van de weg tot aan het terras behorend bij de woning van [appellant sub 1] van ongeveer 40 m, zodanig zal zijn dat de raad hieraan overwegende betekenis had moeten toekennen. Evenmin heeft [appellant sub 1] aannemelijk gemaakt dat op zijn overgebleven agrarische gronden geen agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het weiden van koeien meer mogelijk is.

2.4. Volgens de plantoelichting past de ontwikkeling van woningbouw die mogelijk wordt gemaakt in het plan binnen de woningbehoefte van de gemeente Veghel. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - Klooster" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 3000" niet uitvoerbaar is binnen de planperiode, nog daargelaten dat de in het plan voorziene ontsluitingsweg niet uitsluitend is bedoeld voor de in het plandeel voorziene kloosterenclave. Gelet hierop heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat het gedeelte van het lint op het huisperceel van [appellant sub 1] ten onrechte bij recht mogelijk is gemaakt. Hierbij heeft de raad mede betekenis kunnen toekennen aan het belang het precieze tracé al vast te leggen om de nodige onderzoeken al te kunnen uitvoeren.

3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" op het perceel [locatie 1], strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3]

4. [appellant sub 2] en [appellant sub 3], wonend aan de [locatie 2] onderscheidenlijk [locatie 3], betogen dat de raad ten onrechte ter plaatse van het perceel [locatie 4] de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - honden- en kattenpension" heeft toegekend. Hiertoe voeren zij aan dat ter plaatse al jaren geen honden- en kattenpension meer wordt gehouden. Het houden van een dierenpension leidt volgens [appellant sub 3] tot geluid- en geuroverlast en dit brengt een groot aantal verkeersbewegingen met zich.

Voorts betoogt [appellant sub 3] dat de planregels niet zien op de op de verbeelding toegekende aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - honden- en kattenpension" voor het perceel [locatie 4].

4.1. De raad heeft naar aanleiding van een ingediende zienswijze namens [belanghebbende] ter plaatse van het perceel [locatie 4] een honden- en kattenpension willen toestaan, waaraan de bestaande rechten uit het vorige bestemmingsplan ten grondslag zijn gelegd. Volgens de raad is op de verbeelding abusievelijk de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - honden- en kattenpension" in plaats van de in de planregels opgenomen aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - honden- en kattenpension" aan het perceel [locatie 4] toegekend.

4.2. De omstandigheid dat in het vorige bestemmingsplan volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten een honden- en kattenpension op het perceel [locatie 4] was toegestaan, ontslaat de raad bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan niet van de verplichting om, mede gelet op de nabijheid van de bestaande woningen, opnieuw een afweging hieromtrent in het kader van een goede ruimtelijke ordening te maken. Dit klemt temeer nu niet is gebleken dat ten tijde van de vaststelling van het plan ter plaatse een honden- en kattenpension aanwezig was. Gelet op het voorgaande is het plan, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - honden- en kattenpension" op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" aan de [locatie 4], genomen in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid.

Gelet op de door de raad erkende omissie op de verbeelding, is het plan in zoverre eveneens vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. De beroepen zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de rechtszekerheid te worden vernietigd.

5. [appellant sub 3] betoogt dat de raad het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ten zuiden van het perceel [locatie 3], voor zover dat ziet op zijn gronden, ten onrechte heeft vastgesteld. Hiertoe voert hij aan dat deze gronden al tijden niet meer als zodanig in gebruik zijn. Een woon- of tuinbestemming zou volgens [appellant sub 3] overeenkomstig het bestaande gebruik van de gronden als tuin in de rede liggen en beter aansluiten bij de in het plan vastgelegde woonfunctie in de omgeving.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een woon- of tuinbestemming tot extra bouwmogelijkheden leidt, hetgeen de raad vanwege het behouden van het open karakter rondom de enclaves niet wenselijk acht.

5.2. De raad heeft aan de bedoelde gronden overeenkomstig het vorige bestemmingsplan een agrarische bestemming toegekend. Nu de bestemming "Agrarisch" ook bebouwing met een bouwhoogte van 3 m toestaat, is de motivering van de raad om geen woon- of tuinbestemming overeenkomstig het huidige gebruik aan het betreffende plandeel toe te kennen vanwege de mogelijkheid van vergunningvrij bouwen op grond van het Besluit omgevingsrecht onvoldoende draagkrachtig. Nu voorts is gebleken dat een agrarisch gebruik van de gronden ten zuiden van het perceel [locatie 3], voor zover het betreft de gronden in eigendom van [appellant sub 3], niet meer goed mogelijk is en het gemeentebestuur ten aanzien van het huidige strijdige gebruik niet handhavend gaat optreden, strekt het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ten zuiden van de bestemming "Wonen - 1" op het perceel [locatie 3], voor zover het betreft de gronden in eigendom van [appellant sub 3], niet ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro te worden vernietigd.

6. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast als gevolg van de op korte afstand van hun percelen voorziene bebouwing met een toegestane maximale bouwhoogte van 16 m binnen het plandeel met de bestemming "Woongebied ¬- Erf" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300". In dit verband voeren zij aan dat het plan in strijd met de bedoeling van de raad bebouwing langs de perceelsgrens toestaat en dat in de planregels niet is gewaarborgd dat centraal op het plandeel met de bestemming "Woongebied ¬- Erf" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300" wordt gebouwd. Volgens hen past de voorziene bebouwing evenmin in een open agrarisch buitengebied. [appellant sub 2] voert tevens aan dat deze bebouwing ten westen van zijn tuin is gesitueerd, waardoor hij minder zonlichtinval in zijn tuin krijgt.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het bedoelde plandeel voorziene bebouwing met een maximale bouwhoogte van 16 m op een minimale afstand van ongeveer 22 m en het hoogste punt daarvan, gelet op het in het plan voorgeschreven dwarsprofiel, op een minimale afstand van ongeveer 35 m tot de achtergevels van de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wordt gesitueerd. Gelet hierop zal volgens de raad schaduwwerking worden tegengegaan.

6.2. Ingevolge artikel 9, lid 9.2, aanhef en onder 9.2.1, onder b, van de planregels, bedraagt de totale oppervlakte van gebouwen per bestemmingsvlak met de bestemming "Woongebied - Erf" ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwvlak.

Ingevolge het bepaalde onder m bedraagt de bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" niet meer dan in het dwarsprofiel (16 m) is weergegeven.

Ingevolge het bepaalde onder w geldt op de gronden met de bestemming "Woongebied - Erf" ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300" dat in plaats van een hoofdwoongebouw een gebouw mag worden gebouwd waarbij geldt dat:

(…)

2. de dakhelling ten hoogste 45° bedraagt;

3. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;

4. de bouwhoogte ten hoogste 16 m bedraagt;

5. voor het overige de bouwregels voor nevengebouwen van overeenkomstige toepassing zijn.

6.3. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad de bedoeling heeft gehad om de enclaves kleinschalig en dorps in het landschap te ontwikkelen. Bij de door [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bestreden enclave is, zo stelt de plantoelichting, een afzonderlijke regeling opgenomen, inhoudende dat centraal op deze enclave een hoofdgebouw met meerdere woningen en een collectieve ruimte met een maximale bouwhoogte van 16 m kan worden gebouwd. Om te voorkomen dat deze bouwhoogte bij de perceelsgrens wordt bereikt, heeft de raad een dwarsprofiel ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" in het plan opgenomen.

Uit de verbeelding kan worden afgeleid dat de perceelsgrens van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op ongeveer 2,5 m en de gevels van hun woningen op ongeveer 20 m zijn gelegen van het plandeel met de bestemming "Woongebied - Erf" en de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - 2300" en "specifieke bouwaanduiding - 2". Gelet op het hierbinnen voorgeschreven dwarsprofiel kan bebouwing met een goothoogte van 3 m, onder een hoek van 45° oplopend tot een bouwhoogte van 16 m worden gebouwd. Dit betekent dat de nok van het hoofdgebouw op een afstand van ongeveer 16 m van de perceelsgrens van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kan worden gesitueerd.

Nu binnen het plandeel met de bestemming "Woongebied - Erf" een aaneengesloten gebouw met meerdere woningen met een maximale bouwhoogte van 16 m mag worden opgericht, zij het met de beperking dat het totale oppervlak van dit gebouw ten hoogste 30% van het oppervlak van het bouwvlak van ongeveer 1,5 ha mag bedragen en het gebouw niet ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten" mag worden gebouwd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat niet inzichtelijk is dat het plan in zoverre verenigbaar is met de uitgangspunten, zoals deze blijkens de plantoelichting, aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de planregels in strijd met de uitdrukkelijke bedoeling niet strekken tot het bouwen van een dergelijk gebouw centraal op deze enclave. De raad heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de meeste andere erven in het plangebied, een bouwhoogte van 16 m van de bebouwing binnen dit plandeel op korte afstand van de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] noodzakelijk is. De raad heeft voorts niet inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen zijn van het voorgeschreven dwarsprofiel van dit gebouw voor de lichtinval op en het uitzicht vanaf de op korte afstand gelegen percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3].

Het betoog slaagt.

7. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen voor parkeer- en verkeeroverlast als gevolg van de binnen het plandeel met de bestemming "Woongebied - Erf" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300" voorziene enclave. Hiertoe voeren zij aan dat de aanleg van het benodigde aantal parkeerplaatsen binnen deze enclave onvoldoende is gewaarborgd, nu hiervoor geen inrichtingsplan is vastgesteld. [appellant sub 3] voert voorts aan dat uit de verbeelding niet blijkt dat het plandeel via de Ham wordt ontsloten. Bovendien zijn de bestaande wegen rondom de enclave volgens hen niet berekend op extra verkeer.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat binnen het maximaal te bebouwen oppervlak binnen het plandeel met de bestemming "Woongebied - Erf" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300" volledig wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Voor het aantal parkeerplaatsen dient te worden voldaan aan de norm zoals die is vastgelegd in de nota "Parkeernormen". De bedoelde enclave wordt via de Ham ontsloten. Omdat er slechts enkele kleine enclaves op de bestaande wegen worden aangetakt, blijft de totale verkeerstoename beperkt en is de huidige capaciteit van de wegen toereikend.

7.2. Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder c, van de planregels, zijn de voor "Woongebied - Erf" aangewezen gronden bestemd voor bij het wonen behorende parkeervoorzieningen, waarbij geldt dat ten hoogste 0,4 parkeerplaats per woning onoverdekt is.

Ingevolge lid 9.2, aanhef en onder 9.2.1, onder x, zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300" maximaal 35 woningen toegestaan.

7.3. Zoals [appellant sub 2] en [appellant sub 3] terecht hebben gesteld, is de bestaande infrastructuur in de Nieuwe Ontginning blijkens het Kwaliteitshandboek Hoofdplanstructuur ontoereikend om de beoogde woningen in het plangebied te ontsluiten. De meeste enclaves worden ontsloten via het nieuw te ontwikkelen lint, waardoor deze enclaves op de Erpseweg zullen ontsluiten. Gelet op de verbeelding acht de Afdeling aannemelijk dat de bedoelde enclave ten westen van de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] via de bestaande weg de Ham, en niet via het lint wordt ontsloten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat tussen het nieuw te ontwikkelen lint binnen het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en het betreffende weggedeelte nabij het plandeel met de bestemming "Woongebied - Erf" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300" geen aansluiting is. Gelet hierop en op de ontsluiting van een groot deel van de nieuwe enclaves via het nieuw te ontwikkelen lint, hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat deze bestaande weg ontoereikend is om ook de 35 nieuwe woningen binnen het plandeel goed te ontsluiten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat slechts enkele relatief kleine enclaves worden aangetakt op de bestaande wegen. Het betoog faalt.

7.4. Blijkens de plantoelichting wordt parkeermogelijkheid in de vorm van parkeerkoffers langs de straat binnen de nieuwe woonenclaves gecreëerd. Daarnaast worden parkeerschuren gebouwd, om het parkeren op de hoven en de erven te concentreren.

Voor het bestreden plandeel is, anders dan bij bijvoorbeeld het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - Klooster", niet in de planregels opgenomen dat deze enclave moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Weliswaar gaat de raad voor het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen uit van de gemeentelijke parkeernormen bij het bepalen waarvan de nota "Parkeernormen" als uitgangspunt dient, maar hij heeft daarmee onvoldoende inzichtelijk gemaakt in hoeveel parkeerplaatsen het bedoelde plandeel kan voorzien. Voorts is er geen inrichtingsplan opgesteld waaruit blijkt dat er voldoende ruimte beschikbaar is om het aantal benodigde parkeerplaatsen voor deze nieuwbouw in de enclave aan te kunnen leggen.

Het betoog slaagt.

8. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plandeel met de bestemming "Woongebied ¬- Erf" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300" niet kan afwateren op de bestaande sloot aan de achterzijde van hun perceel, nu zij daar als eigenaar geen toestemming voor geven.

8.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder i, van de planregels, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "waterberging" tevens bestemd voor waterberging in de vorm van greppels, sloten of wadi's.

8.2. Blijkens de waterparagraaf, opgenomen als bijlage 9 bij het plan, wordt het hemelwater dat afstroomt van de verhardingen binnen de enclaves zoveel mogelijk bovengronds afgevoerd naar de randen van de enclaves.

Gelet op de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "waterberging" en de bestemming "Water" van de gronden ten zuiden onderscheidenlijk ten noorden en ten westen van het bedoelde plandeel en de omvang hiervan, hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat het plangebied zonder gebruikmaking van de aan de oostzijde van het plandeel gelegen sloot niet in voldoende waterberging ten behoeve van het bedoelde plandeel kan voorzien. Het betoog faalt.

9. [appellant sub 2] en [appellant sub 3], die een burgerwoning bewonen, voeren bezwaren aan met betrekking tot de geurcontour in verband met het bestaande agrarische bedrijf aan de [locatie 4]. Hiertoe voeren zij aan dat als gevolg van de aangepaste gemeentelijke geurverordening, waarin de voor het agrarische bedrijf aan te houden afstand van 100 m is verlaagd naar 50 m, ter plaatse van de voorziene enclave binnen het plandeel met de bestemming "Woongebied - Erf" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300" geen goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Als gevolg van deze ten behoeve van het plan aangepaste geurverordening ondervinden ook [appellant sub 2] en [appellant sub 3] als omwonenden in de nabijheid van het agrarische bedrijf nadelige gevolgen voor hun woonsituatie.

9.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onder a, gelezen in samenhang met categorie 3, onder 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op dit besluit.

Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat deel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

9.2. Voor zover de met de ingeroepen norm verbonden bezwaren betrekking hebben op de voorziene woningen binnen het plandeel met de bestemming "Woongebied - Erf" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300", betreft het een norm voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuw op te richten woningen. Wat er verder ook zij van die belangen in het licht van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, de in geding zijnde norm voor het voorkomen van geurhinder heeft in dit geval niet de strekking de belangen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] te beschermen. Voor [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gaat het in zoverre immers om het belang om gevrijwaard te blijven van de ruimtelijke invloed van de woningbouw. De Afdeling laat deze beroepsgrond met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Woongebied - Erf" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300", daargelaten of deze beroepsgrond zou slagen, dan ook buiten beschouwing, nu artikel 1.9 van de Chw er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.

9.3. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] als omwonenden ook gevrijwaard willen blijven van toenemende geurhinder afkomstig van een uitbreiding van het bestaande agrarische bedrijf op het perceel [locatie 4], wordt het beroep in zoverre geacht mede te zijn gericht tegen de bestemming "Agrarisch" op het perceel [locatie 4]. Uit het door Arcadis Nederland B.V. opgestelde rapport "Geurcontourenonderzoek Veghels Buiten" van 20 januari 2010 kan worden afgeleid dat de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op een afstand van minder dan 50 m van het bestaande agrarische bedrijf op het perceel [locatie 4] zijn gelegen, waardoor dit agrarische bedrijf in die richting reeds geen uitbreidingsmogelijkheden heeft. Het plan voorziet evenmin in nieuwe uitbreidingsmogelijkheden voor dit agrarische bedrijf als gevolg waarvan [appellant sub 2] en [appellant sub 3] meer geurhinder kunnen ondervinden. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plandeel met de bestemming "Agrarisch" op het perceel [locatie 4] ten onrechte heeft vastgesteld.

10. [appellant sub 2] stelt dat het project Veghels Buiten in het algemeen, en de enclave binnen het plandeel met de bestemming "Woongebied ¬- Erf" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2300" in het bijzonder, financieel niet uitvoerbaar is, nu binnen de kern Veghel veel bouwlocaties voor woningen voorhanden zijn, maar dat de gemeente geen geld heeft om deze bouwmogelijkheden te realiseren.

10.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad bij de vaststelling van het plan op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd.

Blijkens de plantoelichting zijn de in het plan voorziene enclaves in eigendom van de gemeente en vindt kostenverhaal plaats via de gronduitgifte. Voor de exploitatie van het totaal te ontwikkelen gebied Veghels Buiten, waaronder het deelgebied Nieuwe Ontginning, is een grondexploitatieplan opgesteld, dat een positief resultaat kent. In de enkele stelling van [appellant sub 2] dat de gemeente geen financiële middelen heeft om andere bouwmogelijkheden in de kern Veghel te realiseren - wat daar ook van zij - geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

11. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben ten slotte verzocht de door hem tegen het ontwerpplan ingediende zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

12. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied - Erf" en de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - 2300" en "specifieke bouwaanduiding - 2", is genomen in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" op het perceel [locatie 4], strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn in zoverre ongegrond.

Slotoverwegingen

13. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Chw van toepassing is.

14. De raad dient ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veghel van 29 maart 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Veghels Buiten-Erpseweg Zuid", voor zover het betreft;

- het plandeel met de bestemming "Woongebied - Erf" en de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - 2300" en "specifieke bouwaanduiding - 2";

- de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - honden- en kattenpension" op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" aan de [locatie 4];

- het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ten zuiden van het perceel [locatie 3], voor zover het betreft de gronden in eigendom van [appellanten sub 3];

III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] geheel, en de beroepen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Veghel tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 914,72 (zegge: negenhonderdveertien euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Veghel tot vergoeding van bij [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat de raad van de gemeente Veghel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2] en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellanten sub 3] vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012

45-709.